In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eisende partij], en Heineken Nederland B.V. De eiseres vorderde een huuropschorting van 70% over de periode van 1 mei 2020 tot en met 19 mei 2021, alsook een korting op de inkoopprijs van dranken die zij bij Heineken afneemt. De eiseres stelde dat de coronamaatregelen haar in financiële problemen hebben gebracht en dat zij niet in staat is om aan haar huurverplichtingen te voldoen. Heineken verweerde zich tegen de vorderingen en stelde dat de eiseres al een aanzienlijke huurachterstand had en dat er geen noodzaak was voor de gevorderde opschorting.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar financiële situatie en dat er al een aanzienlijke opschorting van de huur had plaatsgevonden. Bovendien was Heineken bereid om in overleg te treden over een mogelijke huuropschorting, mits de eiseres haar financiële situatie inzichtelijk maakte. De rechter concludeerde dat de eiseres geen belang had bij de gevorderde huuropschorting en dat de vordering tot korting op de inkoopprijs van dranken niet voor een kort gedingprocedure geschikt was. De vorderingen werden afgewezen en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor huurders om hun financiële situatie goed te onderbouwen, vooral in het licht van de coronamaatregelen, en dat de risico's van omzetdaling in beginsel gelijkelijk verdeeld dienen te worden tussen huurder en verhuurder.