ECLI:NL:RBGEL:2021:1634

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6306
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beroep op de hardheidsclausule in het kader van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF)

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 2 april 2021, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie behandeld. Eiser, werkzaam als secretaris van de klachtencommissie, heeft een aanvraag ingediend op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) om te worden geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10. De rechtbank oordeelt dat het beroep op de hardheidsclausule slaagt, omdat eiser op basis van de feiten en omstandigheden in zijn situatie recht heeft op de gevraagde functie. De rechtbank stelt vast dat eiser sinds 1 februari 2008 werkzaam is in verschillende functies binnen de klachtencommissie en dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de huidige functie. De rechtbank concludeert dat de korpschef onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verschillen in functie en dat de hardheidsclausule van toepassing is. De rechtbank geeft de korpschef de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/6306

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C. Lamuadni),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist
op de aanvraag van eiser op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de
ambtenaar opgedragen functie (RAAF).
Bij besluit van 26 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd – via skype – vertegenwoordigd door
mr. P.J.C. Garrels. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak van eiser onder het nummer 19/6710. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is sinds 1 februari 2008 werkzaam als secretaris van de klachtencommissie [locatie], sinds 1 maart 2012 als contactpersoon Nationale Ombudsman en sinds 1 november 2016 als ambtelijk secretaris [locatie] .
Op 1 januari 2012 is in het kader van de reorganisatie van de Nationale Politie het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) ingevoerd.
Eiser is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A, schaal 9, bij de eenheid [locatie], [locatie], te [woonplaats].
Op 15 november 2017 heeft eiser een aanvraag op grond van de RAAF ingediend om geplaatst te worden in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10.
Bij brief van 13 juni 2018 is eiser in de gelegenheid gesteld om aan de hand van een aantal vragen nader te onderbouwen dat hij met het totaal van de opgedragen werkzaamheden in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen van de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B voldoet.
Bij brief van 18 juni 2018 heeft eiser de gestelde vragen beantwoord en de antwoorden onderbouwd met stukken, waaronder een viertal vacatures voor de functie van secretaris klachtencommissie waarin is aangegeven dat de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist B van toepassing is.
Bij brief van 19 september 2018 heeft verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt om zijn aanvraag af te wijzen.
Hierop heeft eiser bij brief van 18 oktober 2018 een zienswijze gegeven. Hij is op 3 december 2018 gehoord door de adviescommissie RAAF.
Hierop is de bestreden besluitvorming gevolgd.
2. In artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) is bepaald dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP- functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.
Deze ministeriële regeling is de RAAF (Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 4 juli 2016, Staatscourant 2016 nr. 38696, gewijzigd op 2 december 2016, Staatscourant 2016 nr. 67383), die op 26 juli 2016 in werking is getreden.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF wordt onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ’kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de RAAF maakt de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan zijn aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
Op grond van het tweede lid vangt de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid niet eerder aan dan de dag waarop de ambtenaar de huidige aan hem opgedragen functie feitelijk uitoefent.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de RAAF wijst het bevoegd gezag de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden:
zijn opgedragen;
gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar en
niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
Op grond van artikel 7 van de RAAF kan het bevoegd gezag een bijzondere voorziening treffen in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet (de hardheidsclausule).
3. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat voldaan is aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, van de RAAF. Ter zitting is ook gebleken dat eiser niet langer betwist dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde die is beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF, inhoudende dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Eiser doet thans enkel een beroep op de hardheidsclausule. Hij voert aan dat verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen, omdat secretarissen klachtencommissie bij andere eenheden zijn geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B of C, terwijl zij in de kern dezelfde feitelijke werkzaamheden verrichten. Daar komt volgens eiser bij dat hij feitelijk niet of nauwelijks aan de niveaubepalende werkzaamheden van de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B kan voldoen, omdat in de praktijk de differentiërende elementen voor de secretaris klachtencommissie (zo goed als) zijn losgelaten. Voor de functie van secretaris klachtencommissie worden vacatures voor de functie van Bedrijfsvoering-specialist B opengesteld. Het aan eiser als aanvrager op grond van de RAAF stellen van andere functie-eisen dan aan degene die de aangevraagde functie al vervult of gaat vervullen, levert volgens eiser strijd met het gelijkheidsbeginsel op.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen, omdat de andere secretarissen klachtencommissie vanuit een andere korpsfunctie (van de voormalige politieregio’s) zijn overgegaan naar de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B of C en andere feitelijke werkzaamheden verrichten. Volgens verweerder is daarom van gelijke gevallen geen sprake. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij dezelfde feitelijke werkzaamheden als de andere secretarissen klachtencommissie verricht.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat ervan mag worden uitgegaan dat secretarissen klachtencommissie niet (in overwegende mate) aan de niveaubepalende elementen van de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A, B en C kunnen voldoen. Verweerder heeft dit onvoldoende betwist. Volgens verweerder is bij de matching van functies gekeken naar de meest passende LFNP-functie.
5.2.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat als gevolg van het matchen op schaal en niet op basis van de feitelijke werkzaamheden de mogelijkheid bestaat dat secretarissen klachtencommissie met dezelfde feitelijke werkzaamheden naar verschillende LFNP-functies zijn overgaan en vervolgens in verschillende LFNP-functies zijn geplaatst. In die situatie bestaat geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat geen sprake is van een situatie die bij de totstandkoming van de RAAF niet is voorzien.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat dit anders is in de situatie dat secretarissen klachtencommissie na 1 juli 2016, de datum met ingang waarvan (op enkele uitzonderingen na) politieambtenaren in een LFNP-functie zijn geplaatst, na een sollicitatie zijn geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B of C, omdat ervan kan worden uitgegaan dat de kern van de functie van secretaris klachtencommissie, die niveaubepalend is, in alle eenheden gelijk is. Secretarissen klachtencommissie verrichten dezelfde niveaubepalende werkzaamheden en kunnen daarnaast verschillende andere werkzaamheden, die niet niveaubepalend zijn, doen.
5.4.
Eiser heeft al bij zijn aanvraag vacatures van andere eenheden voor de functie van secretaris klachtencommissie overgelegd waarin is aangegeven dat de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist B van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die het verschil in functie kunnen verklaren. Dat andere eenheden dan de eenheid van eiser ervoor gekozen hebben om de functie van secretaris klachtencommissie te laten vervullen door een Bedrijfsvoeringspecialist B of C, kan het verschil in LFNP-functie niet rechtvaardigen, omdat in alle eenheden verweerder het bevoegd gezag is. Het bestreden besluit is op dit punt onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
5.5.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met (gedeeltelijke) intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, dient verweerder nader te motiveren waarom het verschil in functie gerechtvaardigd is. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.6.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen een aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg en mr. P.L. de Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.