In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [naam A], en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het primaire besluit van verweerder, waarin inzage werd verleend, werd gevolgd door een bestreden besluit waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard wegens misbruik van recht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2016 al een verzoek om inzage had ingediend en dat verweerder in het primaire besluit een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens had verstrekt. Eiser stelde dat het bestreden besluit onterecht was, omdat hij recht had op inzage en er geen sprake was van misbruik van recht. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder, die stelde dat eiser reeds beschikte over de benodigde informatie en dat zijn verzoek niet in overeenstemming was met het doel van de AVG, niet gevolgd.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser in overeenstemming was met het doel van artikel 15 van de AVG, dat beoogt dat betrokkenen kunnen controleren of hun persoonsgegevens juist zijn en rechtmatig zijn verwerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die € 1.068 bedroegen, en moest het griffierecht van € 48 vergoeden.