ECLI:NL:RBGEL:2021:1854

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
05/263853-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en tbs voor bedreiging met een bijl en belediging van een ambtenaar

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, eenvoudige belediging van een ambtenaar en het niet voldoen aan een bevel of vordering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en tot tbs met dwangverpleging. De zaak kwam voort uit een incident op 20 oktober 2020, waarbij de verdachte met een bijl achter een slachtoffer aanliep en dreigende woorden uitsprak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor alle tenlastegelegde feiten, maar dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging en de belediging van de ambtenaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de problematische achtergrond van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en een geschiedenis van middelenmisbruik. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen het opleggen van tbs eiste, gezien het recidivegevaar en de ernst van de feiten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/263853-20
Datum uitspraak : 12 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. S.R. van Laar, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 januari en 29 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, dreigend, met een bijl, althans een slagwapen in de hand, op die
[slachtoffer 1] is toegelopen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de nek, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik hak je hoofd eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, dreigend, met een bijl, althans een slagwapen in de hand, op die [slachtoffer 1] is toegelopen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de nek, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik hak je hoofd eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal op of aan de openbare weg, de Roggestraat, met een bijl, althans met een (scherp) slagwapen, te slaan, althans slaande bewegingen te maken, richting het hoofd en/of de hals, althans richting het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik hak je hoofd eraf”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of in een winkel ( [naam 3] Supermarkt) achter die [slachtoffer 1] aan te rennen, althans in de richting van die [slachtoffer 1] te lopen en/of daarbij met een bijl, althans met een (scherp) slagwapen, te slaan, althans slaande bewegingen te maken, richting het hoofd en/of de hals, althans richting het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (brigadier van politie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het overbrengen van een aangehouden verdachte naar een politiecel, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “homo” en/of “flikker”, althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, lid 1 Wetboek van Strafvordering en/of artikel 55d, lid 3 Wetboek van Strafvordering en/of artikel 55d lid 4 Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar/ambtenaren te weten, [naam 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam 2] (officier van justitie) , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar/ambtenaren hem had/hadden bevolen of van hem had/hadden gevorderd mee te werken aan een onderzoek van uitgeademde lucht en/of een onderzoek van speeksel en/of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfunctie en/of een bloedonderzoek, hieraan (telkens) geen gevolg te geven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Verder is gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Zij betwist dat er sprake is van enige ondersteuning in het dossier van de verklaring van aangever, waardoor er vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van het onder feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dreigend met een bijl of een slagwapen in de hand op [slachtoffer 1] is toegelopen, daarmee een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van zijn bovenlichaam, hoofd of nek en [slachtoffer 1] daarbij heeft bedreigd met de woorden:
‘ik hak je hoofd eraf’. Op de beelden is te zien dat verdachte tegen [slachtoffer 1] aan komt en vervolgens valt, maar niet dat hij daarbij een slaande beweging maakt richting [slachtoffer 1] , zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. Onduidelijk blijft of daaraan voorafgaand op een andere plek nog iets heeft plaatsgevonden wat niet op de beelden staat of dat dit hetgeen is waarover aangever heeft verklaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
