ECLI:NL:RBGEL:2021:1672

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
05/740200-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging bijzondere voorwaarde in klinische opname gedurende maximaal een jaar of minder

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot wijziging van bijzondere voorwaarden met betrekking tot de klinische opname van de veroordeelde. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een aanpassing van de voorwaarden die zijn opgelegd in een eerder vonnis van 22 februari 2019, waarin de veroordeelde werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot klinische opname moet worden aangemerkt als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de enkelvoudige kamer niet bevoegd is om te beslissen over vorderingen die leiden tot vrijheidsbeneming van een jaar of meer. De rechtbank heeft de zaak daarom verwezen naar de meervoudige kamer, aangezien de vordering van het openbaar ministerie strekt tot een klinische opname van maximaal een jaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de relevante wetgeving, waaronder artikel 6.6.1 van het Wetboek van Strafvordering, en de interpretatie van de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer in executieprocedures. De rechtbank concludeert dat de huidige tekst van de wet niet voor misverstand vatbaar is en dat een afwijkende toepassing zou leiden tot verwarring en inconsistentie in de rechtspraak. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling.

De beslissing is genomen door rechter F.J.H. Hovens, in aanwezigheid van griffier T.L. Hoogendam, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740200-18
beslissing ex artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van de op 10 februari 2021 ingekomen vordering
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde], geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. B. Pernot, advocaat te Wijchen

1.De procedure

Ter terechtzitting van 24 maart 2021 zijn gehoord:
- de veroordeelde,
- de raadsman van veroordeelde, mr. B. Pernot, advocaat te Wijchen,
- namens de Reclassering Nederland, [naam 1] ,
- de officier van justitie.

2.De feiten

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het vonnis van de rechtbank van 22 februari 2019 waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met enkele bijzondere voorwaarden;
- De beslissing van de rechtbank van 27 maart 2020
- Een advies tenuitvoerlegging van de Reclassering Nederland, gedateerd 09 februari 2021 waarin wijziging van bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd.

3.Bevoegdheid van de rechtbank

Bij vonnis van 22 februari 2019 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is [veroordeelde] ter zake van
- een minderjarige opzettelijke bewegen ontuchtige handelingen te plegen (artikel 248a Sr), en
- een gewoonte maken van het verwerven en bezitten van kinderporno (artikel 240b Sr)
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden, voor zover thans van belang,
- meldplicht bij de reclassering;
- meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling door Kairos;
- verblijven bij begeleid wonen van de Groesbeekse Tehuizen van Pluryn;
- locatieverbod voor terreinen van voetbalverenigingen, speeltuinen, zwembaden in Nijmegen.
Bij beslissing van de rechtbank van 27 maart 2020 is de voorwaarde van verblijf aangepast in die zin dat [veroordeelde] zal verblijven bij de RIBW De Schakel in Oostrum (in plaats van bij de Groesbeekse Tehuizen ). Deze beschikkng geldt als hier ingelast.
Thans vordert de officier van justitie wederom een wijziging van de voorwaarden, in die zin dat de voorwaarde van verblijf bij RIBW De Schakel wordt vervangen door:
“Betrokkene laat zich opnemen bij Stevig, FPA het Knooppunt te Oostrum, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname kan starten zodra er een behandelplaats beschikbaar is voor betrokkene. De opname duurt maximaal een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.”
Namens de veroordeelde heeft de raadsman een aantal verweren naar voren gebracht waaronder het verweer dat de enkelvoudige kamer niet bevoegd is over deze vordering te beslissen. Klinische opname komt neer op vrijheidsbeneming en wanneer die vrijheidsbeneming een jaar of meer bedraagt is alleen de meervoudige kamer bevoegd.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering wel kan worden behandeld.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop gesteld moet worden dat klinische opname in het kader van een strafrechtelijke veroordeling moet worden aangemerkt als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM, ook wanneer betrokkene daarmee heeft ingestemd (vgl. EHRM 18 juni 1971, Serie A-12, nr 2899/66 (
De Wilde, Ooms en Versyp/België), herhaald in EHRM 5 oktober 2004, 45508/99
,EHRC 2004/100 (
HL/Verenigd Koninkrijk); vgl. ook rechtbank Gelderland 21 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:287 inzake klinische opname in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling). Het begrip “vrijheidsbeneming” in het Wetboek van Strafvordering moet mede aan de hand van deze Europese rechtspraak worden ingevuld.
Artikel 6.6.1 Sv regelt de rechterlijke bevoegdheid voor de beoordeling van vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties en lid 7 bepaalt:
De zaak wordt behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer.
In afwijking van het bepaalde onder a, wordt de zaak behandeld en beslist door een meervoudige kamer indien:
1°. de vordering van het openbaar ministerie strekt tot vrijheidsbeneming van een jaar of meer, dan wel een half jaar of meer in geval van een jeugdige.
De onderhavige vordering strekt tot klinische opname (vrijheidsbeneming derhalve) van “maximaal een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt”. De periode van één jaar valt in artikel 6.6.1 lid 7 Sv buiten de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer, waar de periode van één jaar in artikel 369 Sv (“De politierechter is niet bevoegd tot oplegging van een gevangenisstraf van meer dan een jaar”) nog net binnen de bevoegdheid van de politierechter valt.
Anders dan in artikel 369 Sv, geldt de door het openbaar ministerie ingediende vordering als maatstaf; als het openbaar ministerie vrijheidsbeneming
vordertvan een jaar (of minder) is de enkelvoudige kamer niet bevoegd daarvan kennis te nemen. Dat betekent dat de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer ook niet kan worden ‘gered’ door oplegging van klinische opname te beperken tot een periode van (net iets) minder dan een jaar.
Er zou veel voor te zeggen zijn om voor de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer in executieprocedures in artikel 6.6.1 lid 7 Sv dezelfde maatstaf te hanteren als voor de bevoegdheid van de politierechter in artikel 369 Sv (dus tot en met één jaar vrijheidsbeneming) zoals ook het geval was in artikel 14g lid 3 Sr (oud) (“Strekt de vordering tot de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf van meer dan een jaar, dan wordt zij niet door een enkelvoudige kamer van de rechtbank behandeld”). In de memorie van toelichting (kamerstukken II, 2014–2015, 34 086, nr. 3, p. 98) wordt weliswaar verwezen naar deze bepaling (“net als thans op grond van artikel 14g, derde lid, Sr”) waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de wetgever eigenlijk deze regeling had willen overnemen. Maar de huidige tekst van artikel 6.6.1 lid 7 Sv is niet voor misverstand vatbaar en een van de tekst afwijkende toepassing conform artikel 14g lid 3 (oud) Sr, zou in de praktijk voor verwarring en tot uiteenlopende rechtspraak leiden.
De enkelvoudige kamer zal zich daarom onbevoegd verklaren en de zaak met overeenkomstige toepassing van artikel 6.6.1 lid 4 Sv verwijzen naar de meervoudige kamer.

4.De beslissing

De rechtbank:
zittend als enkelvoudige kamer,
verklaart zich onbevoegdvan de vordering kennis te nemen;
verwijstde zaak naar de meervoudige kamer;
bepaaltdat de zaak zo spoedig mogelijk opnieuw wordt geagendeerd op een vrijdag.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van T.L. Hoogendam, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 maart 2021.