ECLI:NL:RBGEL:2021:1508

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1537
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor gebruik houtschuur voor begrafenissen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 19 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een last onder dwangsom had gekregen van de gemeente Epe. De last hield in dat verzoekster een dwangsom van € 5000 verbeurt per keer dat er een begrafenis wordt gehouden in haar houtschuur, met een maximum van € 25.000. De gemeente stelde dat het houden van begrafenissen in strijd was met het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor de houtschuur. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de online zitting op 19 maart 2021 was verzoekster vertegenwoordigd door haar directeur en een gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Een derde-partij was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. C. Bolhuis. Na de behandeling van de zaak heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat er zicht was op legalisatie van het gebruik van de houtschuur voor begrafenissen. Hoewel verzoekster een aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend, was deze nog niet behandeld en de gemeente had aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan legalisatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat het gebruik van de houtschuur voor begrafenissen niet was toegestaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die handhaving konden rechtvaardigen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1537
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,
(gemachtigde: mr. L. Haver Droeze),
en

het college van burgemeester en wethouders van Epe, verweerder, (gemachtigde: P. Pasveer en P. Schaapman).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij], te [woonplaats],

(gemachtigde: mr. A.C.J. Luca).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2021 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op een online zitting op 19 maart 2021. Namens verzoekster is verschenen haar directeur [directeur], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door mr. C. Bolhuis, als waarnemer van de gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk op zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster is eigenaar van de houtschuur aan de [locatie] in [woonplaats]. Omdat in deze houtschuur begrafenissen werden gehouden, heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat verzoekster een dwangsom van € 5000 verbeurt per keer dat er een begrafenis wordt gehouden, met een maximum te verbeuren bedrag van € 25.000. Verweerder heeft dit besluit genomen omdat hij van mening is dat het houden van begrafenissen in strijd is met het bestemmingsplan en met de omgevingsvergunning voor deze houtschuur.
3. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens. Bij de totstandkoming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is tussen partijen uitgebreid gediscussieerd over het gebruik van de houtschuur. In de beslissing op bezwaar van de omgevingsvergunning is uiteindelijk expliciet opgenomen dat de omgevingsvergunning niet is verleend voor het houden van begrafenissen. Het had daarom voor verzoekster duidelijk moeten zijn dat het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning voor de houtschuur, begrafenissen niet toestaan. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster heeft begrepen dat incidenteel gebruik van de houtschuur voor begrafenissen wel mogelijk was, maar voor dat standpunt bestaan geen aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning en de daarop betrekking hebbende rechtelijke uitspraken. Ook is het houden van een begrafenis in de houtschuur geen incidenteel gebruik dat in weerwil van de tekst van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning toegestaan zou zijn. Dit gebruik, ook als het maar een enkele keer plaatsvindt, heeft namelijk wel een ruimtelijke effect (voor onder andere het verkeer).
Het gebruik van de houtschuur voor begrafenissen is dus niet toegestaan en nu vast staat dat verzoekster al twee maal een begrafenis in deze schuur heeft georganiseerd, is dus sprake van een overtreding van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning.
4. Als sprake is van een overtreding, moet verweerder handhaven, tenzij er zicht is op legalisatie of andere bijzondere omstandigheden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Verzoekster heeft weliswaar een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend op 16 maart 2021, maar die aanvraag is nog niet behandeld en in het bestreden besluit heeft verweerder laten weten dat hij niet bereid is om mee te werken aan legalisatie, nu het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zeer kort geleden zijn vastgesteld en er niets is veranderd. Er zijn dus geen aanknopingspunten dat begrafenissen op korte termijn wel zullen worden toegestaan in de houtschuur.
5. Andere bijzondere omstandigheden zijn er niet. Het is begrijpelijk dat de houtschuur, gelet op de huidige coronamaatregelen, een (meer) geschikte locatie is voor het houden van begrafenissen, maar dit is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Het betekent namelijk niet dat een begrafenis alleen in de houtschuur kan worden gehouden. Toen aan verzoekster werd gevraagd of er een begrafenis in de houtschuur mocht worden gehouden, had verzoekster kunnen zeggen dat dat niet mogelijk was.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2021 door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Tuk, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.