Op 20 oktober 2020 omstreeks 19.30 uur was aangever [slachtoffer 1] bij de supermarkt [naam 3] in het centrum van Arnhem. Hij heeft verklaard dat hij zag en hoorde dat verdachte mensen lastigviel op straat. Aangever sprak verdachte daarop aan en liep vervolgens de supermarkt in. Toen hij achteromkeek zag hij dat verdachte hem achternaliep via de roltrap naar beneden met in zijn rechterhand een bijl van ongeveer 30 centimeter. Aangever is de supermarkt in gerend en heeft daar een medewerker gewaarschuwd. Op dat moment zag aangever verdachte in zijn richting komen. Eenmaal in de supermarkt keek verdachte zoekend op zich heen. Toen hij aangever zag staan, keek hij hem een strakke blik en wijde ogen aan en kwam hij op aangever af. Daarbij hield verdachte zijn rechterhand tegen de rechterzijde van zijn heup en had hij in die hand de bijl vast. [2]
Op de camerabeelden is onder meer te zien dat verdachte voor de ingang van het gebouw [slachtoffer 1] achternaloopt en met zijn linkerhand uithaalt en uitglijdt, terwijl hij in zijn rechterhand een bijl heeft. Vervolgens is te zien dat eerst [slachtoffer 1] op de roltrap naar beneden in de richting van de supermarkt gaat en vervolgens verdachte met een bijl in zijn hand ook die richting op gaat. Eenmaal in de supermarkt loopt verdachte, met de bijl in zijn hand, op [slachtoffer 1] af. Er ontstaat een worsteling waarbij verdachte en [slachtoffer 1] aan elkaar trekken en er een stelling met folders omvalt. Dit vindt plaats achter een pilaar waardoor niet alles zichtbaar is. Op enig moment komt [slachtoffer 1] achter de pilaar vandaan en loopt hij weg. Verdachte loopt met de bijl in zijn hand achter hem aan. Verdachte struikelt dan over een stelling folders die al op de grond lag. Hij heeft daarbij een hakbijl in zijn rechterhand die hij omhooghoudt. Diverse omstanders overmeesteren dan verdachte en houden hem in bedwang. De bijl wordt door omstanders van hem afgepakt. [3]
Een aantal getuigen heeft verklaard dat verdachte aangever achterna is gegaan met een bijl in zijn rechterhand en dat deze bijl na een worsteling met omstanders van verdachte is afgepakt. Zo heeft getuige [getuige] bijvoorbeeld verklaard dat de man dreigend op de jongen af liep en een slaande beweging maakte naar de jongen. Daarna zag hij dat de man een bijl in zijn hand had en dat deze door 4 of 5 omstanders werd afgepakt toen de man op de grond lag. [4]
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat verdachte in ieder geval met een bijl achter aangever is aangerend. Voor de overige tenlastegelegde gedragingen bieden de beelden geen ondersteuning, waarbij wel opgemerkt wordt dat niet alles op beeld staat. De getuigenverklaringen bieden op punten wel ondersteuning voor het maken van slaande bewegingen maar het betreft een dermate chaotische, onoverzichtelijke situatie dat de rechtbank om die reden behoedzaam omgaat met de afgelegde verklaringen. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van de overige tenlastegelegde handelingen.
Met dergelijk handelen wordt opzettelijk vrees aangejaagd. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt ook dat hij volledig in shock en echt heel bang was dat hem iets zou worden aangedaan.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een bijl die [slachtoffer 1] achterna te rennen.
Feit 3
Op 20 oktober 2020 brachten politieambtenaren de inmiddels aangehouden verdachte in Arnhem naar een politiecel. Op dat moment hoorden zij dat [slachtoffer 2] (brigadier van de politie en in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening) door verdachte
‘homo’en
‘flikker’werd genoemd. Verdachte wees en keek daarbij in diens richting. [5]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ambtenaar [slachtoffer 2] opzettelijk heeft beledigd.
Feit 4
Op dinsdag 20 oktober 2020 om 20.23 uur hebben verbalisant [naam 1] en officier van justitie [naam 2] , belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, de aangehouden verdachte bevolen mee te werken aan een onderzoek uitgeademde lucht en een onderzoek van speeksel, als bedoeld in artikel 55d lid 1 Sv. Verdachte heeft dat geweigerd
.Direct hierna heeft de verbalisant verdachte nogmaals bevolen mee te werken aan het onderzoek uitgeademde lucht en daarnaast onderzoek van psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties, als bedoeld in artikel 55d lid 1 Sv, waarop verdachte wederom weigerde.
