ECLI:NL:RBGEL:2021:1570

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
C/05/383512 / KG RK 21-97
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in vrijwaringsprocedure wegens gebrek aan objectieve vrees voor partijdigheid

Op 8 maart 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een besloten vennootschap tegen mr. P.F.A. Bierbooms, de rechter in een vrijwaringsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 28 januari 2021, na een zitting op 26 januari 2021, en de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2021 waren de verzoekster en haar raadsman aanwezig, en de rechter heeft zijn standpunt over de wraking toegelicht.

De wrakingskamer heeft de gronden voor wraking beoordeeld, waarbij werd gesteld dat de rechter partijdig zou zijn geweest. De verzoekster voerde aan dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden en dat de rechter vooringenomenheid vertoonde. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechter de regie van de zitting correct had gevoerd en dat er geen concrete feiten waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De aangevoerde gronden werden als onvoldoende beschouwd, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open. De uitspraak werd gedaan door de rechters D.S.M. Bak, M.J.H. Schuurman en A.L.M. Steinebach-de Wit, in aanwezigheid van griffier mr. D. Waizy.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/383512 / KG RK 21-97
Beslissing van 8 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
De besloten vennootschap [verzoeker 1] [verzoeker 2],
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. P.F.A. Bierbooms,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 28 januari 2021;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 1 februari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 22 februari 2021 zijn verschenen:
  • verzoekster, vertegenwoordig door [verzoeker 1] en bijgestaan door mr. J. den Hoed, advocaat te Haarlem;
  • de rechter;
  • de raadsman van verzoekster, mr. H.J. Smit.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de vrijwaringsprocedure
met nummer C/05/373192 / HZ ZA 20-286 tussen [… 1] en [… 2] en verzoekster.
2.2
Namens verzoekster heeft mr. Den Hoed het schriftelijke verzoek bij de mondelinge behandeling toegelicht en daartoe verschillende argumenten aangevoerd. Deze zullen hierna aan de orde komen.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Overweging met betrekking tot de tijdigheid van het verzoek
De zitting in de onderliggende vrijwaringsprocedure heeft op 26 januari 2021 plaatsgevonden. De namens verzoekster aangevoerde omstandigheden zijn op die datum bekend geworden. Het wrakingsverzoek is op 28 januari 2021 ingediend.
De wrakingskamer is, gelet op de namens verzoekster tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting over het tijdsverloop tussen de zitting en het indienen van het verzoek, van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. Verzoekster kan derhalve hierin worden ontvangen.
Overweging met betrekking tot het proces-verbaal
Verzoekster heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2021 niet in het kader van de wrakingsprocedure is verstrekt en daarom geen onderdeel uitmaakt van het wrakingsdossier.
De wrakingskamer deelt dit standpunt niet. De wrakingskamer stelt voorop dat volgens het wrakingsprotocol het proces-verbaal van de zitting altijd onderdeel uitmaakt van het wrakingsdossier. Het betreft een informatiebron voor de wrakingskamer voor hetgeen er ter zitting is gebeurd. Bovendien heeft de wrakingskamer tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat verzoekster en zijn raadsman in het bezit zijn van voormeld proces-verbaal en daar ook tijdig voor de mondelinge behandeling kennis van hebben kunnen nemen. Daarnaast heeft mr. Bierbooms in zijn schriftelijke reactie van 1 februari 2021 meermaals verwezen naar het proces-verbaal van de zitting. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekster daarmee afdoende in de gelegenheid is gesteld om eventuele kanttekeningen te plaatsen bij het proces-verbaal. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het proces-verbaal onderdeel uitmaakt van het wrakingsdossier.
Overwegingen met betrekking tot het wrakingsverzoek
3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2
Als eerste vier gronden voor wraking is namens verzoekster – kort samengevat - aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. De wrakingskamer stelt voorop dat de regie van de zitting bij de rechter berust. Anders dan namens verzoekster is betoogd, stelt de wrakingskamer vast dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de raadsman van verzoekster wel degelijk in de gelegenheid is geweest om het woord te voeren. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt verder dat de rechter over en weer vragen heeft gesteld, hetgeen naar het oordeel van de wrakingskamer er juist op wijst dat hoor- en wederhoor is toegepast. Daarnaast is de raadsman van verzoekster ook in de gelegenheid geweest om pleitaantekeningen te overleggen, van welke gelegenheid de raadsman namens verzoekster geen gebruik heeft gemaakt. Aan het einde van de zitting heeft de raadsman van verzoekster er voorts geen blijk van gegeven dat hij zijn standpunten niet naar voren heeft kunnen brengen. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de regievoering van de rechter (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn voorts niet gesteld en ook overigens niet gebleken.
3.3
Daarnaast zijn namens verzoekster twee gronden aangevoerd die zien op het afwijzen van een beroep op verjaring en rechtsverwerking. Naar het oordeel van de wrakingkamer betreft dit een voorlopig oordeel van de rechter van de tot dan uitgewisselde standpunten, hetgeen hij in dat stadium ter zitting mag geven. Voor zover namens verzoekster hiermee de juistheid van het (voorlopig) oordeel wordt betwist, heeft te gelden dat een dergelijke betwisting op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dit is slechts anders indien de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat voor deze beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Het laatste geldt ook ten aanzien van de grond die ziet op de toepassing van de verkeerde rechtspraak.
3.4
Verder zijn namens verzoekster als gronden aangevoerd dat de rechter vooringenomen zou zijn omdat hij een Rotterdamse rechter ter sprake bracht en omdat de rechter heeft meegedeeld dat hij kennis van soortgelijke zaken zou hebben. Namens verzoekster is echter nagelaten om het betoog op deze punten als zijnde wrakingsgronden te concretiseren; de aangevoerde gronden betreffen slechts veronderstellingen. Concrete feiten waaruit de wrakingkamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken. Bovendien vond het gesprek over de Rotterdamse rechter volgens de gemachtigde van verzoekster plaats tijdens een “dood moment van de zitting”, namelijk tijdens een onderbreking.
3.5
Tot slot is namens verzoekster als grond voor wraking aangevoerd dat verzoekster niet in staat wordt gesteld om het dak van eisers in de hoofdzaak te inspecteren. Ook hierin ziet de wrakingskamer geen aanknopingspunten van de namens verzoekster gestelde vooringenomenheid van de rechter. Immers, uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de eisende partij hiertegen bezwaren heeft en niet de rechter.
Gelet op het vorenstaande kunnen de gronden niet slagen en zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. D.S.M. Bak, mr. M.J.H. Schuurman en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Waizy en in openbaar uitgesproken op 8 maart 2021.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.