ECLI:NL:RBGEL:2021:1053

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/141
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte en vrees voor misbruik van wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een jachtakte. De eiser, die meer dan 50 jaar in het bezit was van een jachtakte, had in 2018 een wild zwijn en een damhert doodgeschoten. De korpschef van politie trok de jachtakte in op basis van vrees voor misbruik van wapens en munitie, omdat eiser niet gerechtigd was om deze dieren te schieten. Eiser stelde dat hij handelde uit noodzaak en dat er bijzondere omstandigheden waren die zijn handelen rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef zich niet op het standpunt had kunnen stellen dat er aanwijzingen waren voor vrees voor misbruik. De rechtbank stelde vast dat eiser niet gerechtigd was om de dieren te schieten, maar dat de omstandigheden waaronder hij handelde, zoals de acute noodsituatie op de camping en de pijn van het damhert, niet voldoende waren om te concluderen dat er vrees voor misbruik bestond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de jachtakte van eiser, omdat er geen andere gronden waren voor intrekking.

De rechtbank veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,- en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- aan hem vergoed moest worden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het afwegen van alle relevante omstandigheden bij de beoordeling van vrees voor misbruik van wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021

in de zaak tussen

[naam A] , te [plaats A] , eiser

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.N. Chaudron).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (primair besluit) heeft de korpschef van politie (korpschef) de jachtakte van eiser ingetrokken.
Bij besluit van 28 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser was, voorafgaand aan het primaire besluit, al meer dan 50 jaar in het bezit van een jachtakte. Zijn meest recente jachtakte was geldig van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019.
2. Eiser heeft in mei of in juli 2018 een wild zwijn doodgeschoten. Dit zwijn veroorzaakte overlast op een camping. Nadat de eigenaar van de camping eiser om hulp had gevraagd, heeft eiser het zwijn van de camping weggejaagd en op een afgelegen plek buiten de camping doodgeschoten.
In november 2018 heeft eiser een damhert doodgeschoten. Dit hert, dat werd gehouden door de hiervoor genoemde eigenaar van de camping, was ontsnapt uit het hertenkamp en zat vast in het wildrooster aan de rand van de camping. Het hert had meerdere poten gebroken. Bij strafbeschikking van 15 maart 2019 heeft de officier van justitie eiser een geldboete van
€ 500,- opgelegd voor overtreding van artikel 3.27, tweede lid, van de Wet Natuurbescherming (Wnb).
De besluitvorming
3. Bij het primaire besluit heeft de korpschef de jachtakte van eiser ingetrokken op grond van artikel 5.4, derde lid, aanhef en onder a, en artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb. Eiser was niet gerechtigd om de onder 2 genoemde dieren dood te schieten. Vanwege deze twee gebeurtenissen, de strafbeschikking die de officier van justitie tegen eiser heeft uitgevaardigd en de verklaring van eiser dat hij van mening is dat hij in beide gevallen niet anders kón handelen en dat hij het een volgende keer weer zou doen, is volgens de korpschef sprake van vrees voor misbruik door eiser van zijn wapens en munitie. Verweerder heeft dit besluit gehandhaafd.
Artikel 5.4, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb
4. Op grond van artikel 5.4, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb kan een jachtakte worden ingetrokken als de houder, nadat de akte is verleend, onherroepelijk is veroordeeld of tegen hem een strafbeschikking is uitgevaardigd wegens overtreding van een bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde bepaling.
De rechtbank leest dit voorschrift aldus dat het woord ‘onherroepelijk’ ook betrekking heeft op de strafbeschikking.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, voor zover hij dit heeft beoogd, het bestreden besluit niet (mede) heeft kunnen baseren op het hiervoor genoemde artikellid- en onderdeel. De tegen eiser uitgevaardigde strafbeschikking was namelijk nog niet onherroepelijk. Nadien is eiser door de politierechter ook vrijgesproken van de vermeende overtreding.
Artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb
6. Artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb verplicht de korpschef tot het intrekken van een jachtakte als de vergunninghouder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie, dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of als er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Als er zulke aanwijzingen zijn, is er geen ruimte voor een belangenafweging. Dit doet echter niet af aan het feit dat alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden betrokken bij de beoordeling of er zulke aanwijzingen zijn. [1]