Op dinsdag 20 oktober 2020 om 22.03 uur is verdachte door/namens de officier van justitie [naam 2] bevolen zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 55e lid 3 Sv. Dit heeft verdachte eveneens geweigerd. [6]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte meermalen niet heeft voldaan aan een bevel of vordering van genoemde ambtenaren krachtens artikel 55d lid 1, lid 3 en lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks20 oktober 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
meermalen, althans eenmaal op of aan de openbare weg, de Roggestraat,met een bijl
, althans met een (scherp) slagwapen, te slaan, althans slaande bewegingen te maken, richting het hoofd en/of de hals, althans richting het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik hak je hoofd eraf”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/ofin een winkel ( [naam 3] Supermarkt) achter die [slachtoffer 1] aan te rennen,
althans in de richting van die [slachtoffer 1] te lopen en/of daarbij met een bijl, althans met een (scherp) slagwapen, te slaan, althans slaande bewegingen te maken, richting het hoofd en/of de hals, althans richting het bovenlichaam van die [slachtoffer 1];
3.
hij op
of omstreeks20 oktober 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,opzettelijk
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (brigadier van politie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het overbrengen van een aangehouden verdachte naar een politiecel, in zijn
/haartegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “homo” en/of “flikker”
, althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op
of omstreeks20 oktober 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,opzettelijk, meermalen
, althans eenmaalniet heeft voldaan aan een bevel of vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, lid 1 Wetboek van Strafvordering en
/ofartikel 55d, lid 3 Wetboek van Strafvordering en
/ofartikel 55d lid 4 Wetboek van Strafvordering, gedaan door
een ambtenaar/ambtenaren te weten, [naam 1] (hoofdagent van politie) en
/of[naam 2] (officier van justitie), belast met de uitoefening van enig toezicht en
/ofbelast met en
/ofbevoegd verklaard tot het opsporen en
/ofonderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze
ambtenaar/ambtenaren hem
had/hadden bevolen of van hem
had/hadden gevorderd mee te werken aan een onderzoek van uitgeademde lucht en
/ofeen onderzoek van speeksel en
/ofeen onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfunctie en
/ofeen bloedonderzoek, hieraan (telkens) geen gevolg te geven.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
feit 4:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit tot het opleggen van een taakstraf, dan wel een gevangenisstraf en die gevangenisstraf niet hoger te laten zijn dan de tijd welke verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft op 20 oktober 2020 iemand achternagezeten met een bijl. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet wat daaraan is voorafgegaan. Het is voor hem een zwart gat. Volgens aangever ging daaraan vooraf dat verdachte voor de supermarkt willekeurige voorbijgangers op agressieve wijze aansprak en vroeg of ze wilden vechten. Aangever heeft verdachte toen gevraagd wat er aan de hand was en of hij hem kon helpen, waarna verdachte een bijl uit zijn jas pakte. Aangever is vervolgens de supermarkt in gerend. Op de beelden is te zien dat verdachte eerst een stukje achter hem aan loopt, vervolgens terugloopt, een confrontatie heeft met nog een persoon (die zegt dat verdachte daarbij de bijl eveneens gebruikte) en uiteindelijk toch achter aangever aan de supermarkt in gaat. In de supermarkt zoekt verdachte aangever meermalen op maar wordt hij uiteindelijk door meerdere personen overmeesterd.
Dit is een bijzonder angstige situatie voor aangever geweest. Maar naast aangever was het ook een bijzonder angstige situatie voor het supermarktpersoneel en de mensen die daar op dat moment hun boodschappen aan het doen waren. Uiteindelijk hebben zij erger weten te voorkomen door verdachte te overmeesteren.
Verdachte heeft een (zeer) omvangrijk strafblad en is meermalen veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. In 2010 is aan verdachte de ISD-maatregel opgelegd. Ook nadien is verdachte nog meermalen veroordeeld voor verschillende soorten feiten, waarbij met name de vele vermogensfeiten en de bedreigingen in het oog springen. De meest recente veroordeling was in 2019 voor mishandeling. Aan verdachte is een reclasseringstoezicht/behandelingsverplichting opgelegd in 1999, 2001 (2 keer), 2003, 2009, 2010 (ISD), 2015 (Noorderlicht GGZ) en 2016 (opname van maximaal 18 maanden bij Trajectum Hoeve Boschoord).
