ECLI:NL:RBGEL:2021:1215

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
380197
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over giertank en verlichting tussen perceel eigenaren

In deze zaak, die zich afspeelt in Arnhem, betreft het een kort geding tussen twee buren over onrechtmatige hinder door een giertank en een bouwlamp. De eisers, wonende aan [adres 1], hebben een kantoorruimte met vensters die uitkijken op het weiland van de gedaagden, die aan [adres 2] wonen. De eisers vorderen de gedaagden te veroordelen tot het verwijderen van een giertank die op 11 april 2020 op het weiland van de gedaagden is geplaatst, en een bouwlamp die gericht is op hun perceel. De eisers stellen dat de giertank hun lichtinval en uitzicht belemmert, terwijl de bouwlamp 's nachts hinder veroorzaakt. De gedaagden voeren aan dat de giertank niet van hen is en dat de bouwlamp als tegenactie is geplaatst tegen een lamp van de eisers.

De rechtbank oordeelt dat de giertank onrechtmatige hinder toebrengt aan de eisers, omdat deze het uitzicht en de lichtinval aanzienlijk belemmert. De rechtbank beveelt de gedaagden om de giertank te verwijderen en verwijderd te houden. Wat betreft de bouwlamp oordeelt de rechtbank dat deze ook onrechtmatige hinder veroorzaakt en beveelt de gedaagden om deze te verwijderen. In reconventie vorderen de gedaagden dat de eisers hun vensters blinderen en de lamp aan de gevel van hun kantoor niet meer laten branden. De rechtbank wijst deze vorderingen toe, met de verplichting voor de eisers om de vensters ondoorzichtig te maken en de lamp alleen te laten branden als deze is uitgerust met een bewegingsmelder.

De rechtbank legt dwangsommen op voor het niet naleven van de veroordelingen en veroordeelt beide partijen in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/380197 / KG ZA 20-454
Vonnis in kort geding van 19 januari 2021
in de zaak van

