ECLI:NL:RBGEL:2021:2033

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1846 en AWB- 21 _ 1964
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van chalets op residence Tergouw; toetsing aan bestemmingsplan en Bouwbesluit 2012

Op 21 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot omgevingsvergunningen voor de bouw van chalets op het terrein van een voormalig recreatiepark in [woonplaats]. De verzoekster, een belangenorganisatie van eigenaren en bewoners van recreatiewoningen, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster als belanghebbende kan worden aangemerkt en heeft de vraag beantwoord of de vergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder bevoegd was om ontheffing te verlenen op basis van de kruimelgevallenregeling. Hoewel de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de verleende vergunningen in bezwaar niet in stand zullen blijven. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de bouwplannen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, en dat de door verzoekster aangevoerde bezwaren niet voldoende zijn om de vergunningen te weigeren. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn dan ook afgewezen, en er is geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/1846 en 21/1964

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2021

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] te [woonplaats] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwete Elst, verweerder.
(gemachtigde: R.M. Willemse)

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , in [woonplaats] , en

[derde-partij], in [woonplaats] ,
(gemachtigde: J. Greveling),
en
[derde-partij]
(gemachtigde: mr. J. van der Grinten).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 15 maart 2021 heeft verweerder aan [derde-partij] en [derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een chalet op het perceel [locatie] respectievelijk [locatie] in [woonplaats] .
Verzoekster heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [verzoekster] , voorzitter, [verzoekster] en [verzoekster] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en P. Spaan. Namens vergunninghouders was aanwezig de gemachtigde. [derde-partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. [naam] is een voormalig recreatiepark in [woonplaats] . Vergunninghouders willen hier een chalet plaatsen.
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “ [woonplaats] , park [naam] ”. Het perceel heeft de bestemming ‘wonen 2’. De onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen bedraagt op grond van het bestemmingsplan minimaal 3 meter. Omdat de chalets op minder dan drie meter van een ander chalet wordt geplaatst, zijn de bouwplannen op dit punt in strijd met het bestemmingsplan.
4. Verweerder heeft met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) ontheffing verleend van het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunningen verleend.
Is verzoekster belanghebbende?
5. De eerste vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of verzoekster als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt bij de verleende omgevingsvergunningen.
5.1
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
5.2
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.
5.3
Blijkens de statuten heeft verzoekster zich ten doel gesteld de belangen te behartigen van de leden als eigenaren en/of bewoners van de recreatiewoningen, gelegen op het terrein " [naam] " te [woonplaats] . Dit doel tracht verzoekster te bereiken door
a. het bevorderen en onderhouden van de sociale contacten en onderlinge dienstverlening tussen de bewoners;
b. het doen van voorstellen ter bevordering van, en overleg voeren over maatregelen in het kader van verbetering woongenot en sociale veiligheid;
c. het onderhouden van contacten en waar mogelijk samenwerking met gemeentelijke instellingen en andere organisaties voor zover dit voor haar doelstelling bevorderlijk kan zijn;
d. het treffen van maatregelen ter bevordering van het aanzien van de woonomgeving;
e. het verstrekken van informatie en het geven van voorlichting middels schriftelijke of digitale publicaties met behulp van e-mail en/of website van de vereniging;
en voorts alle andere wettige en geoorloofde middelen die voor het doel bevorderlijk zijn en het verstrekken van informatie aan leden en aspirant-leden;
5.4
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een belangenorganisatie die opkomt voor de belangen van haar leden daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. [1]
5.5
De stukken bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoekster niet opkomt voor de belangen van haar leden. De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat verzoekster als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunningen moet worden aangemerkt. Dat geldt volgens de voorzieningenrechter, anders dan derde-partij heeft aangevoerd, voor de omgevingsvergunningen in hun geheel, dus ook voor de locatie van de chalets op de percelen.
Kruimelgevallenregeling
6. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verweerder met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor (de kruimelgevallenregeling) bevoegd was om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan.
6.1
Op grond van artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor is bijbehorend bouwwerk gedefinieerd als: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
6.2