Verdachte is in het kader van een trajectconsult bezocht door een NIFP-psycholoog. Als voorlopige diagnostiek rapporteert de psycholoog dat verdachte een vermoedelijk verstandelijk beperkte, getraumatiseerde en onthechte man betreft, bekend met een ernstig verwaarloosde jeugd. Hij lijkt niet vrij van middelenmisbruik. In zijn persoonlijkheid zijn aanwijzingen voor trekken type cluster B. Verdachte gebruikt thans diazepam en quetiapine (tegen ernstige onrust en bij psychoses). Verdachte uit zich gemotiveerd voor hulp, vooral traumaverwerking, lijkt ook de noodzaak daarvan in te zien, stelt zich daarvan afhankelijk ter voorkoming van recidive maar stelt daarbij ook zijn voorwaarden. Hij neigt er daarbij naar het succes van gedragsverandering bij anderen te leggen. Niettemin is er nog nauwelijks sprake geweest van enige behandeling of is deze vroegtijdig afgebroken. Gelet op de ernst van het feit, de vermoedelijke problematiek, de zeer uitgebreide justitiële documentatie en het uitblijven van passende behandeling wordt een nader psychologisch persoonlijkheidsonderzoek wenselijk geacht. Mogelijk dat een klinische opname in het kader van bijzondere voorwaarden niet toereikend is en dat meer gedacht moet worden aan een maatregel met enige dwang en drang. Indien dat overwogen wordt, is het advies om verdachte multidisciplinair te laten onderzoeken.
De reclassering heeft eveneens advies uitgebracht, op 23 oktober en 20 december 2020. Hieruit volgt dat verdachte uit een gebroken gezin komt, waarbij sprake was van fors alcoholgebruik en seksueel misbruik. Hij is op 6-jarige leeftijd uit huis geplaatst en geplaatst in internaten en in opvangtehuizen. Hierdoor heeft hij de basisschool niet afgemaakt. Verdachte is op zijn 15e voor het eerst veroordeeld en is op zijn 18e weggelopen van behandelcentrum “De Beele” en daarna van opvangcentrum naar opvangcentrum gegaan. In die periode is hij begonnen met het gebruik van alcohol en softdrugs. Twee jaar later gevolgd door het gebruik van cocaïne en speed op dagelijkse basis. Thans is sprake van middelenmisbruik (nu met name alcohol), gebrek aan dagbesteding en gebrek aan een netwerk. Ten tijde van het opmaken van de rapportage was verdachte enige jaren dakloos. Verdachte zou per november 2021 naar een doorstroomvoorziening gaan. Daarbij gold als voorwaarde dat hij zou deelnemen aan ambulante behandeling bij Kairos, met name vanwege zijn agressie. Hij is snel boos en heeft een kort lontje. Verdachte is een zeer kwetsbare en verstandelijk beperkte man, sterk gericht op behoeftebevrediging op korte termijn. Zijn zelfcontrole is beperkt.
Uit het advies van de reclassering volgt verder dat verdachte in 2014 is gediagnosticeerd met cannabisafhankelijkheid, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en trekken van borderline persoonlijkheidsstoornis. In 2016 heeft Trajectum na onderzoek een disharmonisch intelligentieprofiel vastgesteld, met als conclusie dat verdachte in het dagelijks leven overwegend op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en zich makkelijk laat overvragen. Verdachte kent een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis. Eerdere reclasseringstoezichten zijn voortijdig beëindigd. Tijdens het laatste toezicht verbleef hij op basis van een IFZ indicatiestelling bij Hoeve Boschoord/Trajectum, waar hij een klinische behandeling onderging. Na ongeveer een half jaar verliet hij de instelling en wilde hij de behandeling niet hervatten. Toen is tenuitvoerlegging geadviseerd.