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.J.H. Post te Barneveld,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.H.M. Karens te Ede.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
  • de brief van [eisers] met producties 11 tot en met 15
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 14
  • de brief van [eisers] met producties 16 tot en met 26
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 27 tot en met 29
  • de brief van [gedaagden] met producties 15 en 16
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eisers] wonen aan de [adres 1] (kadastraal bekend als C [nummer 1] en C [nummer 2] ) en [gedaagden] aan de [adres 2] (kadastraal bekend [nummer 3] en C [nummer 4] (weiland)). Aan de [adres 3] (kadastraal bekend C [nummer 2] ) woont de familie [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
De woningen aan de [adres 4] en [adres 5] vormden vroeger één woning. De percelen waar partijen momenteel eigenaar van zijn, zijn als volgt in het verleden overgedragen.
2.3.
Op 1 juli 2005 is door de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), toenmalig eigenaar van perceel C [nummer 2] , aan de familie [naam 3] (hierna: [naam 3] ) het bakhuis met garage op het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie C, nummer [nummer 7] geleverd, thans bekend als C [nummer 1] , in eigendom toebehorend aan [eisers] . In de akte van levering zijn de volgende erfdienstbaarheden opgenomen:
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
Ten behoeve en ten laste van het hierbij in eigendom overgedragene enerzijds en het aan de verkoper in eigendom verblijvende perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie C nummer [nummer 2] , anderzijds worden hierbij over en weer gevestigd:
a. de erfdienstbaarheid van licht, inhoudende de bevoegdheid om aan en op de op het heersend erf bestaande opstallen balkons, ramen en lichten te hebben op kortere afstand van het lijdend erf, dan in de wet is toegestaan, zonder dat daarvoor een der in de wet genoemde beperkingen geldt;
b. de erfdienstbaarheid van overbouw, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het lijdend erf te dulden dat eventueel een op een naastgelegen perceel gebouwde woning gedeeltelijk op of boven zijn perceel is gebouwd casu quo hierboven uitsteekt, casu quo de versnijdingen van funderingen of de bij deze woning behorende leidingen gedeeltelijk in zijn perceel aangebracht;
c. de erfdienstbaarheid van afvoer van fecaliën alsmede van regenwater en drop, overeenkomstig de aangebrachte goten, leidingen, riolering en putten en mede inhoudende de verplichting van het lijdend erf het overlopende water van de daken van de op het heersend erf gebouwde opstallen te ontvangen;
d. de erfdienstbaarheid inhoudende de verplichting van het lijdend erf te dulden dat ten behoeve van het heersend erf leidingen aanwezig zijn of worden gelegd voor de aanvoer van elektriciteit water, gas, telefoon en draadomroepaansluitingen;
e. al zodanige erfdienstbaarheden waardoor de toestand waarin die percelen zich ten opzichte van elkaar bevinden blijft gehandhaafd, speciaal voor wat betreft de aanwezigheid van gemene muren, inbalkingen en inankeringen.
2.4.
In 2006 is tussen [naam 2] , die ook eigenaar was van de huidige percelen C [nummer 4] en [nummer 3] , en [naam 3] grond geruild. Het betrof twee ‘taartpuntjes’ in het kader van een rechttrekking van de grens tussen het perceel weiland (thans C [nummer 4] ) en het perceel dat thans eigendom is van [eisers] . [naam 2] stond perceel [nummer 11] af (thans C [nummer 2] ) en verkreeg perceel C [nummer 7] (thans perceel C [nummer 14] ). [naam 3] stond perceel C [nummer 7] af en verkreeg perceel [nummer 11] . In de akte van ruiling en levering van 26 oktober 2006 wordt verwezen naar de erfdienstbaarheid uit de akte van 1 juli 2005 (zoals hiervoor beschreven).
2.5.
Een deel van de percelen die nu eigendom zijn van partijen en van [naam 1] bestonden vroeger uit één perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [nummer 12] . Dit perceel is later omgenummerd in drie verschillende percelen, te weten perceel C [nummer 2] , perceel C [nummer 7] en perceel [nummer 11] . Verder hebben de volgende omnummeringen tussentijds plaatsgevonden; het perceel C [nummer 7] is tussentijds overgegaan naar perceel C [nummer 1] en C [nummer 14] . Het perceel [nummer 11] is overgegaan naar perceel C [nummer 2] en [nummer 13] . Het perceel [nummer 13] is overgegaan naar perceel [nummer 3] en C [nummer 4] .
2.6.
In 2010 kochten [eisers] van [naam 3] de woning en perceel C [nummer 1] en C [nummer 2] . In de akte van levering van 16 maart 2010 wordt verwezen naar de in de akte van levering van 1 juli 2005 en akte van ruiling en levering van 26 oktober 2006 opgenomen erfdienstbaarheden.
2.7.
[gedaagden] kochten in 2013 hun woning op perceel [nummer 3] . In 2017 kochten zij het aan hun perceel grenzende weiland (percelen C [nummer 4] en C [nummer 14] ) van de heer [naam 4] . In de akte van levering van 14 september 2017 wordt verwezen naar de akte van ruiling en levering van 26 oktober 2006.
2.8.
[eisers] zijn nu eigenaar van de percelen C [nummer 2] en C [nummer 1] . [gedaagden] zijn eigenaar van de percelen C [nummer 14] , [nummer 4] en [nummer 3].
2.9.
[eisers] hebben in 2016 de carport op het perceel omgebouwd tot kantoor. Het kantoor heeft vensters in de zijgevel (hierna: de vensters) die uitkijken op het weiland van [gedaagden] .
2.10.
Op 11 april 2020 is op het weiland van [gedaagden] een giertank geplaatst. De giertank staat voor de ramen van het kantoor van [eisers]
2.11.
Op of omstreeks 11 september 2020 hebben [eisers] een lamp opgehangen in de nok van de buitenzijde van het kantoor.
2.12.
Op 16 oktober 2020 hebben [gedaagden] een bouwlamp op hun perceel geplaatst (hierna: de bouwlamp). De bouwlamp staat ’s avonds en ’s nachts aan en staat onder andere gericht op het perceel van [eisers] .

