ECLI:NL:RBGEL:2020:885

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
C/05/363859 / KG ZA 19-523
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van perceel door verwijdering van hekwerk in burenzaak met grensreconstructie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres de ontruiming van haar perceel door de verwijdering van een hekwerk dat door gedaagden is geplaatst. De achtergrond van het geschil betreft een grensreconstructie die door het Kadaster is uitgevoerd op 18 oktober 2018, waaruit blijkt dat de kadastrale grens van het perceel van gedaagden zich niet op de locatie van het hekwerk bevindt, maar circa 80 centimeter verder naar achteren. Eiseres stelt dat het hekwerk inbreuk maakt op haar eigendomsrecht, wat haar belemmert in de verkoop van haar perceel. Gedaagden betwisten de uitkomst van de grensreconstructie en hebben bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Kadaster. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de metingen te twijfelen en dat het hekwerk zich op het perceel van eiseres bevindt. De vordering tot verwijdering van het hekwerk wordt toegewezen, met een dwangsom van € 500 per dag voor het geval gedaagden niet aan de veroordeling voldoen. Tevens worden gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/363859 / KG ZA 19-523
Vonnis in kort geding van 27 januari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats X] ,
eiseres,
advocaat mr. B. van Treijen te [woonplaats X] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] , en
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats X] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden c.s.] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8
  • de producties 1 tot en met 19 van [gedaagden c.s.]
  • de mondelinge behandeling van 13 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De [familie erflater] is lange tijd eigenaar geweest van het perceel [adres A] in [woonplaats X] . Op dit perceel stonden een woonhuis en een aantal kassen. Na het overlijden van [de erflater] . is tussen de executeur testamentair en de [erfgenamen] enerzijds en [gedaagden c.s.] anderzijds op 13 september 2012 een koopovereenkomst en vervolgens nog een nadere mondelinge overeenkomst gesloten met betrekking tot een gedeelte van voornoemd perceel met daarop het woonhuis. Het overige gedeelte van het perceel met daarop de kassen had [de erflater] . reeds op 3 november 1995 verkocht aan de gemeente Nijmegen.
2.2.
De voornoemde percelen van [gedaagden c.s.] en de gemeente Nijmegen hebben deel uitgemaakt van de ruilverkaveling Over-Betuwe Oost. In de naar aanleiding van die ruilverkaveling tot stand gekomen toedelingsakte van 14 februari 2013 is een gedeelte aan de voorzijde van het perceel van [gedaagden c.s.] aan de [adres B] in [woonplaats X] aangewezen als waterloop. Het perceel van [gedaagden c.s.] is daarmee in omvang afgenomen. Ook is (onder andere) het perceel van [gedaagden c.s.] kadastraal omgenummerd, naar nummer 917. Dit heeft tot de volgende nieuwe kadastrale situatie geleid:
2.3.
[gedaagden c.s.] hebben in verband met de bouw van een nieuwe woning op perceel 917 in 2016 bij de gemeente Nijmegen, als toenmalig eigenaar van de omliggende grond, navraag gedaan naar de exacte ligging van de perceelsgrenzen. In reactie daarop is een medewerker van de gemeente Nijmegen bij [gedaagden c.s.] langs geweest om de bij de gemeente Nijmegen bekende grenzen te markeren. Vervolgens is in opdracht van [gedaagden c.s.] in 2016 een hekwerk geplaatst op die perceelsgrenzen.
2.4.
Tussen de gemeente Nijmegen en [eiseres] is op 8 november 2017 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een perceel bouwgrond aan de [adres C] in [woonplaats X] , kadastraal bekend “ [woonplaats X] B 2208”. Dit perceel ligt grotendeels naast perceel 917 van [gedaagden c.s.] en strekt zich een aantal meters verder naar achter uit.
2.5.
In opdracht van [eiseres] is eind 2017 gestart met de bouw van een woonhuis op perceel 2208. In 2018 is de door [eiseres] gecontracteerde aannemer failliet verklaard en is de bouw gestaakt. Op dat moment was enkel nog de ruwbouw gerealiseerd. [eiseres] heeft de bouw van de woning stapsgewijs proberen af te ronden, maar dat is vanwege onvoldoende financiële middelen tot op heden niet gelukt.
2.6.
Op dit moment bevindt de berging van de nog niet afgebouwde woning van [eiseres] zich op enkele centimeters afstand van een deel van het door [gedaagden c.s.] in 2016 geplaatste hekwerk. Tussen partijen bestaat al langere tijd discussie over de vraag waar de grens van het perceel van [gedaagden c.s.] zich nou feitelijk bevindt en daarmee over de vraag of het hekwerk van [gedaagden c.s.] op eigen grond, of op het perceel van [eiseres] staat.
2.7.