Tot slot schat de reclassering het risico op recidive in als hoog. Ook de kans op een geweldsincident wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft een kort lontje en onder invloed van alcohol en mogelijk andere middelen is er nog minder remming. De kans dat hij zich zal onttrekken aan bijzondere voorwaarden wordt ingeschat als hoog. In het verleden zijn veel trajecten stukgelopen omdat verdachte zich niet aan voorwaarden hield. Tot nu toe zijn reclasseringstoezichten voortijdig afgebroken. Ook wanneer de leefomstandigheden redelijk op orde zijn, zoals wonen en dagbesteding, blijft hij terugvallen.
Naar aanleiding van de adviezen heeft de officier van justitie opdracht gegeven een psychologisch rapport op te doen maken. Ter terechtzitting van 25 januari 2021 heeft de rechtbank eveneens het opmaken van psychiatrische rapportage bevolen. Ter terechtzitting van 29 maart 2021 bleek dat verdachte kort daarvoor bezoek had gehad van de NIFP-psycholoog en dat hij daarbij te kennen had gegeven dat hij niet ging meewerken aan het onderzoek. Dit heeft verdachte ter zitting herhaald en daaraan toegevoegd dat hij ook niet ging meewerken aan de psychiatrische rapportage. Ter zitting bleek verder dat vanwege het grote tekort aan NIFP-psychiaters nog geen benoeming van een psychiater had plaatsgevonden. Rapportage zou daarom minst genomen nog enkele maanden op zich laten wachten. Nu een dergelijke rapportage naar alle waarschijnlijkheid enkel een weigering van verdachte zou inhouden, acht de rechtbank het niet noodzakelijk dit onderzoek af te wachten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit met gevaar voor willekeurige derden maar weigert onderzoek naar zijn persoon. Dit, terwijl zijn persoonlijke omstandigheden als zorgwekkend kunnen worden beschouwd. De vraag is welke straf of maatregel hier passend en geboden is.
In artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en of goederen dat eist (I), de rechter kan gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld, indien de rechter tot het oordeel komt dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond (II) en het begane feit een misdrijf betreft als genoemd in dat artikel (III). Het bewezenverklaarde misdrijf “bedreiging” is zo’n misdrijf. Dit betekent dat hiervoor een tbs-maatregel kan worden opgelegd (III).
Ten behoeve van het oordeel dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis dient de rechter twee adviezen te doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht. Dit kan achterwege blijven indien iemand weigert mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Voor zover mogelijk rapporteren de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van weigering. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport overleggen dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van opleggen van tbs kan voorlichten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet wil meewerken aan het opmaken van gedragsdeskundig advies. Gelet op de wachttijd bij het NIFP is de verwachting dat het maanden zal duren voordat rapportage over de reden van weigering is opgemaakt, welke tijd verdachte in voorlopige hechtenis zal doorbrengen. In de tijd die daarmee gemoeid is ziet de rechtbank aanleiding ook het doen opmaken van een dergelijk rapport achterwege te laten. Een advies over de reden van weigering is ook geen wettelijke verplichting dus het ontbreken daarvan staat niet aan oplegging in de weg.
De opgemaakte reclasseringsrapporten kunnen worden aangemerkt als “ander rapport” in de zin van artikel 37a lid 4, aangezien deze inzicht geven in de persoonlijkheid van verdachte. Deze rapporten bevatten aldus informatie ter voorlichting over de wens of noodzakelijkheid van de oplegging van de tbs-maatregel (ECLI:NL:PHR:2020:114). Het is niet noodzakelijk dat de mogelijkheid van tbs uitdrukkelijk in het rapport wordt besproken. Het rapport strekt immers uitsluitend tot voorlichting. Het is de rechter die bepaalt of het opleggen van tbs noodzakelijk of wenselijk is aan de hand van in het rapport genoemde feiten en omstandigheden.
Aan alle formele vereisten is aldus voldaan. Vervolgens is de vraag of uit die rapporten kan worden afgeleid dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond.