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eisers] vorderen in conventie samengevat – om [gedaagden] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de giertank en de bouwlamp op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten en nakosten van het geschil.
3.2.
[eisers] leggen aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. Het plaatsen van de giertank vlak voor de ramen van het kantoor van [eisers] en het plaatsen van de bouwlamp levert volgens [eisers] onrechtmatige hinder op. De giertank ontneemt in het kantoor volledig het licht en het uitzicht waardoor [eisers] stelt in zijn woon- en werkgenot te worden geschaad. Het plaatsen van de bouwlamp is volgens [eisers] onrechtmatig doordat de bouwlamp is gericht op het erf van [eisers] en ’s avonds en ’s nachts continu schijnt. Hierdoor wordt volgens [eisers] ernstige overlast veroorzaakt.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer in conventie.
3.4.
[gedaagden] vorderen in reconventie – samengevat – om [eisers] te veroordelen tot, primair, het verwijderen van de vensters, dan wel subsidiair, het blinderen van de vensters en om [eisers] te veroordelen tot, primair, het verwijderen van de lamp in de nok van het kantoor, dan wel subsidiair te bepalen dat de betreffende lamp alleen zodanig mag worden gebruikt dat deze geen licht verspreidt op de percelen C [nummer 4] en [nummer 3], op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [eisers] in de kosten en nakosten van het geschil.
3.5.
[eisers] voeren verweer in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden besproken. Beide partijen hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen nu die beogen een voortdurende onrechtmatige toestand te beëindigen. Ook indien zo’n toestand niet op geld waardeerbare schade teweegbrengt of dreigt te brengen behoeft die niet langdurig te worden geduld in afwachting van een oordeel in een bodemprocedure.
4.2.
Het staat vast dat het venster in de aanbouw die [eisers] tot kantoorruimte dient zich op minder dan twee meter, te weten 45 centimeter, afstand van de erfgrens met het perceel weiland van [gedaagden] bevindt en dat dit venster uitzicht geeft op dat perceel van [gedaagden] . Volgens art. 3:50 lid 1 BW is dit niet geoorloofd. Een perceel weiland valt niet onder de uitzonderingen van art. 3:50 lid 2 BW en is daarmee ook niet gelijk te stellen omdat het weiland niet openbaar is. Hoewel het element van visuele privacy dat art. 3:50 BW beoogt te beschermen in geval van een weiland niet van heel groot gewicht is, is het anderzijds ook niet geheel afwezig. Alle activiteiten van de eigenaar of pachter op het weiland kunnen vanuit dat venster door [eisers] worden bekeken.
4.3.
[eisers] hebben zich erop beroepen dat zij krachtens een erfdienstbaarheid het recht hebben een venster te hebben dat uitzicht geeft op het erf van [gedaagden] . Van een zodanige erfdienstbaarheid door vestiging is geen sprake. De erfdienstbaarheden waarom het gaat zijn gevestigd in de akte van 1 juli 2005 waarin [naam 2] een deel van het gehele perceel dat de huidige percelen [nummer 7] en [nummer 1] en [nummer 14] omvatte, heeft geleverd aan [naam 3] . Tussen het aan [naam 2] verblijvende gedeelte van het perceel (thans eigendom van Van Luttikhuis, perceel [nummer 2], [adres 3]) en het aan [naam 3] geleverde gedeelte (thans eigendom van [eisers] , perceel [nummer 1], [adres 1], en voor een stukje (perceel [nummer 14]) eigendom van [gedaagden] ) zijn toen over en weer erfdienstbaarheden gevestigd. Verwijzing naar deze erfdienstbaarheden in de akte van ruiling en levering van 26 oktober 2006 en in andere aktes die betrekking hebben op de verkrijging van perceel [nummer 4] (het weiland) door (rechtsvoorgangers van) [gedaagden] brengen niet met zich dat dit perceel, dat thans eigendom van [gedaagden] is, ooit lijdend erf is geworden ten opzichte van het perceel [nummer 1] (of [nummer 2]) van thans [eisers] . Dat een rechtsvoorganger van [gedaagden] via de verkrijging van het taartpuntje (perceel [nummer 14]) ook gebonden is geraakt aan de hiervoor bedoelde erfdienstbaarheden tussen de percelen van [naam 1] en [eisers] maakt dat niet anders. [eisers] kunnen hieraan geen erfdienstbaarheid jegens het perceel van [gedaagden] ontlenen.
4.4.
[eisers] hebben ook door verjaring geen erfdienstbaarheid verkregen. De voormalige carport is pas in 2016 verbouwd tot kantoorruimte en het bewuste venster is daarbij in de zijwand aangebracht. Dat vanonder de open overkapping vóór de verbouwing tot kantoorruimte uitzicht over het erf van [gedaagden] bestond, kan niet bijdragen aan het oordeel dat door verjaring een erfdienstbaarheid is verkregen van het hebben van een venster dat (in strijd met art. 3:50 BW) uitzicht geeft op het erf van [gedaagden] . Uitzicht van onder een open overkapping is niet vergelijkbaar met een venster in een gebouw waarin verbleven wordt voor werk of bewoning. De jaren vóór 2016 tellen dus niet mee, zodat een verjaringstermijn niet is voltooid, wat er overigens ook zij van voldoening aan de vereisten voor het verkrijgen van een erfdienstbaarheid door verjaring.
4.5.
