ECLI:NL:RBGEL:2021:1979

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
C/05/380495 / KG ZA 20-465
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van samenwerkingsovereenkomst en octrooirechten in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een handelsonderneming in de sierteeltsector, aangeduid als eiser, en drie besloten vennootschappen, aangeduid als gedaagden. De eiser vorderde onder meer dat de gedaagden hun exclusieve rechten onder een samenwerkingsovereenkomst zouden respecteren en hen in staat zouden stellen om biologisch afbreekbare plantenpotten te produceren en verkopen. De samenwerking was gericht op de ontwikkeling en commercialisatie van een bio-polymeer, Glycix, dat door de Universiteit van Amsterdam was ontwikkeld.

De rechtbank oordeelde dat de eiser tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst. Dit betrof onder andere het niet behalen van afgesproken businessdoelen en het delen van vertrouwelijke kennis met een derde partij zonder toestemming van de gedaagden. De tekortkomingen waren zodanig ernstig dat de rechtbank de ontbinding van de samenwerking gerechtvaardigd achtte. De eiser had niet op een behoorlijke wijze uitvoering gegeven aan de samenwerking, wat het vertrouwen tussen partijen had geschaad.

De vorderingen van de eiser werden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag op een octrooi, die eveneens werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de eiser tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie en het nakomen van afspraken in samenwerkingsverbanden, vooral wanneer er grote commerciële belangen op het spel staan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/380495 / KG ZA 20-465
Vonnis in kort geding van 9 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.W.E. Eijsvogels te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaten mrs. C. Jeunink en P. Marcelis te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser]
  • de akte houdende overlegging producties 1 tot en met 33 van [eiser]
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 56 van [gedaagde]
  • de akte houdende vermeerdering en wijziging van eis met productie 34 van [eiser]
  • de nagezonden producties 57 en 58 van [gedaagde]
  • de nagezonden producties 35 tot en met 37 van [eiser]
  • de nagezonden productie 59 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 21 januari 2021
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2010 heeft de Universiteit van Amsterdam (UvA) een nieuw bio-polymeer (ook wel biohars genoemd) ontdekt, welk bio-polymeer zij de naam Glycix heeft gegeven. UvA heeft dit bio-polymeer in de jaren daarna doorontwikkeld en de daardoor opgedane technologische kennis (grotendeels) geoctrooieerd. Op 15 mei 2014 is als spin-off van de UvA de vennootschap [gedaagde 2] opgericht om het bio-polymeer en de daarmee samenhangende technische kennis verder te ontwikkelen en commercialiseren. Deze vennootschap heeft haar naam op 18 mei 2020 gewijzigd in [gedaagde 1] (gedaagde sub 1). Op 19 december 2018 is [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) opgericht en op 19 mei 2020 de nieuwe vennootschap [gedaagde 2] (gedaagde sub 2). [gedaagde 3] is de dochteronderneming van [gedaagde 2] en [gedaagde 2] is de dochteronderneming van [gedaagde 1] . Het [gedaagde] concern werd op dat moment bestuurd door de heer [naam heer 1] (hierna: [naam heer 1] ).
2.2.
UvA heeft een deel van haar octrooien die betrekking hebben op Glycix op enig moment overgedragen aan [gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft daarnaast ook zelf een aantal octrooien aangevraagd, waardoor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit moment houdster zijn van in totaal zes Europese octrooien. Centraal in dit kort geding staat het Europese octrooi met nummer EP 2 697 293 B1 (hierna ook: het Octrooi), waarvan de aanvraag is gepubliceerd op 19 februari 2011 en de verlening op 17 augustus 2016.
2.3.
[eiser] is een handelsonderneming die vraag en aanbod in de sierteeltsector met elkaar verbindt. De bestuurders van [eiser] zijn [bestuurder 1] , de persoonlijke holding van de heer [naam heer 2] (hierna: [naam heer 2] ) en [bestuurder 2] , de persoonlijke vennootschap van de heer [naam heer 3] (hierna: [naam heer 3] ). [naam heer 2] is via zijn holding enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ).
2.4.
In de Europese agro- en sierteeltmarkt wordt per jaar circa 250.000 ton plastic gebruikt, onder andere voor het maken van plantenpotten. In het voorjaar van 2014 zijn de bestuurders van (destijds) [gedaagde 2] en [eiser] met elkaar in contact gekomen. Om de mogelijkheid van een samenwerking tussen deze partijen te onderzoeken, hebben de partijen nagedacht over het uitvoeren van een studie naar de haalbaarheid van het ontwikkelen van een biologisch afbreekbare plantenpot gemaakt met het bio-polymeer Glycix.
2.5.
Bij e-mailbericht van 24 juni 2014 heeft [naam heer 3] aan [naam heer 1] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
[naam heer 2] en ik hebben veel nagedacht over jullie voorstel om exclusief voor ons onderzoek te willen doen.
Het lijkt ons erg interessant, maar we hebben nog wel wat vragen omtrent eigendomsrechten, hoe zit dit juridisch enz.
Kunnen jullie dit schriftelijk toelichten aub.
(…)’
2.6.
In reactie daarop heeft [naam heer 1] op 26 juni 2014 het volgende e-mailbericht naar [naam heer 3] gestuurd:
‘(…)
Het is mij niet helemaal duidelijk wat jullie met eigendomsrechten bedoelen. De resultaten van het contract onderzoek zullen van jullie zijn. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat dit mogelijkheden biedt voor een nieuw patent aangezien dergelijke experimenten met bekende (bio)polymeren reeds onder de huidige patent portefeuille valt. Ik zie dergelijk onderzoek als basis dat mogelijk een technische startpunt vormt voor een business case in een industrie die jullie zeer goed lijken te begrijpen. Zonder jullie inbreng zullen wij deze markt niet (op korte termijn) nastreven, aangezien dit is niet de nog grotere markt waar wij onze focus ligt. Als jullie op basis van de onderzoek resultaten een business case denken te hebben, gaan wij graag met jullie in zee.
(…)’
2.7.
De heer [naam heer 4] , destijds in dienst bij de UvA, heeft vervolgens in de periode van juni tot oktober 2014 een ‘proof of concept’ studie uitgevoerd in opdracht van [bedrijf 1] en [bestuurder 2] De uitkomsten van dit onderzoek staan weergegeven in het zogenaamde [naam rapport] . De conclusie van het [naam rapport] luidt dat het mogelijk is een biologisch afbreekbare plantenpot te fabriceren met gebruikmaking van de bio-polymeer Glycix. Het [naam rapport] is aangeduid als ‘confidential’.
2.8.
[eiser] heeft op basis van de uitkomst van het onderzoek geconcludeerd dat zij een business case zag in de ontwikkeling en vermarkting van een dergelijke plantenpot in het kader van een samenwerking met [gedaagde] Daartoe hebben zij op 23 maart 2015 een Mutual confidential disclosure agreement (NDA) ondertekend. Artikel 2 van de NDA luidt als volgt:
‘2. [bedrijf 1] , [naam heer 3] and [gedaagde] each undertake to treat any and all Confidential Information as confidential, to use it solely for the purpose of the evaluation and definition of a collaboration as states in this agreement, not to disclose it to any third party, and not to make it publicly available or accessible in any way, except with the prior written consent of the disclosing party.’