Onderdeel B/1.2 van de Circulaire wapens en munitie 2018 geeft invulling aan het ‘vrees voor misbruik’ criterium. Daarin is onder andere opgenomen dat degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Het intrekken is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Gelet op het grote maatschappelijke belang is ‘geringe twijfel’ al voldoende om een jachtakte in te trekken. Die twijfel moet gebaseerd zijn op een objectief toetsbare motivering.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet gerechtigd was om het wilde zwijn en het damhert dood te schieten. In geschil is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van vrees voor misbruik.
8. Eiser betoogt dat de omstandigheden waaronder hij het wilde zwijn en het damhert heeft doodgeschoten maken dat geen sprake is van vrees voor misbruik. De onder 2 genoemde campingeigenaar had al lange tijd veel overlast van wilde zwijnen op zijn drie campings en had eiser al vaak gevraagd (en toestemming verleend) om hier iets aan te doen. Eiser mocht echter niets doen, omdat het jachtveld waarin de campings liggen (nog) niet als zijn jachtveld was geregistreerd in het Fauna Registratie Systeem (FRS). Op 13 maart 2018 heeft eiser bij de politie verzocht om de voor deze registratie benodigde goedkeuring, maar hij kreeg lange tijd geen antwoord. Toen de campingeigenaar eiser belde met de mededeling dat een wild zwijn met wijd opengesperde bek achter campinggasten aanliep en er grote paniek was, heeft eiser het wilde zwijn weggedreven van de camping en het op een afgelegen plek doodgeschoten. Tijdens het verhoor door de politie werd eiser meegedeeld dat er geen toestemming van de politie nodig is voor registratie in het FRS. Vervolgens heeft eiser het jachtveld direct laten inschrijven in het FRS. Verder heeft eiser het damhert doodgeschoten omdat dit dier veel pijn had. Als hij had gewacht op de komst van een speciale vergunninghouder of de dierenarts zou het hert onnodig hebben geleden. Volgens eiser is de veiligheid van de samenleving bij beide gebeurtenissen geen enkel moment in gevaar geweest. Verweerder heeft al deze omstandigheden ten onrechte niet meegenomen bij zijn beoordeling, aldus eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder zich in dit geval niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er aanwijzingen zijn dat sprake is van geringe twijfel aan het verantwoord voorhanden hebben van wapens en/of munitie.
Ten aanzien van de gebeurtenis met het damhert is op de zitting gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het hert veel pijn had en dat er op korte termijn geen andere concrete en legale oplossing voorhanden was. Er was dan ook sprake van een acute noodsituatie. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat de politierechter eiser in de uitspraak van
10 november 2020 heeft vrijgesproken en de uitgevaardigde strafbeschikking heeft vernietigd. Gelet hierop heeft verweerder deze gebeurtenis niet ten grondslag kunnen leggen aan zijn conclusie dat sprake is van vrees voor misbruik.
Ten aanzien van de gebeurtenis met het wilde zwijn is op de zitting gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de campingeigenaar eiser toestemming had gegeven om op zijn grondgebied wilde zwijnen dood te schieten, dat dit alleen nog maar formeel moest worden geregistreerd in het FRS en dat deze registratie, na de gebeurtenis met het zwijn, ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ook is niet in geschil dat het zwijn op de camping zorgde voor angst en onrust. Hoewel in dit geval geen sprake was van een acute noodsituatie en eiser op de zitting heeft erkend dat hij het mogelijk anders had kunnen aanpakken, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden van het geval, deze enkele gebeurtenis onvoldoende is voor de conclusie dat sprake is van vrees voor misbruik. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat eiser zeer lange tijd in het bezit is geweest van een jachtakte en dat er op een incident in 2010 na (waarvoor eiser een waarschuwing heeft gekregen) nooit problemen zijn geweest.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Uit wat is overwogen onder 9 volgt dat verweerder niet tot een andere conclusie ten aanzien van de vrees voor misbruik kan komen. Dit betekent dat de jachtakte van eiser ten onrechte op grond van artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb is ingetrokken. Omdat niet is gesteld of gebleken dat de jachtakte van eiser op grond van een ander onderdeel van artikel 5.4 van de Wnb kan worden ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank verklaart het administratief beroep gegrond en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de jachtakte van eiser niet is ingetrokken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het administratief beroep, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het administratief beroep gegrond en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1950.