[eiseres] heeft het Kadaster gevraagd een meting te verrichten om de kadastrale grenzen van het perceel van [gedaagden c.s.] vast te stellen. Het Kadaster heeft vervolgens op 18 oktober 2018 een grensreconstructie uitgevoerd. Uit het naar aanleiding daarvan opgestelde relaas van bevindingen volgt dat de kadastrale grens van het perceel van [gedaagden c.s.] zich niet op de locatie van het door [gedaagden c.s.] geplaatste hekwerk bevindt, maar circa 80 centimeter verder terug richting de woning van [gedaagden c.s.] , aflopend in een punt. De bijgevoegde kaart ziet er als volgt uit:
2.8.
Bij brief van 30 oktober 2018 heeft mevrouw [medewerker Kadaster] namens het Team Bezwaren, Klachten en Kwaliteitsmetingen van het Kadaster het volgende aan [gedaagden c.s.] bericht:
‘In de Basisregistratie Kadaster (BRK) staat u geregistreerd als rechthebbende van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie H nummer 917.
Thans is gebleken dat bij het bijwerken van de Basisregistratie Kadaster (BRK) destijds een fout is gemaakt. Op grond van artikel 7s van de Kadasterwet is deze fout hersteld. Deze onjuiste registratie is geconstateerd naar aanleiding van een grensreconstructie uitgevoerd op 18 oktober 2018.
(…)
Wij hebben de kadastrale kaart hersteld overeenkomstig de bestaande gegevens op voormeld relaas van bevindingen. Voorts is de BRK hersteld door de kadastrale grootte vanuit de aangepaste kadastrale grenzen te herberekenen. (…)’
2.9.
Namens [gedaagde sub 1] , gedaagde sub 1, is op 4 december 2018 bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit van het Kadaster van 30 oktober 2018 aangaande de wijziging van gegevens in het BRK. Het Kadaster heeft het bezwaar bij beslissing op bezwaar van
20 december 2013 ongegrond verklaard.
2.10.
Op 28 januari 2019 is namens [gedaagde sub 1] een pro forma beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Kadaster van 20 december 2018 bij de bestuursrechter van deze rechtbank. Op dit moment is (nog) geen beslissing op beroep genomen.
2.11.
[eiseres] heeft [gedaagden c.s.] met verwijzing naar de op 18 oktober 2018 uitgevoerde grensreconstructie verzocht het hekwerk te verwijderen. [gedaagden c.s.] zijn daartoe tot op heden niet overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagden c.s.] tot ontruiming van het perceel thans van [eiseres] op adres [adres C] te [woonplaats X] , kadastraal bekend “ [woonplaats X] B 2280”, door verwijdering van het hekwerk dat het door [gedaagden c.s.] gebruikte perceel afsluit, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden c.s.] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiseres] vordert kort gezegd veroordeling van [gedaagden c.s.] over te gaan tot verwijdering van hun hekwerk, voor zover zich dat op het perceel van [eiseres] bevindt. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat de kadastrale grensreconstructie die op 18 oktober 2018 is uitgevoerd, heeft uitgewezen dat de grens van het perceel van [gedaagden c.s.] circa 80 centimeter verder naar achter ligt, zodat het hekwerk van [gedaagden c.s.] zich in zoverre op haar perceel bevindt. [eiseres] stelt dat [gedaagden c.s.] door de aanwezigheid van dit hekwerk inbreuk maken op haar eigendomsrecht, reden waarom tot verwijdering van het hekwerk dient te worden overgegaan. Volgens [eiseres] heeft zij daarbij recht en belang, temeer omdat zij vanuit financiële overwegingen genoodzaakt is haar perceel te verkopen en het grensgeschil met [gedaagden c.s.] op dit moment in de weg staat aan het verkrijgen van een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst. [gedaagden c.s.] voeren verweer en voeren aan dat het hekwerk in 2016 op de perceelsgrens is geplaatst. [gedaagden c.s.] zijn van mening dat het Kadaster bij de grensreconstructie niet de juiste grenzen heeft ingemeten en dat, nu daartegen nog beroep loopt bij de rechtbank, de vordering van De Bruin dient te worden afgewezen.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is in geschil of het hekwerk van [gedaagden c.s.] zich op de perceelsgrens bevindt, zoals [gedaagden c.s.] betogen, of op het perceel van [eiseres] , zoals zij stelt. Vaststaat dat het Kadaster op 18 oktober 2018 een grensreconstructie heeft uitgevoerd, waarbij de kadastrale grenzen van het perceel van [gedaagden c.s.] zijn uitgemeten. Op basis van deze metingen heeft het Kadaster in haar relaas van bevindingen aan partijen kenbaar gemaakt dat de erfgrens van het perceel van [gedaagden c.s.] zich niet op de plaats bevindt waar namens [gedaagden c.s.] het hekwerk is gerealiseerd, maar - aflopend in een punt - circa 80 centimeter verder naar achter. Bij besluit van
30 oktober 2018 heeft het Kadaster vervolgens aan [gedaagden c.s.] medegedeeld dat de kadastrale kaart in die zin is hersteld. Hoewel [gedaagden c.s.] het niet eens zijn met de uitkomst van de metingen en bezwaar hebben gemaakt en inmiddels beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 30 oktober 2018, bestaat in het kader van dit kort geding geen aanleiding aan de juistheid van de (uitkomst van de) uitgevoerde metingen te twijfelen. De omstandigheid dat namens de gemeente Nijmegen in 2016 kennelijk de perceelsgrens op een andere plaats is aangewezen, is daarvoor onvoldoende. Het uitmeten van kadastrale grenzen is immers voorbehouden aan het Kadaster en aan afwijkende aanwijzingen door de gemeente komt daarom niet hetzelfde gewicht toe. Nu [gedaagden c.s.] geen overige gronden heeft aangevoerd op basis waarvan moet worden aangenomen dat de uitgevoerde grensreconstructie niet deugt, moet het er voor worden gehouden dat de grens van het perceel van [gedaagden c.s.] zich niet bevindt op de plaats waar het hekwerk van [gedaagden c.s.] nu staat. Gevolg daarvan is dat voldoende aannemelijk is dat het hekwerk op dit moment op het perceel van [eiseres] staat, waardoor zij het gedeelte van haar perceel dat zich achter het hekwerk bevindt niet kan gebruiken. Deze inbreuk op haar eigendom hoeft zij niet te dulden en de vordering strekkende tot verwijdering van het hekwerk is daarom in beginsel toewijsbaar.