2.9.
Op 19 augustus 2015 heeft [eiser] bij het Octrooicentrum Nederland een octrooiaanvraag ingediend met nummer 2015319 en de titel ‘Paper fiber based products’ (hierna: Octrooi NL 319). [naam heer 2] en [naam heer 3] staan als uitvinders op de aanvraag vermeld. Octrooi NL 319 vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
The use of plastic products based on
e.g.polypropylene comes with well known disadvantages. For instance, the plastic material is often based on fossil resources and is not biodegradable, resulting in the accumulation of plastic waste. This is in particular the case for disposable products that have a short use lifetime, such as plastic bags, disposable pallets and plastic pots for
e.g.plants. Therefore, considerable effort had been made in recent years to replace plastic materials for bio-based and biodegradable materials, for examples materials based on lactic acid, starches, cellulose, and other biopolymers. (…)
The present inventors found that a composite material based on a fibrous filler and polyester that is derived from an aliphatic polyalcohol with 2-15 carbon atoms and a tricarboxylic acid such as described in WO 2012/140237 (which is incorporated herein in its entirety) would particularly be suitable for use a base material for disposable products. (…)
A drawback of aqueous paper pulp for use in the composite material described in WO 2012/140237 for the production of shaped products is
i.a.the low viscosity of the aqueous paper pulp, even when the aliphatic polyalcohol and the tricarboxylic acid are mixed with the aqueous paper pulp.
(…)
Conclusies
1. Werkwijze voor de productie van een driedimensionaal gevormd biologisch afbreekbaar product, omvattende de volgende stappen:
- het mengen van waterige papierpulp en een harssamenstelling omvattende een polyalcohol met 2-15 koolstofatomen en een tricarboxylzuur voor het verkrijgen van slurry;
- het zuigvormen van de samengestelde slurry op een eerste vorm waarbij water uit de samengestelde slurry wordt afgevoerd;
- het duwen van de samengestelde slurry tussen de eerste vorm en de tweede vorm die complementair is gevormd met de eerste vorm voor het verkrijgen van een driedimensionaal gevormd preproduct; en
- het verwarmen van het preproduct tot een temperatuur die in het bereik ligt van 140 tot en met 200ºC voor het verkrijgen van het driedimensionaal gevormde biologisch afbreekbare product.
(…)’
Dit octrooi is op 7 maart 2017 aan [eiser] verleend en op 27 maart 2017 is het octrooischrift uitgegeven.
2.10.
Ondertussen is tussen [eiser] en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), een 100% dochterbedrijf van Kenniscentrum Papier en Karton, op 4 april 2016 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met de titel “Business development “Cataniseren” van natuurvezel producten”. Deze overeenkomst, waarin [eiser] als Productiepartij en [bedrijf 2] als Kennispartij wordt aangemerkt, vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Overwegende dat:
 (…)
 De initiatiefnemers van Productiepartij al enkele jaren werken aan de ontwikkeling van tijdelijk natsterke en toch bio-afbreekbare potten voor potplanten en plantentrays die gebaseerd zijn op natuurvezels.
 De initiatiefnemers voor Productiepartij voor de productie van hun producten voor o.a. planten een proces hebben ontwikkeld dat gebaseerd is op toevoeging van chemicaliën gevolgd door een thermische behandeling om de gewenste materiaal eigenschappen te verkrijgen en voor de combinatie van toevoegen van de chemicaliën en de thermische behandeling de term “Cataniseren” als werktitel gebruiken; hierna te noemen “Cataniseren”.
 De initiatiefnemers voor Productiepartij via patenten de kennisrechten op “Cataniseren” hebben vastgelegd en deze rechten hebben ingebracht in de gezamenlijke BV zijnde de “Productiepartij”.
 Productiepartij de intentie heeft om, op Cataniseren gebaseerde, plantenpotten en - trays te (laten) produceren en eventueel zelf te gaan verhandelen; (…)
 (…)
 Kennispartij meer dan 25 jaar ervaring heeft met R&D op het gebied van papier- en kartonproductie en toepassingen (…).
 Kennispartij op basis van informatie ontvangen van Productiepartij intussen meer dan 10 potentiële commerciële toepassingsconcepten van het Cataniseren heeft uitgewerkt in aanvulling op de toepassing van Cataniseren voor de potplanten sector; (…)
(…)
VERKLAREN ALS VOLGT TE ZIJN OVEREENGEKOMEN
Artikel 1
Deze overeenkomst heeft een looptijd vanaf het moment van ondertekening door de partijen, tot en met 31 december 2020. (…)’
[bedrijf 2] heeft uiteindelijk geen potten geproduceerd en [eiser] heeft deze potten dus niet op de markt gebracht.
2.11.
Op 29 juni 2017 is tussen [eiser] en (destijds) [gedaagde 2] de Samenwerkings- en Licentieovereenkomst (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst) tot stand gekomen. De Samenwerkingsovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Artikel 2. Doel van de samenwerking
Het doel van de Samenwerking is het verder ontwikkelen en commercialiseren van (molded) papier en karton toepassingen voor de sierteelt met [gedaagde] in Europa.
(…)
Artikel 3. Uitgangspunten Samenwerking
De algemene uitgangspunten van de Samenwerking zijn:
 Partners
 Open en Transparant
 Investeringen en kosten delen
 Risico delen
 Waarde creëren
 Waarde delen
Artikel 4. Samenwerkingsvorm
Partijen werken samen als een projectteam met afspraken over taken en verantwoordelijkheden en (financiële) verplichtingen en rechten. Hierbij zal bij de taakverdeling zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de ervaring en capaciteit van de Partijen zoals hieronder weergegeven. Echter in de Samenwerking ligt de eerste verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkeling en productie van de polymeren en de toepassing op het Product bij [gedaagde] en de eerste verantwoordelijkheid voor commercialisatie bij [eiser] .
(…)
Artikel 5. Waardecreatie en verdeling investeringen en kosten
(…)
Toekomstige (subsidie)projectkosten worden 30/70 ( [gedaagde] / [eiser] ) verdeeld. (…)
De Netto Gecreëerde Waarde (winst; EBT) zal evenredig (30/70 [gedaagde] / [eiser] ) verdeeld worden. (…)
Artikel 6. Exclusiviteit van de Samenwerking
Partijen komen overeen dat de Samenwerking exclusief is en dat het Partijen gedurende de geldigheid van de Overeenkomst, niet is toegestaan om, zonder schriftelijke toestemming van alle Partijen (a) samen te werken met andere partijen op het gebied als gedefinieerd in het doel van deze Samenwerking, (b) zelfstandig concurrerende processen en producten te ontwikkelen of op welke andere manier activiteiten te voeren die concurrerend kunnen zijn voor de Samenwerking en Partijen.
