ECLI:NL:RBGEL:2020:7222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
C/05/369397 / KG ZA 20-128
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herinschrijving statutair bestuurder en schorsing van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een werknemer en statutair bestuurder van gedaagde 2, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die een besloten vennootschap vormen. Eiser vordert onder andere zijn herinschrijving als statutair bestuurder bij de Kamer van Koophandel en de opheffing van zijn schorsing als werknemer bij gedaagde 1. De procedure is gestart na een conflict over de bestuursstructuur en de rol van eiser binnen de vennootschappen. Eiser stelt dat hij ten onrechte is uitgeschreven als bestuurder en dat zijn arbeidsovereenkomst zonder gegronde redenen is geschorst. Gedaagden betwisten de vorderingen van eiser en stellen dat de schorsing rechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser tot herinschrijving als bestuurder worden afgewezen, omdat de Ondernemingskamer al een procedure heeft lopen over de bestuursstructuur. Echter, de vordering tot doorbetaling van loon en de wettelijke verhoging over de te late salarisbetalingen zijn toegewezen. De rechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op zijn loon, omdat hij gedurende de schorsing recht heeft op doorbetaling. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 26 mei 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/369397 / KG ZA 20-128
Vonnis in kort geding van 26 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Eerbeek te Veenendaal,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Tiel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] ,
gevestigd te Tiel,
gedaagden,
advocaat mr. J. Gonlag te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 15;
  • het faxbericht van 11 mei 2020 van de zijde van [eiser] met producties 12 tot en met 24;
  • de in verband met de Corona maatregelen voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden pleitnota van [eiser] ;
  • de door de griffier gemaakte aantekeningen van de, in verband met de Corona maatregelen, via Skype gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] (hierna: [gedaagde 1] ) exploiteert een onderneming op het gebied van het snijden en bewerken van polyether/schuim en kussens. [gedaagde 1] heeft als handelsnaam [gedaagde 1] Van [gedaagde 1] is [gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ) enig aandeelhouder en enig bestuurder. De in totaal 40.300 aandelen in [gedaagde 2] werden tot 10 januari 2017 gehouden door de vader van [eiser] , (hierna te noemen: [vader van eiser] ) en zijn echtgenote. Op 10 januari 2017 heeft een aandelenoverdracht plaatsgevonden. Vanaf die datum wordt ongeveer 51% van de aandelen gehouden door [vader van eiser] en ongeveer 49% van de aandelen door [eiser] en zijn broer, [broer eiser] .
2.2.
[broer eiser] en [eiser] zijn reeds vele jaren voor [gedaagde 1] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. De laatste jaren hebben zij mede leiding aan de onderneming gegeven. Op dezelfde dag als de dag van de aandelenoverdracht, te weten 10 januari 2017, hebben [vader van eiser] , [broer eiser] en [eiser] een aandeelhoudersovereenkomst ondertekend. Daarin is onder meer in artikel 5.1. bepaald dat [vader van eiser] samen met [broer eiser] en [eiser] het dagelijkse bestuur van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vormt en dat zij tot statutair bestuurders worden benoemd. In artikel 5.2. is bepaald dat het bestuur beslist met een gewone meerderheid van stemmen, maar dat [vader van eiser] tot 1 januari 2024 binnen het bestuur twee stemmen heeft. Tot benoeming van [broer eiser] en [eiser] tot statutair bestuurders is het - toen - niet gekomen.
2.3.
Bij de processtukken bevinden zich recente salarisstroken waaruit volgt dat [eiser] bij [gedaagde 1] een dienstverband van 40 uren per week heeft tegen betaling van (laatstelijk) een bedrag van € 3.772,03 bruto per maand.
2.4.
Bij verzoekschrift van 2 oktober 2017 hebben [broer eiser] en [eiser] in een tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [vader van eiser] gerichte procedure de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam onder meer verzocht één of meer deskundigen te benoemen die het beleid en de gang van zaken binnen [gedaagde 1] dienen te onderzoeken, alsmede een zodanige voorziening in het bestuur van [gedaagde 2] te treffen dat [vader van eiser] gedurende het onderzoek als bestuurder wordt geschorst en [broer eiser] en [eiser] tot gezamenlijk bestuurders worden benoemd, onder toekenning van een gelijk stemrecht als aandeelhouders aan [vader van eiser] , [broer eiser] en [eiser] .