Het hebben van een venster binnen twee meter afstand van de erfgrens is op zichzelf niet verboden, maar alleen voor het zover het uitzicht geeft. [eisers] kan niet worden geboden het venster te verwijderen, wel om dat ondoorzichtig te maken, bijvoorbeeld door dat van ondoorzichtig glas te voorzien. Dan hebben zij geen uitzicht maar wel lichtinval. Daartoe zullen zij worden veroordeeld. Van misbruik door [gedaagden] van hun bevoegdheid om dit van [eisers] te verlangen kan niet worden gesproken. Nu [eisers] lichtinval behouden is er geen onevenredigheid van belangen, in aanmerking genomen dat [gedaagden] er een belang bij hebben in hun doen en laten op het weiland niet vanuit het kantoor van [eisers] permanent bekeken te kunnen worden door [eisers] met wie zij in ernstige onmin leven.
4.6.
De giertank is met geen ander doel pal voor het venster gezet dan [eisers] het uitzicht vanuit dat venster te benemen. Vanwege de omvang van de tank en de permanente aanwezigheid daarvan pal voor het venster is aannemelijk dat [gedaagden] daarmee onrechtmatig hinder toebrengen, wat betreft uitzicht en lichtinval. Als het venster wordt voorzien van ondoorzichtig glas is er geen uitzicht meer. In zoverre belemmert de giertank dan niet meer het uitzicht en in zoverre kan niet gezegd worden dat dan sprake is van onrechtmatige hinder. Wel is aannemelijk dat de giertank gezien de hoogte en de omvang daarvan in die situatie de lichtinval aanmerkelijk beneemt, zonder dat met de aanwezigheid van de giertank juist op die plaats enig rechtens te respecteren belang van [gedaagden] wordt gediend. Het perceel weiland biedt meer dan genoeg ruimte om de giertank ergens anders te plaatsen waar [eisers] er geen last van hebben. In aanmerking genomen dat [eisers] achter het venster hun kantoorruimte hebben en aannemelijk is dat de lichtinval permanent aanmerkelijk wordt belemmerd, is sprake van het toebrengen van onrechtmatige hinder. Volgens [gedaagden] is de tank niet van hen en niet door hen daar neergezet maar door de pachter. [gedaagden] hebben niet aannemelijk gemaakt dat van werkelijke verpachting sprake is. Er zou een schriftelijke pachtovereenkomst zijn, maar die is niet overgelegd. Onvoldoende weersproken is dat [gedaagden] zelf ook het land gebruiken en daarop werkzaamheden verrichten. De ‘verpachting’ lijkt alleen mestboekhoudkundige doelen te dienen. De voorzieningenrechter vindt het niet aannemelijk dat [gedaagden] niet zelf de hand hebben gehand in plaatsing van de giertank aldaar en het niet in hun macht zouden hebben die tank daar weer weg te doen halen. Gezien ook de plaatsing van de bouwlamp met geen ander doel dan [eisers] te hinderen, heeft het er alle schijn van dat ook de plaatsing van de giertank gezien moet worden in de context van de ruzie tussen [gedaagden] en [eisers] . [gedaagden] zullen dus worden veroordeeld om de giertank te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden.
4.7.
Zoals hiervoor al aan de orde kwam is ter zitting gebleken dat [gedaagden] de bouwlamp hebben geplaatst met geen ander doel dan [eisers] te hinderen, volgens [gedaagden] als tegenactie tegen de lamp aan de gevel van het pand van [eisers] waarvan zij zeggen hinder te ondervinden. Met de aanwezigheid van de bouwlamp aldaar is geen enkel redelijk belang van [gedaagden] gediend. Aannemelijk is dat [eisers] van een vijf meter (of inmiddels drie meter) hoge bouwlamp met een heel fel licht dat gericht is op hun woonhuis en iedere nacht de gehele nacht brandt ernstige hinder ondervinden. Er is sprake van onrechtmatige hinder. [gedaagden] zullen worden veroordeeld de bouwlamp te verwijderen en elk gebruik daarvan of van een andere vergelijkbare lamp te staken en gestaakt te houden voor zover de lichtbundel daarvan is gericht op de percelen van [eisers] .
4.8.
Voldoende aannemelijk is dat [gedaagden] ook hinder ondervinden van de lamp aan de gevel van het kantoor van [eisers] . Uit de foto’s blijkt voldoende dat dit ook een behoorlijk felle lamp is waarvan het licht ver draagt en waardoor, gezien de hoogte waarop die is aangebracht, ook het perceel van [gedaagden] flink in het licht zet. [eisers] hebben daarvoor wel een veiligheidsbelang aangevoerd, maar niet aannemelijk gemaakt dat zij daarvoor een zo fel schijnende en ver uitstralende lamp nodig hebben die permanent brandt. [eisers] kunnen de hinder van deze lamp voor [gedaagden] wegnemen door een bewegingsmelder aan de lamp te koppelen en die lamp zo af te stellen dat die alleen indien het kantoor wordt benaderd tijdelijk de omgeving flink verlicht. [eisers] zal daarom worden verboden de lamp te laten branden, behoudens voor zover die wordt ingericht zoals hiervoor overwogen.
4.9.
Met inachtneming van het voorgaande zullen de vorderingen in conventie en in reconventie worden toegewezen. Die veroordelingen zullen ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Uit het voorgaande vloeit voort dat een afweging van de belangen zowel in conventie en als in reconventie een voorziening nodig maken die kan worden ten uitvoer gelegd niettegenstaande een tegen dit vonnis eventueel ingesteld hoger beroep. [gedaagden] zullen worden veroordeeld in de kosten van de conventie en [eisers] in de kosten van de reconventie.
4.10.
In conventie zal [gedaagden] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.389,89
4.11.
In reconventie zal [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat
490,00 (factor 0,5 xtarief € 980,00)
Totaal € 490,00