Een uitzondering hierop kan ontstaan voor [gedaagde] . Dit is beschreven in Artikel 7.
Artikel 7. Licentie op Patent
[gedaagde] brengt in de Samenwerking het Patent in en bijbehorende kennis en technologie. [gedaagde] verleent binnen de strekking van de Samenwerking aan [gedaagde 3] en [eiser] een exclusieve niet overdraagbare licentie in Europa. (…)
Het behoud van de exclusiviteit van de licentie en de Samenwerking is gebonden aan minimaal te behalen Businessdoelen:
a. 2017 > 25.000 potten
b. Q2 2019 > 500.000 potten per jaar
c. 2021 > 50.000.000 potten per jaar
d. De totale nettowinst voor belastingen in de sierteelttoepassing moet over 2021 tenminste 750 kEur bedragen. (…) Deze businessdoelen zijn afgeleid van de huidige ambitie, tijdslijn en verwachte marktontwikkeling. In gezamenlijk overleg mogen Partijen de producten en bijbehorende productiedoelen aanpassen mits de overall business case tenminste gelijk blijft.
(…)
Als de situatie zich voordoet dat de minimale Businessdoelen niet worden gehaald kijken Partijen of er zicht is op verbeteringen in de markt en welke inspanningen er moeten worden verricht. Als de uitkomst positief is dan krijgen [eiser] en [gedaagde 3] maximaal 1 jaar de tijd om de doelen alsnog te halen. Mochten de doelen dan nog niet gehaald worden, dan verliezen [gedaagde 3] en [eiser] in beginsel hun exclusiviteit op de licentie. Echter indien er wel zicht is op verbeteringen in de markt dan krijgen [eiser] en [gedaagde 3] nog maximaal een jaar extra de tijd om de doelen alsnog te halen en blijft de exclusiviteit op de licentie intact. Als de doelen dan nog niet zijn gehaald dan kunnen [gedaagde 3] en [eiser] , onder de voorwaarde van een gedegen en levensvatbaar businessplan, de licenties vrijelijk gebruiken in de landen die onderdeel zijn van dit businessplan, echter ze verliezen hun exclusiviteit. In landen die geen onderdeel zijn van het businessplan verliezen [gedaagde 3] en [eiser] hun licentierechten. [gedaagde] heeft dan het recht om ook met andere partijen een samenwerking op te zetten op gelijkwaardige wijze als binnen de strekking van de Samenwerking.
(…)
Artikel 8. Geheimhouding
De door Partijen op 23 maart 2015 getekende Geheimhoudingsovereenkomst blijft van kracht (…). (…)
Artikel 9. Exclusiviteit en Intellectueel eigendom
Iedere Partij is de exclusieve eigenaar van haar Achtergrondkennis.
Iedere Partij heeft het recht de ingebrachte Achtergrondkennis van de andere Partij te gebruiken binnen de strekking van de Samenwerking. Bovendien moet aan elke Partij ongebreideld toegang worden verleend tot ingebrachte Achtergrondkennis van de andere Partij indien die Achtergrondkennis nodig is voor de exploitatie van de Eindresultaten binnen de strekking van de Samenwerking. Gebruik van de ingebrachte Achtergrondkennis voor andere doeleinden is niet toegestaan tenzij hiervoor schriftelijke toestemming is verleend door de rechthebbende Partij. (…)
Partijen komen overeen dat in het geval nieuwe en octrooieerbare kennis gecreëerd wordt, dit door [gedaagde] middels de patentaanvragen beschermd zal worden. (…)
Artikel 11. Duur van de Overeenkomst en voorwaarden voor beëindiging
De Overeenkomst treedt in werking nadat deze door Partijen is getekend met terugwerkende kracht vanaf 16 januari 2017 en is aangegaan voor de duur van de geldigheid van het Patent en derhalve zal de Overeenkomst automatisch en zonder enige andere (rechts)handeling eindigen op 12 april 2030. (…)’
2.12.
Op basis van de Samenwerkingsovereenkomst zijn partijen gestart met de voorbereidingen voor de productie van de plantenpotten. Partijen werkten voor de realisatie daarvan samen met [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 3] is een producent van verpakkingsmateriaal, waaronder papieren basispotten. [bedrijf 3] is gestart met de productie van de papieren potten met een mal die zij al tot haar beschikking had, om zo [eiser] en [gedaagde] vast in de gelegenheid te stellen het materiaal van de pot te kunnen testen. De potten die met deze mal werden gemaakt waren niet geschikt voor machinale verwerking door kwekers.
2.13.
Nadat in augustus 2018 was gebleken dat de testresultaten van de potten positief waren, hebben partijen besloten [bedrijf 3] opdracht te geven een nieuwe mal te ontwikkelen voor een pot die wel machinaal zou kunnen worden verwerkt. In september 2018 heeft [eiser] een eerste concept van een samenwerkingsovereenkomst met [bedrijf 3] aan [gedaagde] toegestuurd. Op grond van dat concept zou i. [eiser] bij [bedrijf 3] potten bestellen, ii. [gedaagde 1] de coating voor deze potten aan [bedrijf 3] leveren, waarna iii. [bedrijf 3] de gecoate potten aan [eiser] zou leveren, welke partij iv. de potten dan vervolgens zou leveren aan de kwekers.
2.14.
[gedaagde 1] was echter niet akkoord met deze handelwijze omdat zij het coaten van de potten in eigen beheer wilde uitvoeren. Dat heeft ertoe geleid dat tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 3] een overeenkomst is gesloten, waarbij [eiser] geen partij was. Op basis van die overeenkomst i. levert [bedrijf 3] potten van papierpulp aan [gedaagde 1] , waarna ii. [gedaagde 1] de potten coat en levert aan [eiser] , welke partij iii. de potten vervolgens aan kwekers verkoopt en levert.
2.15.
Op 23 april 2019 is tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 3] vervolgens gesproken over (onder andere) de ontwikkelkosten van een nieuwe mal. Tijdens dat gesprek zijn de partijen overeengekomen dat [bedrijf 3] de kosten voor de ontwikkeling zou dragen, op voorwaarde dat [gedaagde 1] de potten ook werkelijk bij [bedrijf 3] zou bestellen. [bedrijf 3] heeft in de maanden daarna een nieuwe mal ontwikkeld. Op dat moment waren nog geen potten verkocht aan kwekers en waren de in de Samenwerkingsovereenkomst opgenomen businessdoelen voor 2017 en 2018 niet behaald.
2.16.