2.5.
Bij beschikkingen van 1 februari 2018 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij [gedaagde 2] en [gedaagde 1] over de periode vanaf 1 januari 2016 met bij beschikking van 5 februari 2018 benoeming van mr. D.P. Cras tot onderzoeker. Hierbij is overwogen dat de onderzoeker kan bezien welke bestuursstructuur [eiser] sr, [broer eiser] en [eiser] destijds (mogelijk op termijn) nu precies op het oog hadden alsook welke bestuursstructuur naar zijn oordeel gelet op de aard van de onderneming en de mogelijkheden van [vader van eiser] , [broer eiser] en [eiser] het meest aangewezen is.
2.6.
Tevens is bij beschikkingen van 1 en 5 februari 2018 bij wijze van onmiddellijke voorziening en met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van het geding – voor zover nodig in afwijking van de statuten van [gedaagde 2] – de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) naast [vader van eiser] benoemd tot bestuurder van [gedaagde 2] waarbij is bepaald dat [bestuurder] als bestuurder een doorslaggevende stem zal hebben. De verzoeken van [broer eiser] en [eiser] tot schorsing van [vader van eiser] als bestuurder en benoeming van hen beiden tot bestuurder zijn bij beschikking van 1 februari 2018 afgewezen. De Ondernemingskamer heeft daartoe als volgt overwogen:
“3.7 De Ondernemingskamer acht het onder voornoemde omstandigheden voorts aangewezen bij wijze van onmiddellijke voorziening een bestuurder bij [gedaagde 2] te benoemen met doorslaggevende stem. Gelet op dit laatste alsmede op het feit dat onduidelijkheid bestaat omtrent de al dan niet tussen partijen gemaakte afspraken over de invulling van het bestuur van [gedaagde 2] acht Ondernemingskamer onvoldoende grond aanwezig om thans nader in dat bestuur in te grijpen. De verzoeken om, bij wijze van onmiddellijke voorziening, vader [eiser] te schorsen als bestuurder van [gedaagde 2] en [broer eiser] en [eiser] tot bestuurders van die vennootschap te benoemen, zullen dan ook worden afgewezen. De Ondernemingskamer kan zich voorstellen dat de te benoemen bestuurder door middel van een volmacht of procuratie een formele basis geeft aan de huidige positie van [broer eiser] en [eiser] (die thans, onbetwist, feitelijk leiding geven aan de onderneming). [...]."
2.7.
Vervolgens heeft er tussen [vader van eiser] en zijn echtgenote enerzijds en [broer eiser] en [eiser] anderzijds een procedure bij de rechtbank Gelderland gespeeld, waarbij voor zover hier van belang, S [broer eiser] en [eiser] een tegenvordering hebben ingediend tot veroordeling van [vader van eiser] tot nakoming van de afspraak dat zij tot statutair bestuurder zouden worden benoemd. Deze procedure heeft tot het vonnis van 29 mei 2019 geleid waarbij de tegenvorderingen van [broer eiser] en [eiser] zijn toegewezen in die zin dat [vader van eiser] is veroordeeld tot nakoming van de afspraak die in artikel 5.1. van de aandeelhoudersovereenkomst (van 10 januari 2017) is vastgelegd door binnen veertien dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot ondertekening van het aandeelhoudersbesluit en het formulier van de KvK die als productie 29 en 30 op 5 maart 2018 namens [broer eiser] en [eiser] zijn ingediend.
De beschikkingen van 1 en 5 februari 2018, gegeven door de Ondernemingskamer, hebben in die procedure deel uitgemaakt van de procestukken van de procedure bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank overweegt ter zake:
"4.10 De vorderingen van de ouders [eiser] worden derhalve afgewezen. Omdat daaruit volgt dat de aktes in stand blijven, kan de tegenvordering tot - kort gezegd- verdere uitvoering van artikel 5.1. in de aandeelhoudersovereenkomst worden toegewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de benoeming van de zonen [eiser] tot statutair bestuurdes een uitvloeisel is van de aktes die niet vernietigd worden en derhalve verder moeten worden uitgevoerd. Dit staat los van de (andere) vraag die nog bij de de Ondernemingskamer voorligt namelijk welke bestuursstructuur [vader van eiser] , [broer eiser] en [eiser] destijds op het oog hadden, als ook welke bestuursstructuur naar het oordeel van de onderzoeker gelet de aard van de onderneming en de mogelijkheden van voornoemde drie personen naar zijn of haar oordeel het meest aangewezen is."