5.De beslissing

in conventie

5.1.
gebiedt [gedaagden] de giertank voor het raam van [eisers] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden en wel zo dat die giertank niet geparkeerd mag worden binnen een afstand van minimaal 20 meter van de grens met de percelen van [eisers] ,
5.2.
gebiedt [gedaagden] de op hun perceel geplaatste bouwlamp te verwijderen en elk gebruik daarvan of van een andere lamp gedurende de avond en nacht te staken en gestaakt te houden voor zover de lichtbundel gericht is op de woning en of het erf van [eisers] bestaande uit de percelen C [nummer 1] en C [nummer 2] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] een dwangsom aan [eisers] te betalen van € 500,00 per overtreding van de veroordelingen onder 5.1. en 5.2. en voor elke dag dat overtreding daarvan voortduurt totdat een maximum van € 30.000,00 zal zijn bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.389,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.8.
gebiedt [eisers] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de vensters in de zijgevel van de aanbouw waarin [eisers] kantoor houden ondoorzichtig te maken en wel zo dat vanuit die vensters geen uitzicht meer kan worden verkregen op het erf van [gedaagden] ,
5.9.
verbiedt [eisers] vanaf zeven dagen na betekening van dit vonnis de lamp aan de zijgevel van de aanbouw te laten branden, behoudens voor zover zij die lamp inrichten als hiervoor onder 4.8 overwogen,
5.10.
veroordeelt [eisers] om een dwangsom aan [gedaagden] te betalen van € 500,00 per overtreding van de veroordelingen onder 5.8. en 5.9. en voor iedere dag dat overtreding daarvan voortduurt, totdat een maximum van € 30.000,00 zal zijn bereikt,
5.11.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 490,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.12.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.