Uit de reclasseringsrapporten en het NIFP-consult volgt dat verdachte in 2014 is gediagnosticeerd met cannabisafhankelijkheid, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en trekken van borderline persoonlijkheidsstoornis. In 2016 is vastgesteld dat hij op niveau van een licht verstandelijke beperking functioneert en zich makkelijk laat overvragen. Verdachte heeft op basis van een indicatiestelling in Hoeve Boschoord verbleven voor behandeling. Alle behandelingen zijn voortijdig afgebroken. Ook thans wordt verdachte door de psycholoog omschreven als een vermoedelijk verstandelijk beperkte, getraumatiseerde en onthechte man, bekend met een ernstig verwaarloosde jeugd, waarbij aanwijzingen zijn voor trekken type cluster B in zijn persoonlijkheid. Er is nog altijd sprake van afhankelijkheid van middelen (met name alcohol). Verdachte gebruikt nog altijd cannabis. Alle levensgebieden zijn zorgelijk. Er is geen vaste woonruimte, geen dagbesteding, geen steunend netwerk, een kort lontje, medicatiegebruik, waaronder quetiapine, en middelenmisbruik. Ook het huidige feit heeft onder invloed van alcohol plaatsgevonden, volgens verdachte is dit in ieder geval de oorzaak van zijn gebrek aan herinnering.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat hetgeen in 2014 en 2016 is gediagnostiseerd kan worden aangemerkt als een gebrekkige ontwikkeling, te weten een licht verstandelijke beperking, en een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, te weten een stoornis in het gebruik van cannabis alsmede een persoonlijkheidsstoornis, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis al dan niet met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft nadien geen behandeling afgerond. Van stoornis in cannabis- en alcoholgebruik is nog altijd sprake. Er zijn geen aanknopingspunten dat deze stoornissen afdoende zijn behandeld. Gelet op het bestendige karakter van de stoornissen kan worden vastgesteld dat deze nog altijd aanwezig waren op het moment dat verdachte het feit pleegde. De rechtbank ziet dit ook bevestigd in hetgeen rapporteurs hebben opgemerkt over de huidige situatie van verdachte, zoals hierboven omschreven. Aan het onder II genoemde vereiste is eveneens voldaan.
Dan rest de vraag of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en of goederen oplegging van een tbs-maatregel eist (I). De rechtbank is van oordeel dat uit het advies van de reclassering volgt dat sprake is van groot recidivegevaar, ook voor een geweldsincident. Verdachte wil enkel meewerken aan een ambulante behandeling en eerdere behandelingen (ambulant en klinisch) zijn zonder resultaat gebleven. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen daarom het opleggen van de tbs-maatregel en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het door verdachte begane misdrijf was gericht op en veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De maatregel is daarom niet in duur beperkt.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een tbs-maatregel met dwangverpleging. Daarnaast acht de rechtbank opleggen van een gevangenisstraf passend. De rechtbank acht zeven maanden passend bij de ernst van het feit en het forse strafblad van verdachte.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 en feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 350,- aan materiële schade voor een beschadigde jas en een opengelaten bedrag aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat niet vast is komen te staan op welk moment of op welke manier de jas beschadigd is geraakt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Het verzoek tot schadevergoeding is in het geheel niet onderbouwd. Behoudens foto’s van een jas welke kapot zou zijn gegaan, bevindt zich geen enkele informatie in het dossier van de aankoop van de jas, de waarde daarvan of waarom de jas niet op een andere manier gerepareerd had kunnen worden. Het ligt op de weg van de benadeelde om hierover meer informatie te verschaffen, doch dit is niet gebeurd.
Overweging van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de materiële schade rechtstreeks is toegebracht door het onder feit 2 bewezenverklaarde. Verder is onvoldoende onderbouwd in welke mate de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade zou hebben geleden. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 184, 266, 267 en 285
van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
  • spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
  • verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
• legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor
de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis;
 gelast dat verdachte ter
beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. A.S. Gaastra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020501786, gesloten op 22 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 27-28.
3.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen nummer PL0600-2020498920-34, gesloten op 26 maart 2021, p. 1-3.
4.Proces- verbaal van verhoor van [getuige] , p. 51 en p. 52
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25.
6.Proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten, p. 21.