Op 24 april 2019 is door [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een ‘Amendement voor Samenwerkings- en Licentieovereenkomst d.d. 29 juni 2017’ ondertekend. Dit amendement vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Partijen verklaren overeen gekomen te zijn
Het Businessdoel genoemd in artikel 7 onder a. van de Samenwerkings- en Licentieovereenkomst met betrekking tot de exploitatie van het Patent is vanwege redenen die bij Partijen bekend zijn niet gehaald. (…)
De verhouding 30/70 ( [gedaagde] / [eiser] ) zoals beschreven in Artikel 5 van de Samenwerkings- en Licentieovereenkomst wordt veranderd naar 50/50 ( [gedaagde] / [eiser] ) vanaf de ingangsdatum 16 januari 2017. Dit betekent dat waar de Samenwerkings- en Licentieovereenkomst de verdeling 30/70 ( [gedaagde] / [eiser] ) vermeldt bij verrekening van kosten en inkomsten zoals weergegeven in de Samenwerkings- en Licentieovereenkomst, de verdeling 50/50 ( [gedaagde] / [eiser] ) wordt met terugwerkende kracht tot 16 januari 2017. (…)
Vanaf de datum waarop [gedaagde] en [eiser] dit amendement hebben ondertekend geldt de verhouding 50/50 tevens voor de kosten en inkomsten met betrekking tot de ontwikkeling, productie en verhandeling van het Composiet die vanaf die datum worden gemaakt en gegenereerd.
(…)’
2.17.
Op deze zelfde datum zijn partijen met elkaar in overleg getreden over een verdere formalisering van de samenwerking tussen hen door middel van de oprichting van een joint venture met de naam ‘Imvello’. Partijen hebben daarover in de daarop volgende maanden verder gesproken, maar die gesprekken hebben niet tot een concreet resultaat geleid.
2.18.
Begin september 2019 zijn de eerste gecoate potten geleverd aan kwekers. De kwaliteit van de potten viel tegen en de betreffende kwekers hebben aangegeven niet met de potten verder te willen. Bij e-mailbericht van 3 november 2019 is namens [gedaagde 2] aan (onder meer) [eiser] bericht:
‘(…)
In het Samenwerkingscontract hebben we afgesproken dat er minimaal 25.000 plantenpotjes afgezet moeten zijn in 2017. Het contract geeft de mogelijkheid om deze periode te verlengen met 2 jaar en daar is naar mijn mening terecht gebruik van gemaakt. Ik neem aan dat jullie je realiseren, dat de eis voor de waarborging van de exclusiviteit daarmee is verplaatst naar het jaar 2019.
(…)’
2.19.
De potten zijn vervolgens in november 2019 op de Trade Fair geïntroduceerd, waarna in november en december 2019 een aantal testpotten zijn geleverd aan geïnteresseerde kwekers. In de tweede week van januari 2020 bleken de uitkomsten van de uitgevoerde testen met de potten niet positief. De coating van de potten bleek niet te voldoen en de potten werden tijdens gebruik zacht en beschimmeld. [gedaagde] hebben dit probleem in de weken daarna proberen te verhelpen door de coating aan te passen, waarna de betreffende potten in ieder geval geschikt raakten voor de ‘bol op pot’ toepassing.
2.20.
Bij brief van 23 april 2020 heeft [gedaagde 2] aan [eiser] medegedeeld dat een succesvolle exploitatie van de plantenpotten volgens haar vrijwel onmogelijk is gebleken en dat zij er daarnaast van op de hoogte is geraakt dat [eiser] verschillende verplichtingen uit de Samenwerkingsovereenkomst en het amendement daarop schendt, welke schending voor hen een ernstige vertrouwensbreuk heeft opgeleverd. [gedaagde 2] heeft [eiser] in die brief gesommeerd een aantal zaken in het kader van de samenwerking te bevestigen, een aantal stukken te verstrekken en tot betaling van alle openstaande facturen over te gaan, bij gebreke waarvan [gedaagde] zich alle rechten voorbehoudt, waaronder het recht de Samenwerkingsovereenkomst te ontbinden.
2.21.
[eiser] heeft bij brief van 22 mei 2020 aan [gedaagde 2] op deze sommatie gereageerd en medegedeeld dat van tekortkomingen aan haar zijde geen sprake is en dat zij niet aan de sommaties van [gedaagde 2] zal voldoen. Dit heeft ertoe geleid dat partijen in gesprek zijn gegaan om tot een voor beide partijen acceptabele oplossing van de tussen hen gerezen geschillen te komen. Die gesprekken hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.
2.22.
In juli 2020 heeft [eiser] een bestelling van 300.000 potten bij [gedaagde 1] bevestigd voor de ‘bol op pot’ toepassing. [gedaagde 1] heeft deze bestelling doorgezet naar [bedrijf 3] . [bedrijf 3] heeft op 20 juli 2020 aan [gedaagde 1] medegedeeld de overeenkomst met [gedaagde 1] te beëindigen. Zij heeft geëist dat zowel [gedaagde 1] als [eiser] een beëindigingsovereenkomst met [bedrijf 3] zouden ondertekenen, bij het uitblijven waarvan [bedrijf 3] niet tot levering van de 300.000 bestelde potten zou overgaan. [gedaagde 1] en [eiser] hebben vervolgens de beëindigingsovereenkomst met [bedrijf 3] ondertekend en [bedrijf 3] heeft daarna de bestelde potten geleverd.
2.23.
Partijen hebben in de periode daarna geen nieuwe partner gevonden, althans gecontracteerd, die in plaats van [bedrijf 3] papieren basispotten aan [gedaagde 1] zou kunnen leveren.
2.24.
Bij brief van 27 november 2020 van (de advocaat van) [gedaagde] aan [eiser] is [gedaagde 1] overgegaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst. [gedaagde 1] heeft deze ontbinding gebaseerd op schending door [eiser] van artikel 6 (non-concurrentie), artikel 7 (licentie op patent), artikel 8 (geheimhouding), artikel 9 (exclusiviteit en intellectuele eigendom), artikel 5 (waardecreatie en verdeling investeringen en kosten) en artikel 3 (uitgangspunten samenwerking).
2.25.
Verder heeft [gedaagde 1] op 27 november 2020 verlof aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte op octrooi NL 319 van [eiser] . Dit verlof is op 1 december 2020 verleend. Bij exploot van 3 december 2020 heeft de deurwaarder namens [gedaagde 1] in conservatoir beslag tot afgifte genomen het hiervoor bedoelde octrooi.
2.26.