2.8.
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. [vader van eiser] heeft, nadat het vonnis aan hem was betekend, uitvoering gegeven aan de veroordeling die in het vonnis van 29 mei 2019 is opgenomen. Hij heeft in september 2019 het besluit, dat op 17 augustus 2017 is gedateerd, ondertekend.
2.9.
De door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker, mr. D.P. Cras, heeft het onderzoek op 20 december 2019 afgerond. In zijn verslag is onder meer vermeld dat veel van de problemen binnen (de onderneming van) [gedaagde 1] c.s. veroorzaakt zijn door het (ten onrechte) niet althans niet volledig c.q. onjuist uitvoering geven aan de tussen partijen (onder andere) in de Januari Stukken (opmerking vzr: januari 2017) gemaakte afspraken. Naar het oordeel van de onderzoeker is dat voor het grootse deel [vader van eiser] aan te rekenen. Volgens de onderzoeker is duidelijk dat de huidige situatie niet veel langer kan blijven voortbestaan. Wat betreft het bestuur van [gedaagde 1] c.s. is het volgens de onderzoeker het meest voor de hand liggend dat dat bestuur in handen komt van (uitsluitend) [broer eiser] en [eiser] en dat afspraken worden gemaakt en vastgelegd om het economisch belang van [eiser] sr en het commerciële belang van [gedaagde 1] c.s. te waarborgen. De onderzoeker geeft aan dat het beste zou zijn indien [vader van eiser] zijn resterende aandelen (vrijwillig) zou verkopen en overdragen aan [broer eiser] en [eiser] (of een derde). Ook aan een gezamenlijke verkoop van alle aandelen in [gedaagde 1] kan gedacht worden.
2.10.
Op 3 februari 2020 heeft [bestuurder] [eiser] met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld. In een e-mailbericht die [bestuurder] op diezelfde datum aan [eiser] heeft gezonden, is onder meer het volgende te lezen:
[eiser] ,
Het valt me behoorlijk zwaar om je, na vele keren van overleg (o.a. hoe we bij [gedaagde 1] willen werken) deze mail te sturen:
Hierbij de bevestiging van ons telefoongesprek van vanmiddag 17.59 uur waarin ik je op non-actief heb gesteld.
Je hoeft niet meer naar je werk te komen, [gedaagde 1] zal je gaan ontslaan.
Ik heb graag de naam en contactgegevens van je advocaat om daarmee je ontslag te kunnen afronden.
Je hebt een groot aantal essentiële zaken niet naar behoren gedaan;
Zonder overleg en toestemming van mij heb je veel meer vakantie genomen en dit niet aangegeven en/of verrekend met je salaris.
Je hebt meerdere personeelsleden zeer onheus, willekeurig en denigrerend behandeld. Dit is onvolwassen gedrag waarmee je nooit een leidinggevende in een organisatie hoort te zijn
Je bent zonder overleg of toestemming van mij, of zonder overleg met anderen binnen [gedaagde 1] , zeer regelmatig/ bijna dag dagelijks vele uren afwezig geweest. Ook weer zonder dit door te geven mbt aanpassing aan je salaris. Dit is nu bijna een jaar aan de hand
Door deze onaangekondigde afwezigheid was het werkrooster van het personeel veelvuldig niet beschikbaar en konden deze niets doen behalve afwachten. Hierdoor heeft [gedaagde 1] direct en indirect schade opgelopen
Jij bent verantwoordelijk voor het vakantierooster 2019. Toen ik vandaag vroeg wanneer dat klaar zou zijn kreeg ik een vaag antwoord in de trant dat het op je bureau zou liggen.