Op basis van de wettekst zou men kunnen denken dat het hoofdgebouw reeds aanwezig moet zijn, voordat artikel 5, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor bij vergunningverlening door verweerder kan worden toegepast. De Afdeling heeft echter in vaste jurisprudentie bepaald dat dit niet het geval is, omdat artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor niet de beperking bevat dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. [2] Evenmin is de beperking opgenomen, dat de uitbreiding functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw, noch volgt uit dit artikel dat de uitbreiding aan de rest van het gebouw ondergeschikt moet zijn. [3]
Gelet op de ruimte die de jurisprudentie van de Afdeling biedt, bestaat volgens de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder voor de bouwplannen geen omgevingsvergunning mocht verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II. Een bestemmingsplanwijziging, zoals verzoekster heeft betoogd, is dus niet nodig.
Verweerder heeft in de bestreden besluiten onvoldoende duidelijk gemotiveerd voor welk deel van de chalets ontheffing wordt verleend. Ook is onvoldoende duidelijk hoe de afwijking past in het beleid van verweerder, zoals neergelegd in Beleidsregel Planologische Afwijkingsmogelijkheden Gemeente Overbetuwe 2017, waar verweerder in de bestreden besluiten verwijst. Verweerder kan dit echter in de beslissing op bezwaar herstellen. Daarom is er geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening op dit punt toe te wijzen.
7. De toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het oordeel van verweerder om de vergunning te verlenen slechts terughoudend mag toetsen. De voorzieningenrechter beoordeelt daarbij of verweerder alle relevante belangen heeft afgewogen en het oordeel niet de grenzen van een redelijk handelend bestuursorgaan te buiten gaat.
7.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel de afstand tot de perceelgrens in beide gevallen minder is dan de door het bestemmingsplan voorgeschreven drie meter, dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de belangen van derden. Hierbij heeft verweerder meegewogen dat de chalets de andere kant op gericht zijn (en dus met de rug naar elkaar toe staan) en dat bouwmassa en vorm aansluiten op het principe dat hier eerder is toegepast en voldoet aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit. De voorzieningenrechter acht dit gelet op de relatief kleine afwijking niet onredelijk.
Strijd met beeldkwaliteitsplan?
8. Verzoekster betoogt dat de bouwplannen door de toepassing van bijvoorbeeld kunststof kozijnen en deuren en trespa/kunststof panelen in strijd zijn met de beeldkwaliteitseisen van het bestemmingsplan.
8.1
De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft de bouwplannen beoordeeld op grond van de Welstandsnota Overbetuwe 2016 en akkoord bevonden. Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Verzoekster heeft geen tegenadvies overgelegd, noch concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming, de begrijpelijkheid of de conclusies van het welstandsadvies. Daarom slaagt het betoog niet.
Strijd met het bouwbesluit?
9. Verzoekster betoogt dat de bouwplannen in veel opzichten niet aan de in het Bouwbesluit 2012 neergelegde eisen voldoet. Juist omdat het park een voormalig recreatiepark is, waar nu permanente bewoning is toegestaan, is het van belang dat de uitstraling van het park overeenkomt met die van een reguliere woonwijk. Daarom is het niet wenselijk dat van de eisen die het Bouwbesluit stelt wordt afgeweken, zo stelt verzoekster.
9.1
In artikel 1.12a. van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom de afdelingen 4.3, 4.4, 4.5 en 4.6, en onverminderd het bepaalde in artikel 9.2, 10e lid, artikel 6.10 niet van toepassing zijn. Wat betreft de afdelingen 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 3.11, 4.1, 4.2 en 4.7 zijn de voorschriften enkel voor een bestaand bouwwerk van toepassing.
9.2
Niet in geschil is dat de chalets zijn bestemd als woonfunctie voor particulier eigendom. In dat geval bepaalt het Bouwbesluit dat bepaalde eisen niet van toepassing zijn. Dit is een keuze van de wetgever. Het staat verweerder daarom ook niet vrij een omgevingsvergunning te weigeren als het bouwplan in overeenstemming is met het bepaalde in het Bouwbesluit 2012. Dat verzoekster dat niet wenselijk vindt maakt dat niet anders. Het betoog slaagt daarom niet.
Conclusie
10. De conclusie is dat, hoewel verweerder in de beslissingen op bezwaar nader zal moeten motiveren voor welk deel van de chalets ontheffing wordt verleend en hoe de afwijking past in het beleid van verweerder, er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verleende omgevingsvergunningen in bezwaar niet in stand zullen blijven. De door verzoekster gestelde problemen met de elektriciteitsvoorziening op het park zijn geen ruimtelijk mee te wegen belangen en kunnen daarom niet tot een andersluidend oordeel leiden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen reden.
11. Er is geen aanleiding verweerder in de proceskosten van verzoekster te veroordelen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 april 2021
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY6762 en van 28 december 2017, ECLI:NL:RVS:2016:3453
2.Vergelijk de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515.
3.Vergelijk de uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953.