Op 13 januari 2021 heeft [gedaagde 1] [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Den Haag. In deze (bodem)procedure vordert [gedaagde 1] onder meer een verklaring voor recht dat zij rechthebbende is op alle rechten die zijn voortgekomen uit het octrooi verleend onder nummer NL 319 en veroordeling van [eiser] die rechten (en dus ook het octrooi) kosteloos aan haar over te dragen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. [gedaagde] , ieder afzonderlijk, te bevelen om de exclusieve rechten van [eiser] onder de Samenwerkingsovereenkomst te respecteren, meer in het bijzonder:
( i) door geen samenwerking aan te gaan met een derde op het gebied als gedefinieerd in artikel 2 van de Samenwerkingsovereenkomst en, indien een dergelijke samenwerking reeds is aangegaan, te bevelen dat die samenwerking schriftelijk binnen 2 werkdagen na betekening van dit vonnis wordt beëindigd, waarbij een afschrift daarvan binnen de genoemde termijn aan de advocaat van [eiser] dient te worden verstrekt;
(ii) door geen gesprek met een derde aan te gaan over een samenwerking zoals bedoeld onder (i), of door een gesprek met een derde over een dergelijke samenwerking dat reeds is aangegaan onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, beide zolang de Samenwerkingsovereenkomst van kracht is en/of
(iii) door geen licentie of andere gebruiksrechten te verlenen aan enige derde (waaronder niet begrepen [gedaagde 3] ) onder Europees octrooi EP 2 697 293, Europees octrooi 2 697 294 en/of onder enig ander octrooi, enige andere octrooiaanvraag (al dan niet gepubliceerd) en/of enige uitvinding die belichaamd is in Eindresultaten (zoals gedefinieerd in de Samenwerkingsovereenkomst), in “nieuwe en octrooieerbare kennis”, “nieuwe gegenereerde kennis binnen de strekking van de Overeenkomst” en/of “verbeteringen van de technologie zoals beschreven in het Patent” (allemaal als bedoeld in artikel 9 van de Samenwerkingsovereenkomst);
(iv) indien een licentie of ander gebruiksrecht zoals bedoeld onder (iii) is verleend, door te bevelen dat deze binnen 2 werkdagen na betekening van dit vonnis schriftelijk wordt beëindigd, waarbij een afschrift daarvan binnen de genoemde termijn aan de advocaat van [eiser] dient te worden verstrekt;
B. [gedaagde] , ieder afzonderlijk, te bevelen om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken:
( i) alle Eindresultaten (zoals gedefinieerd in de Samenwerkingsovereenkomst), alle “nieuwe en octrooieerbare kennis”, “nieuwe gegenereerde kennis binnen de strekking van de Overeenkomst” en/of “verbeteringen van de technologie zoals beschreven in het Patent” (allemaal als bedoeld in artikel 9 van de Samenwerkingsovereenkomst), en
(ii) een overzicht van alle subsidies die [gedaagde] hebben verkregen en waarop zij aanspraak kunnen maken die betrekking hebben op het gebied van de samenwerking tussen partijen (waarin zal worden vermeld: de naam van de subsidiegever, het kenmerk en de naam van het project, het bedrag van de subsidie dat is toegekend, het bedrag van de subsidie dat reeds is ontvangen), waarbij tevens een afschrift van de betreffende projectplannen dient te worden verstrekt;
C. [gedaagde] , ieder afzonderlijk, te bevelen om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] de volgende informatie te verstrekken:
( i) de receptuur van de coating die is gebruikt voor de potten die [gedaagde] (dan wel één van hen) ten behoeve van [eiser] hebben gecoat en nog zullen coaten (voor zover de receptuur verandert);
(ii) overige informatie die relevant is voor het coaten van de potten, waaronder
 het soort GX hars dat gebruikt wordt en waarom juist die hars wordt gebruikt
 hoeveel gram coating op een pot wordt aangebracht
 bij welke temperatuur wordt afgebakken
 bewaaromstandigheden en bewaartermijn van de hars
 aanbrengprotocol
 verhittingsprotocol met tijden en temperaturen
 andere niet nader genoemde verwerkingsinstructies
 veiligheidsinformatie
(iii) informatie over onderzoeksprojecten waarin één of meer van gedaagden is betrokken of betrokken is geweest die betrekking hebben op het gebied van de samenwerking en de resultaten van die onderzoeksprojecten voor zover de betreffende gedaagde daar de beschikking over heeft;
D. [gedaagde] , ieder afzonderlijk, te bevelen om te gehengen en gedogen dat [eiser] gecoate potten produceert of ten behoeve van [eiser] laat produceren waarin één of meer van de rechten of kennis wordt toegepast zoals bedoeld onder A (iii);
E. [gedaagde] , ieder afzonderlijk, te bevelen om op bestelling van [eiser] potten voor [eiser] te coaten en de aldus gecoate potten aan [eiser] te leveren, volgens voorwaarden die vergelijkbaar zijn en niet substantieel afwijken van de voorwaarden die de betreffende gedaagde eerder met [eiser] is overeengekomen ten aanzien van de levering van gecoate potten vóór de datum van de onderhavige dagvaarding, onder de voorwaarde dat de bestelling van [eiser] in overeenstemming is met de voorwaarden van [eiser] die golden voor de datum van de onderhavige dagvaarding en dat de bestelling past in de productiecapaciteit van de betreffende gedaagde zoals deze bestaat op het moment dat [eiser] een bestelling doet;
F. [gedaagde 1] te bevelen om de accountant van [eiser] binnen 10 werkdagen nadat daarom door de accountant van [eiser] is verzocht toegang te verlenen tot de administratie van [gedaagde 1] en om vragen van deze accountant te beantwoorden voor zover deze relevant zijn om de som van de verrekening voor 2018 en 2019 vast te kunnen stellen;
G. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eiser] per overtreding van het onder A bedoelde bevel van € 500.000,00 dan wel, ter keuze van [eiser] , van € 50.000,00 per dag of per keer waarmee het onder A gevorderde bevel niet wordt nagekomen;
H. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eiser] per overtreding van het onder B, C, D, E, F of J bedoelde bevel van € 50.000,00 dan wel, ter keuze van [eiser] , van € 10.000,00 per dag of per keer waarmee het onder B, C, D, E, F of J bedoelde bevel niet wordt nagekomen;
I op te heffen het conservatoir beslag tot afgifte dat op het NL-octrooi is gelegd;
J. voorwaardelijk, voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat de aanspraak op het NL-Octrooi nog bij [gedaagde 1] berust en dat deze aanspraak door [gedaagde 1] niet (door middel van een akte) is overgedragen en dat [gedaagde 1] (daarom) het NL-Octrooi van [eiser] zou kunnen opeisen, [gedaagde 1] te bevelen om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis haar (beweerdelijke) aanspraken op het NL-Octrooi aan [eiser] over te dragen;
K. [gedaagde 1] te bevelen om alle verbintenissen die voor haar voortvloeien uit de Samenwerkingsovereenkomst na te komen, meer in het bijzonder zich ervoor in te spannen om de problemen met betrekking tot de kwaliteit van de potten en met betrekking tot de productiecapaciteit zo spoedig mogelijk op te lossen en daarover te goeder trouw met [eiser] in overleg te treden;
L. [gedaagde 1] te bevelen om de verbintenissen die voor haar voortvloeien uit de POP3-Samenwerkingsovereenkomst na te komen, meer in het bijzonder door alle taken uit te voeren die volgens het projectplan “Bolayo – plasticloos telen in Noord Brabant” door [gedaagde 1] dienen te worden uitgevoerd;
M. een voorziening tegen (één of meer van de) gedaagden op te leggen die de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden van de onderhavige zaak passend acht;
N. kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vorderingen van [eiser] strekken ertoe dat [gedaagde] haar in staat moet stellen haar activiteiten om te komen tot productie en verkoop van afbreekbare plantenpotten voort te zetten. [eiser] presenteert die vorderingen als vorderingen tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Het verweer van de verste strekking van [gedaagde] is dat zij de samenwerkingsovereenkomst op goede gronden buitengerechtelijk hebben ontbonden en dus van verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst jegens [eiser] zijn ontslagen. Hierop heeft zich het debat grotendeels geconcentreerd. Voor de beoordeling hiervan is van belang de wijze waarop de samenwerking is vormgegeven en welke rechten en verplichtingen van de partijen hieruit voortvloeien.