Omdat iedereen in de fabriek en kantoor zijn aanwezigheid, pauze, afwezigheid vast legt in de urenregistratie heb ik aan jou vandaag in de fabriek gevraagd dit ook te doen. Je hebt aangegeven dit te weigeren zonder degelijke motivering, anders dat dit voor jou niet gold omdat je je karakter niet zou gaan veranderen. In ons telefoongesprek heb je ten tweede male bevestigt dat je weigert aan deze geheel redelijke vraag mee te werken
Buiten het feit dat je daarmee ook gecontroleerd kan worden op je gewerkte uren begrijp je heel goed dat dit alleen al nodig is in een fabriek zoals [gedaagde 1] ivm jouw eigen veiligheid en de veiligheid van de onderneming en de werknemers. Dat je jezelf verbijzondert t.o.v. alle andere medewerkers toont aan dat je je niet verantwoordelijk gedraagt en niet bewust bent van het feit dat jouw gedrag een precedent werking heeft voor alle medewerkers
Je had trouwens weinig tijd voor ons gesprek vanmiddag want je moest om 16.00 weg terwijl je werktijd nog minimaal een uur doorloopt. Hetgeen aansluit bij punt 3.
We zullen een berekening opstellen van de minder gewerkte uren, onbetaalde vakantiedagen etc., en je deze doen toekomen.
Wil je uiterlijk as vrijdag met mij een afspraak maken waar en wanneer je je sleutels gaat inleveren, dus ook de masterkey. Ik kan me voorstellen dat je deze inlevert bij [medewerker] , laat dit wel weten.
Mocht je jouw sleutels vrijdag niet ingeleverd hebben dan zijn we verplicht de sloten te vernieuwen en de (aanzienlijke) kosten aan je doorbelasten.
Je hebt geen toestemming om ongevraagd het terrein of pand te betreden, mocht je dit wel doen dan zullen we ten alle tijden aangifte doen bij de politie.
2.11.
Op 12 februari 2020 heeft [eiser] zich, na dat [vader van eiser] in september 2019 het benoemingsbesluit heeft getekend en op grond van welk besluit [eiser] zelf voor inschrijving in de registers van de KvK verantwoordelijk werd gesteld, voor het eerst bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als bestuurder van [gedaagde 2] . Vervolgens heeft [bestuurder] [eiser] weer op 2 maart 2020 als bestuurder uit het Handelsregister uitgeschreven.
2.12.
Bij brief van 25 februari 2020 heeft de raadsman van [eiser] de raadsvrouw van [gedaagde 1] verzocht om het integrale personeelsdossier van [eiser] te verstrekken. Dit verzoek is op 4 maart 2020 herhaald.
2.13.
Toen namens [gedaagde 1] geen reactie volgde en [eiser] ook geen loon ontving, heeft de raadsman van [eiser] op 6 maart 2020 de raadsvrouw van [gedaagde 1] gesommeerd dat het personeelsdossier verstrekt dient te worden, het salaris betaald dient te worden onder verstrekking van een salarisstrook en dat [eiser] tot het werk en alle systemen van [gedaagde 1] dient te worden toegelaten. Ook op deze sommatie is niet gereageerd.
2.14.
Bij e-mailbericht van 16 maart 2020 heeft [eiser] [bestuurder] medegedeeld dat hij zijn salaris niet heeft ontvangen en of [bestuurder] dit serieus wil nemen en zo spoedig mogelijk informatie wil geven. Hierop is niet gereageerd.
2.15.
Bij e-mailbericht van 3 april 2020 wordt door de raadsman van [eiser] een kort geding-procedure aangekondigd.
2.16.
Op 7 april 2020 is vervolgens door [gedaagde 1] het salaris over de maanden februari en maart 2020 overgemaakt, in totaal een bedrag van € 5.761,44 (netto) (zijnde twee maal een bedrag van € 2.880,72).
2.17.
Inmiddels heeft [broer eiser] een verzoek tot de 2de fase van de enquêteprocedure bij de Ondernemingkamer ingediend. Dit verzoek strekt er onder meer toe dat [vader van eiser] en [eiser] worden ontslagen als bestuurder en werknemer van de vennootschap met benoeming van [bestuurder] tot tijdelijk commissaris van de vennootschap. Namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is een verweerschrift ingediend. Ook [eiser] heeft een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken ingediend. De tegenverzoeken van [eiser] strekken ertoe [vader van eiser] en [broer eiser] te ontslaan als bestuurders van de vennootschappen en zodanige voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer gerade acht. De over en weer gedane verzoeken zullen op 28 mei 2020 door de Ondernemingskamer worden behandeld.
2.18.