4.3.
[gedaagden c.s.] hebben subsidiair echter nog een beroep gedaan op verjaring. Volgens [gedaagden c.s.] bevindt zich sinds jaar en dag een erfafscheiding op de plaats waar thans het hekwerk staat, zodat de grond die daardoor wordt afgebakend door verkrijgende verjaring inmiddels volledig tot hun eigendom is gaan behoren. [eiseres] heeft dat standpunt ter zitting weersproken. Op de voet van artikel 3:99 lid 1 BW worden andere goederen dan roerende zaken die niet-registergoederen zijn door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer die termijn van tien jaren is aangevangen. Vaststaat dat het perceel van [gedaagden c.s.] betrokken is geweest bij de ruilverkaveling Over-Betuwe Oost, die heeft geresulteerd in de toedelingsakte van 14 februari 2013. Met deze toedelingsakte is een nieuw eigendomsrecht op de bij de ruilverkaveling betrokken percelen ontstaan, omdat sprake is van een originaire eigendomsverkrijging. Dit betekent dat zowel een reeds op het moment van de inschrijving van de toedelingsakte voltooide verjaring als een vóór de ruilverkaveling aangevangen verjaringstermijn voor het door de ruilverkaveling ontstane eigendomsrecht zonder betekenis zijn. Een nieuwe verjaringstermijn kan aldus eerst na inschrijving van de toedelingsakte zijn aangevangen, te weten op 15 februari 2013, zodat de in artikel 3:99 lid 1 BW bedoelde verjaringstermijn van tien jaren op dit moment nog niet is voltooid. Van verkrijgende verjaring kan thans dan ook (nog) geen sprake zijn.
4.4.
Dit alles leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] strekkende tot veroordeling van [gedaagden c.s.] over te gaan tot ontruiming van het perceel van [eiseres] door verwijdering van hun hekwerk zal worden toegewezen. Hoewel de vordering ziet op perceel B2280, wordt er vanuit gegaan dat dit een kennelijke verschrijving is en dat perceel 2208 wordt bedoeld. Dit is ook in lijn met de overgelegde tekeningen en kadastrale uittreksels. [eiseres] heeft voldoende (spoedeisend) belang bij deze vordering, nu aannemelijk is dat zij de financiële lasten van haar perceel niet langer kan dragen en zij genoodzaakt is het perceel op korte termijn te verkopen. Niet weersproken is dat het perceel aantrekkelijker zal zijn op het moment dat het grensgeschil met [gedaagden c.s.] (voorlopig) is beslecht. Nu voor de beoordeling van dat belang verder niet van belang is of en zo ja, op welk moment, een deur in de berging van de nog niet afgebouwde woning van [eiseres] zal worden geplaatst, kan het antwoord daarop in het midden blijven.
4.5.
De gevorderde dwangsom zal op de voet van artikel 611a Rv worden toegewezen als na te melden.
4.6.
[gedaagden c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiseres] procedeert met een toevoeging. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten aan de griffier niet mogelijk. Met inachtneming daarvan worden de kosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 83,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.063,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot ontruiming van het perceel van [eiseres] aan de [adres C] in [woonplaats X] , kadastraal bekend ‘ [woonplaats X] B 2208’, door verwijdering van het hekwerk dat het door [gedaagden c.s.] gebruikte perceel afsluit, binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, tot een maximum van € 25.000,00 zal zijn bereikt,
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.063,00 in totaal, welk bedrag bestaat uit
€ 83,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat,
5.3.
bepaalt dat [gedaagden c.s.] deze kosten moeten betalen aan de advocaat van [eiseres] ,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken door
mr. R.J.B. Boonekamp in tegenwoordigheid van [de griffier] op 27 januari 2020.