4.2.
De samenwerking is erop gericht de geoctrooieerde kennis verder te ontwikkelen voor toepassing op verpakkingen in de sierteelt, plantenpotten in het bijzonder, en het op grote schaal vermarkten daarvan. De samenwerking is niet vorm gegeven als een joint venture maar in een samenwerkingsovereenkomst waarin beide partijen ieder hun zelfstandigheid behouden en samenwerken in een projectteam. Voor het nastreven van de doelen van de samenwerking is nodig dat de partijen know how met elkaar delen en van elkaars know how gebruik kunnen maken. In art. 9 van de samenwerkingsovereenkomst is dat juridisch uitgewerkt. Die know how moet door de partijen geheim worden gehouden en dus niet met derden worden gedeeld (art. 8). Beide partijen hebben ieder hun specifieke kennis en ervaring en verantwoordelijkheid in het kader van de samenwerking (art. 4). De samenwerking is exclusief. Geen van beide partijen mag gedurende de geldigheid van de overeenkomst samenwerken met derden op het gebied van de samenwerking en geen zelfstandige activiteiten ontplooien die concurrerend kunnen zijn voor de samenwerking van de partijen (art. 6). Verder is de exclusiviteit en het voortduren van de samenwerking afhankelijk gesteld van het behalen van business doelen (art. 7). Voor de toepassing van het door UvA/ [gedaagde] uitgevonden biopolymeer op plantenpotten in de sierteelt die biologisch afbreekbaar zijn bestaat een enorme potentiële markt. In de Europese Unie worden jaarlijks ongeveer 12 miljard (plastic) plantenpotten gefabriceerd en verhandeld. Met de samenwerking zijn grote commerciële belangen gemoeid. Een aldus vormgegeven samenwerking in deze context vergt een hoge mate van betrouwbaarheid van de samenwerkende partijen en van onderling vertrouwen op een zorgvuldige naleving van hun wederzijdse verplichtingen. In de samenwerkingsovereenkomst is dat in art. 3 bij de uitgangspunten van de samenwerking ook tot uitdrukking gebracht. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid brengen bij een dergelijke samenwerking met zich dat de partijen over en weer betrekkelijk hoge eisen mogen stellen aan de loyale samenwerking en naleving van verplichtingen uit de overeenkomst. Met inachtneming hiervan moeten de diverse geschilpunten worden beoordeeld.
4.3.
Ten aanzien van de schending van contractuele verplichtingen door [eiser] verwijzen [gedaagde] in de eerste plaats naar Octrooi NL 319. Voorop staat dat [eiser] dit octrooi op 19 augustus 2015 heeft aangevraagd, met als titel ‘Paper fiber based products’. Octrooi NL 319 omvat de werkwijze voor de productie van een driedimensionaal gevormd biologisch afbreekbaar product, welke werkwijze bestaat uit het mengen van waterige papierpulp en een harssamenstelling tot een slurry, het zuigvormen van die slurry tot een preproduct en het verwarmen van dat product voor het verkrijgen van een finale biologisch afbreekbare versie daarvan. Octrooi NL 319 beschrijft dat het gebruik van plastic producten nadelen kent, voornamelijk in geval van wegwerpproducten die een korte levensduur hebben zoals onder andere plantenpotten, en dat uitvinders [naam heer 2] en [naam heer 3] hebben uitgevonden dat een materiaal zoals beschreven in het Octrooi in het bijzonder geschikt zou zijn als basismateriaal voor dergelijke wegwerp producten. Octrooi NL 319 is op 7 maart 2017 verleend aan [eiser] en het octrooischrift is op
27 maart 2017 uitgegeven.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat Octrooi NL 319 is gebaseerd op het [naam rapport] . In dat rapport is de haalbaarheid van de ontwikkeling en fabricage van biologisch afbreekbare plantenpotten op basis van het door [gedaagde] geoctrooieerde bio-polymeer Glycix onderzocht en beschreven. Vaststaat dat dit rapport en de daarin vervatte (technologische) kennis als vertrouwelijk is bestempeld. [eiser] ontkent dat op zichzelf ook niet, maar stelt dat zij voorafgaand aan de aanvraag van Octrooi NL 319 met de voormalig bestuurder van [gedaagde] , de heer [naam heer 1] , heeft gesproken over de uitkomsten van het [naam rapport] en op dat moment toestemming heeft gekregen om desgewenst op basis van die uitkomsten op eigen naam een octrooi aan te vragen. [eiser] beroept zich in dat verband op een e-mailbericht van [naam heer 3] van 24 juni 2014 aan [naam heer 1] , waarin [naam heer 3] schrijft dat [eiser] ten aanzien van het onderzoek nog wel wat vragen heeft omtrent eigendomsrechten en hoe dat juridisch zit. In reactie daarop heeft [naam heer 1] per e-mailbericht van 26 juni 2014 aan [naam heer 3] bericht dat het hem niet duidelijk is wat met eigendomsrechten wordt bedoeld. [naam heer 1] schrijft dat de resultaten van het contractonderzoek van [eiser] zullen zijn, maar dat het hem onwaarschijnlijk lijkt dat die resultaten mogelijkheden bieden voor een nieuw patent aangezien dergelijke experimenten met polymeren reeds onder de huidige patent portefeuille vallen. Anders dan [eiser] stelt, kan dit enkele bericht van de voormalig bestuurder van [gedaagde] niet de conclusie wettigen dat [eiser] ervan uit mocht gaan dat zij daarmee van [gedaagde] toestemming heeft gekregen op basis van de vertrouwelijke (technologische) kennis/informatie uit het [naam rapport] op eigen naam een octrooi aan te vragen. Daar had zij in ieder geval niet zonder meer op mogen vertrouwen. Feit is dat zij ruim een jaar later op 19 augustus 2015 wel een octrooi heeft aangevraagd en [naam heer 2] en [naam heer 3] zich daarbij bovendien als uitvinders hebben uitgegeven.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] daarvan melding had moeten maken bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst in 2017. Gelet op de hiervoor onder 4.2. weergegeven uitgangspunten dat partijen in hoge mate op elkaars medewerking en de uitvoering van de in de overeenkomst gemaakte afspraken moeten kunnen vertrouwen en op een goede manier hun gedragingen op elkaar moeten afstemmen, had het op de weg van [eiser] gelegen ten minste bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst te melden dat zij zelfstandig een octrooi had aangevraagd met gebruikmaking van bepaalde vertrouwelijke technologische kennis. De in art. 3 van de samenwerkingsovereenkomst uitgedrukte openheid en transparantie verplichtten [eiser] daartoe ook. In art. 9 van de overeenkomst ligt ook de verplichting besloten dat partijen achtergrondkennis die van belang is voor de samenwerking met elkaar delen. Daaruit volgt ook dat [eiser] het door haar verkregen octrooi aan [gedaagde] had moeten openbaren. Nu de in NL 319 beschreven werkwijze kennelijk (op bepaalde punten) afwijkt van de wijze waarop de potten tot op heden worden geproduceerd, is niet uitgesloten dat (bepaalde informatie uit) die werkwijze de kwaliteit van de potten zou kunnen doen verbeteren. In dat geval zou zeker sprake zijn van relevante achtergrondkennis die het uiteindelijke doel van de samenwerking ten goede komt.
