In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan eiseres was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof de periode van 9 april 2018 tot en met 24 februari 2019, waarbij eiseres een bedrag van € 1.479 aan belasting en een gelijke boete was opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar verlaagde de boete tot € 147. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de auto, die op naam van haar ex-partner stond en in België woonde, haar niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan voor de aanhouding op 25 februari 2019.
Tijdens de zitting op 24 januari 2020 heeft eiseres verklaard dat zij de auto enkel op de dag van de aanhouding heeft gebruikt, omdat haar ex-partner door ziekte niet in staat was om te rijden. Deze verklaring werd ondersteund door haar ex-partner en door diverse schriftelijke bewijsstukken, waaronder een motorrijtuigenverzekeringskaart en bewijs van belastingbetalingen in België. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres en haar ex-partner, in combinatie met de overgelegde bewijsstukken, voldoende waren om aan de bewijslast te voldoen.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden, omdat de constatering van het feitelijke gebruik op 25 februari 2019 niet in strijd was met de eerdere periode waarvoor de naheffingsaanslag was opgelegd. Tevens werd de verzuimboete vernietigd en werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.572. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.