ECLI:NL:RBGEL:2021:1285

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 403
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake maatwerkvoorzieningen Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde H. van Lochem, heeft beroep ingesteld tegen een besluit waarbij zijn maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) zijn gewijzigd. Het primaire besluit, genomen op 29 mei 2019, kende eiser zorg in natura toe voor de periode van 12 april 2019 tot en met 11 april 2020. Echter, bij het bestreden besluit van 12 december 2019 werd de maatwerkvoorziening voor 6 dagdelen per week ingetrokken en vervangen door individuele begeleiding voor 13,5 uur per week.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Dit is gebaseerd op de overweging dat het financiële belang in deze zaak niet bij eiser ligt, maar bij de zorgaanbieder. Eiser heeft het verschil in tarief niet voor zijn rekening genomen en is ook niet aan de zorgaanbieder verschuldigd. Hierdoor is het onaannemelijk dat eiser schade heeft geleden door het bestreden besluit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg en is openbaar uitgesproken. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H. van Lochem),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchemte Doetinchem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) over de periode van 12 april 2019 tot en met 11 april 2020 maatwerkvoorzieningen in de vorm van zorg in natura (ZIN) toegekend, te weten:
BW beschermd wonen voor 28 etmalen per vier weken bij Humanitas DMH;
BW BGI – Stabiliseren en overnemen plus voor 240 minuten per week bij Humanitas DMH;
BW BGI – Stabiliseren en overnemen plus voor 150 minuten per week bij Stichting Zozijn Zorg;
BW BGG – Stabilisatie en overnemen plus voor 6 dagdelen per week bij Stichting Zozijn Zorg;
BW vervoer voor 1 etmaal per week bij Stichting Zozijn Zorg.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd, in die zin dat de maatwerkvoorziening BW BGG – stabilisatie en overnemen plus voor 6 dagdelen per week per 12 december 2019 is ingetrokken en in plaats daarvan individuele begeleiding voor 13,5 uur per week vanaf 12 december 2019 is toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde H. van Lochem, zijn moeder [naam] , zijn vader [naam] en zijn begeleider [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Vossebeld en mr. M.E. de Kuijper.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft psychische problemen waardoor hij prikkel- en stressgevoelig is. Hij heeft ondersteuning nodig bij het voorkomen en oplossen van problemen, het behoud van structuur en dagelijkse taken.
Bij besluit van 19 maart 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk eiser op grond van de Wmo 2015 over de periode van 14 januari 2019 tot en met 9 april 2019 maatwerkvoorzieningen in de vorm van ZIN toegekend, te weten:
12 uur per week individuele begeleiding, waarvan 6 uur per week begeleiding gericht op stabiliseren en overnemen en 6 uur per week begeleiding gericht op stabiliseren en overnemen plus;
6 dagdelen groepsbegeleiding gericht op stabiliseren en overnemen plus;
vervoer voor 1 etmaal per week.
Eiser heeft tot en met 11 april 2019 een indicatie voor beschermd wonen op grond van de Jeugdwet gehad. Hij heeft verweerder verzocht om deze indicatie te verlengen. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de maatwerkvoorziening BW BGI – Stabiliseren en overnemen plus voor 150 minuten per week bij Stichting Zozijn Zorg (geleverd door Zorgboerderij ’t Grievink), omdat dat aantal uren te laag is om de begeleidingsdoelen te behalen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd, in die zin dat de maatwerkvoorziening BW BGG – stabilisatie en overnemen plus voor 6 dagdelen per week per 12 december 2019 is ingetrokken en in plaats daarvan individuele begeleiding voor 13,5 uur per week vanaf 12 december 2019 is toegekend. Daarmee is sprake van BW BGI – Stabiliseren en overnemen plus voor in totaal 16 uur per week bij Stichting Zozijn van 12 december 2019 tot en met 11 april 2020. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat ZIN niet met terugwerkende kracht kan worden verleend.
3. Eiser kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening BW BGI – Stabiliseren en overnemen plus voor de (aanvullend op de reeds toegekende 150 minuten) 13,5 uur per week bij Stichting Zozijn. Hij voert in dit verband aan dat de maatwerkvoorziening waartegen bezwaar is gemaakt met ingang van 12 april 2019 feitelijk is verleend door Zorgboerderij ‘t Grievink. Volgens eiser had de maatwerkvoorziening individuele begeleiding voor 13,5 uur per week ook met ingang van die datum moeten worden toegekend, omdat deze vorm van begeleiding ook in de periode van 12 april 2019 tot 12 december 2019 is geboden.
4.1.
De rechtbank ziet zich – zoals ook tijdens het vooronderzoek aan partijen is gecommuniceerd en ter zitting met partijen is besproken – gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. [1]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit alsnog individuele begeleiding voor 13,5 uur per week met ingang van 12 december 2019 in de vorm van ZIN is toegekend. Eiser heeft gesteld dat hij in de door hem gewenste periode van 12 april 2019 tot 12 december 2019 daadwerkelijk de alsnog toegekende individuele begeleiding voor 13,5 uur per week heeft ontvangen. De rechtbank ziet gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
4.4.
Eiser heeft verder gesteld dat zijn procesbelang erin is gelegen dat alsnog het tarief op basis van individuele begeleiding aan de zorgaanbieder wordt betaald. De zorgbieder heeft de individuele begeleiding op basis van het lagere tarief, geldend voor begeleiding groep (dagbesteding), verleend. De rechtbank is hierover van oordeel dat dit niet een financieel belang van eiser is, maar dat van de zorgaanbieder zelf. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser – zoals ter zitting ook is verklaard – het verschil in tarief niet voor zijn rekening heeft genomen en ook niet aan de zorgaanbieder verschuldigd is. Het is dan ook op voorhand onaannemelijk dat eiser als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden. Dit betekent dat eiser geen belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit en het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in tegenwoordigheid van L. Goedheer, griffier.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:23.