4.6.
[eiser] heeft ter zitting niet een goede verklaring kunnen geven voor de door haar gekozen handelwijze. Zonder een begrijpelijke en acceptabele verklaring roept deze handelwijze de vraag op of [eiser] buiten de samenwerking om doende is (geweest) om voor zichzelf de weg te bereiden voor het produceren en vermarkten van biologische afbreekbare plantenpotten met know how waarop zij een eigen octrooi heeft verkregen dat gebaseerd is op vertrouwelijke informatie afkomstig van [gedaagde] Op zichzelf moet worden geconstateerd dat [eiser] tot op heden (nog) niet met Octrooi NL 319 tot enige vorm van eigen productie en verhandeling van plantenpotten buiten de samenwerking met [gedaagde] om is overgegaan. In zoverre kan niet worden gezegd dat zij zich al schuldig heeft gemaakt aan activiteiten die concurrerend zijn met de activiteiten op het gebied van de samenwerking. Ook de exclusiviteit van de samenwerking is als zodanig hiermee nog niet geschonden. Het levert in ieder geval wel een ernstige schending op van het vertrouwen dat [gedaagde] op grond van de samenwerkingsovereenkomst moet kunnen hebben op een loyale medewerking aan en naleving van de samenwerkingsovereenkomst door [eiser] . Het staat ook op gespannen voet met het bepaalde in art. 9 dat nieuw octrooieerbare kennis op naam van [gedaagde] geoctrooieerd zal worden. Door deze handelwijze is [eiser] tekortgeschoten in de verplichtingen die mede op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor haar uit de samenwerkingsovereenkomst voortvloeien.
4.7.
Ditzelfde geldt voor het verwijt van [gedaagde] dat [eiser] vertrouwelijke kennis van [gedaagde] uit het Octrooi en het [naam rapport] met [bedrijf 2] heeft gedeeld door met haar op 4 april 2016 een samenwerkingsovereenkomst aan te gaan ten aanzien van de ontwikkeling van biologisch afbreekbare plantenpotten, zonder [gedaagde] daarover op enig moment te informeren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] de betreffende overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 2] in het geding gebracht. Uit deze overeenkomst volgt dat [eiser] zichzelf heeft voorgedaan als ontwikkelaar en producent van een biohars en in aanvulling daarop technologische kennis over de productie van een biologisch afbreekbare plantenpot aan [bedrijf 2] ter beschikking heeft gesteld. Dit heeft de (toenmalig) directeur van [bedrijf 2] ook erkend in zijn schriftelijke verklaring van
14 januari 2021, die eveneens door [gedaagde] in het geding is gebracht. Gesteld noch gebleken is dat deze kennisoverdracht ertoe heeft geleid dat door [bedrijf 2] werkelijk plantenpotten zijn geproduceerd die door [eiser] op de markt zijn gebracht. Of [eiser] werkelijk geheime (geoctrooieerde) know how van [gedaagde] hebben ingebracht in de samenwerking met [bedrijf 2] in strijd met de in de NDA en later ook in de samenwerkingsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsverplichting, is in het kader van dit kort geding moeilijk vast te stellen. Feit is wel dat [eiser] en [bedrijf 2] voor de duur van meerdere jaren een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan die zij al die tijd voor [gedaagde] geheim hebben gehouden, met de intentie biologisch afbreekbare plantenpotten van papier te ontwikkelen en vermarkten en zich aldus in dezelfde activiteiten te begeven als waarvoor exclusieve samenwerking met [gedaagde] was overeengekomen. Dat is in strijd met art. 9 van de samenwerkingsovereenkomst en met een loyale naleving van de samenwerkingsovereenkomst waartoe [eiser] was gehouden en die [gedaagde] mochten verwachten. Ook in dit opzicht is dus sprake van een tekortkoming.
4.8.
De derde tekortkoming is er volgens [gedaagde] in gelegen dat [eiser] de in artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst opgenomen businessdoelen niet heeft gehaald. Volgens [gedaagde] is de commercialisatie van de plantenpotten niet goed van de grond gekomen en zijn in de jaren 2017 tot en met 2019 in het geheel geen potten verkocht. [gedaagde] voeren aan dat pas in 2020 de eerste commerciële verkoop van 10.000 potten heeft plaatsgevonden en later dat jaar een verkoop van 300.000 potten, maar dat daarmee de overeengekomen doelen nog niet zijn behaald. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] voldoende tijd gekregen om de doelstellingen voor 2017 en 2018 in 2019 alsnog te behalen, maar was in 2019 nog altijd geen zicht op verbetering en lag er geen gedegen businessplan voor het daaropvolgende jaar klaar, zodat met ingang van 2020 niet alleen de exclusiviteit van de samenwerking met [eiser] is komen te vervallen maar ook elk recht van [eiser] om de licenties vrijelijk te gebruiken in landen die onderdeel zijn van het businessplan.
4.9.
[eiser] erkent op zichzelf dat de vastgestelde businessdoelen niet zijn behaald, maar stelt dat de belangrijkste oorzaak daarvoor was dat in 2017 en 2018 slechts testpotten zijn gemaakt en dat het daarna nog geruime tijd heeft geduurd voordat de nieuwe mal beschikbaar kwam waarmee machinaal verwerkbare potten konden worden geproduceerd. Hoewel [gedaagde] dit laatste op zichzelf niet heeft weersproken, moet worden geconstateerd dat de samenwerkingsovereenkomst en daarin vervatte businessdoelen zijn aangegaan midden in de eerste fase toen voor partijen duidelijk was dat alleen potten konden worden geproduceerd met de bestaande mal en geen potten die machinaal konden worden verwerkt. Met gebruikmaking van de eerste (oude) mal konden in de jaren 2017, 2018 en 2019 echter wel potten worden geproduceerd. Ter zitting is gebleken dat de partijen ten aanzien van de uitvoering een verschillende visie hadden. [gedaagde] stond voor ogen dat verkoopinspanningen verricht zouden worden voor de potten die al wel konden worden geproduceerd terwijl [eiser] daarvoor geen inspanningen wilde verrichten maar eerst een product wilde ontwikkelen dat machinaal zou kunnen worden verwerkt en daardoor meteen op grote(re) schaal zou kunnen worden vermarkt. Gelet op de situatie bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst moet worden aangenomen dat de partijen er in de overeenkomst vanuit zijn gegaan dat de toen afgesproken businessdoelen haalbaar zouden zijn met de verkoop van de potten die wel konden worden gemaakt. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ervan uit mocht gaan dat die businessdoelen bedoeld waren voor het vermarkten van een plantenpot die nog ontwikkeld moest worden en dat zij niet verplicht was die businessdoelen al na te streven met de bestaande pot.
4.10.
Vaststaat dat de businessdoelen uiteindelijk niet zijn behaald. In 2017 en 2018 zijn in het geheel geen potten verkocht. Zoals ter zitting is gebleken was dat mede vanwege de omstandigheid dat [eiser] geen verkoopinspanningen wilde verrichten om de potten die niet machinaal verwerkbaar waren aan de man te brengen vooruitlopend op de potten die dat wel zouden zijn en [eiser] onder andere daarom niet wilde mee-investeren om de productie van die potten mogelijk te maken. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat [eiser] op grond van de samenwerkingsovereenkomst gehouden was ook voor de al wel te produceren potten de afgesproken businessdoelen na te streven. Geconstateerd moet verder worden dat ook in 2019, ondanks het gereedkomen van de nieuwe mal, vrijwel geen potten zijn verkocht. Dat zou, zoals [eiser] stelt, aan de nieuwe mal kunnen liggen en de omstandigheid dat de coating van de nieuwe potten niet meteen van voldoende kwaliteit was tengevolge waarvan schimmelvorming aan de pot bij verschillende typen teelt optrad. Deze perikelen doen er echter niet aan af dat partijen voor het jaar 2021 hun businessdoel op de productie en verkoop van 50 miljoen potten hebben gesteld. Gebleken is dat, ondanks de grotere order van 300.000 potten medio 2020, partijen heel ver van dat doel vandaan zijn gebleven. Later in 2020 heeft [eiser] mogelijk een paar miljoen potten bij [gedaagde] willen bestellen die vanwege de beëindiging van de overeenkomst met [bedrijf 3] uiteindelijk niet konden worden geleverd, maar ook indien dat anders was geweest zou het overeengekomen businessdoel met die bestelling bij lange na niet zijn behaald. In de samenwerkingsovereenkomst is een regeling opgenomen voor dat geval, die erop neerkomt dat [eiser] daarmee haar exclusieve samenwerking met [gedaagde] op dit terrein, danwel haar gehele licentie verliest. Toen bleek dat de doelen in 2020 nog niet waren behaald en ook niet een businessplan was gepresenteerd konden [gedaagde] voorshands geoordeeld medio 2020 op goede gronden concluderen dat [eiser] tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen en dat niet alleen de exclusiviteit van de samenwerking met [eiser] daardoor overeenkomstig art. 7 van de samenwerkingsovereenkomst verviel maar ook het recht van [eiser] om vrijelijk gebruik te maken van de licenties.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat alle hiervoor besproken tekortkomingen tezamen de conclusie wettigen dat [eiser] niet op een behoorlijk wijze zoals [gedaagde] van haar mocht verwachten uitvoering heeft gegeven aan de samenwerking om zo van de ontwikkeling en commercialisatie van de biologisch afbreekbare plantenpot een succes te maken. De tekortkomingen zijn daarmee voldoende ernstig om de ontbinding van de samenwerking, die klaarblijkelijk nooit soepel is verlopen, te rechtvaardigen. Gezien de aard van de tekortkomingen valt ook niet te verwachten dat het alsnog tot een loyale en vruchtbare samenwerking in onderling vertrouwen kan komen die nodig is om de doelen van de samenwerking te verwezenlijken. In hoeverre er ook andere tekortkomingen zijn die aanleiding zouden geven tot ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst kan hier verder in het midden blijven nu de ontbinding reeds op grond van de hiervoor besproken tekortkomingen gerechtvaardigd is. Het dispuut van de partijen met betrekking tot de onderlinge verrekening en afrekening leent zich niet voor behandeling in kort geding. Gezien de aard van de geschilpunten zijn daarvoor feitelijke vaststellingen nodig die in een bodemprocedure moeten plaatsvinden. Voor zover de vorderingen gericht zijn op nakoming van de samenwerkingsovereenkomst stuiten zij op het voorgaande af. Datzelfde lot treft vordering L die gericht is op nakoming van verplichtingen in het kader van subsidieprojecten. Die projecten zijn zo nauw verweven met de onderhavige samenwerking dat het einde van die samenwerking in beginsel ook geen wederzijdse verplichtingen meer schept met betrekking tot lopende subsidieprojecten. Daarbij komt nog dat voor toewijzing van een heel aantal vorderingen onder B tot en met E geen grond te vinden is in de samenwerkingsovereenkomst. Die vorderingen komen er wel te verstaan op neer dat [gedaagde] in feite [eiser] in staat moeten stellen alleen, zonder [gedaagde] , en dus kennelijk zelfstandig met de ontwikkeling en vermarkting van biologisch afbreekbare plantenpotten verder te gaan met geoctrooieerde know how van [gedaagde] Dat gaat de overeengekomen samenwerking te buiten. [eiser] kan dit niet in het kader van nakoming van de samenwerkingsovereenkomst van [gedaagde] vorderen. Dit leidt ertoe dat alle vorderingen van [eiser] , met uitzondering van vordering I en J, op deze gronden zullen worden afgewezen.
4.12.
Onder I vordert [eiser] opheffing van het conservatoir beslag op Octrooi NL 319. Vaststaat dat de deurwaarder dit octrooi namens [gedaagde 1] bij exploot van
3 december 2020 in conservatoir beslag tot afgifte heeft genomen. Op grond van artikel 705 Rv kan dit beslag worden opgeheven, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Daarvan is op dit moment geen sprake. Met inachtneming van hetgeen reeds hiervoor in 4.3. tot en met 4.6. over Octrooi NL 319 is geconcludeerd, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat het beslag zonder deugdelijke rechtsgrond en/of onnodig is gelegd. Daartoe heeft [eiser] onvoldoende gesteld. De vordering strekkende tot opheffing zal dan ook worden afgewezen. Verder staat vast dat over de aanspraak op dit octrooi en alle aanhorige rechten een bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag loopt. In die procedure zal ten gronde worden onderzocht wie welke aanspraak op Octrooi NL 319 heeft en de vordering van [eiser] onder J, die strekt tot een bevel voor [gedaagde 1] haar beweerdelijke aanspraken op het octrooi aan [eiser] over te dragen, zal daarom in afwachting van die uitkomst in deze kort gedingprocedure worden afgewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 667,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.683,00
4.14.
De wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.683,00, waarin begrepen € 1.016,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 9 maart 2021.