De verhouding tussen [broer eiser] en [eiser] staat op dit moment fors onder druk.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld:
A. om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de Kamer van Koophandel op de voorgeschreven wijze te verzoeken om [eiser] met ingang van 17 augustus 2017 onafgebroken als statutaire bestuurder van [gedaagde 2] in het Handelsregister in te schrijven tot op de dag dat het statutaire bestuurderschap rechtsgeldig is geëindigd,
B. om aan [eiser] een dwangsom te voldoen van € 1.000,00 per dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) (althans een zodanige dwangsom als de rechtbank in redelijkheid zal vaststellen) dat [gedaagde 2] niet tijdig en/of volledig voldoet aan de bovenstaande vordering,
C. tot betaling van de kosten van de proceskosten.
3.2.
[eiser] vordert verder dat [gedaagde 1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld:
D. om op grond van artikel 15 lid 3 van de Algemene verordening gegevensbescherming aan [eiser] binnen drie dagen na betekening van het vonnis een afschrift te zenden van alle fysieke en digitale stukken waarin persoonsgegevens (in de breedste zin des woords) van [eiser] zijn opgenomen c.q. zijn verwerkt,
E. tot betaling van het loon op de gebruikelijke betaaldag (steeds de laatste dag van diezelfde maand) onder gelijktijdige verstrekking van de salarisspecificatie vanaf heden totdat de arbeidsovereenkomst van [eiser] rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW,
F. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zijnde een nettobedrag van € 2.016,50,
G. om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis in de gelegenheid te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden overeenkomstig de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst (en aanvullingen daarop) te hervatten,
H. om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te staan alle bedrijfs- c.q. kantoorfaciliteiten (waaronder zijn bedrijfsmatig e-mailaccount, alle andere bedrijfsmatige e-mailaccounts waartoe hij voorheen toegang had), de externe online toegang tot de loonadministratie, de personeelssystemen, het Boekhouding Online-account, de bankapp, de online toegang tot de beveiligingssystemen en de online toegang tot de bewakingscamera’s) volledig en onbeperkt te gebruiken waarvan [eiser] voor de schorsing gebruik kon maken,
I. om aan [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle sleutels (waaronder de druppel-masterkey) te verstrekken waarover hij voor de schorsing beschikte,
J. om het contactverbod dat [gedaagde 1] aan [eiser] heeft opgelegd binnen 24 uur na betekening van het vonnis op te heffen en [eiser] schriftelijk van deze opheffing binnen gelijke termijn te berichten,
K. om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiser] te rehabiliteren door aan alle werknemers van [gedaagde 1] per zakelijke e-mail in lettertype Times New Roman, lettergrootte 11 (en met gelijktijdige afschrift per e-mail aan [eiser] ) de volgende mededeling in de Nederlandse taal toe te zenden:
Geachte collega,
Hierbij delen wij jullie mee dat [eiser] op 3 februari 2020 ten onrechte is geschorst. Daarvoor bleek achteraf geen enkele grond te bestaan. Ook heeft [eiser] ten onrechte een contactverbod gehad en kon hij ten onrechte niet meer bij onze kantoorfaciliteiten.
Wij realiseren ons dat het voorgaande voor hem ingrijpend en beschadigend is geweest. Wij zullen er ook alles aan doen om de hem toegebrachte schade te herstellen.
Met vriendelijke groet,
Namens [gedaagde 1] .
[bestuurder] en [broer eiser]
L. om aan [eiser] een dwangsom te voldoen van € 1.000,00 per dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) (althans een zodanige dwangsom als de rechtbank in redelijkheid zal vaststellen) dat [gedaagde 1] niet tijdig en/of volledig voldoet aan één van de bovenstaande vorderingen E. t/m J.,
M. tot betaling van de proceskosten.
3.3.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] ten grondslag dat hij statutair bestuurder van [gedaagde 2] is en dat hij zonder AVA-besluit, voorafgaande aankondiging en zelfs zonder mededeling na uitschrijving, bij de Kamer van Koophandel als statutair bestuurder is uitgeschreven. Hij vordert daarom dat [gedaagde 2] hem weer onmiddellijk als statutair bestuurder (met ingangsdatum 17 augustus 2017) inschrijft.
3.4.
Aan de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1] legt [eiser] ten grondslag dat tussen hem en [gedaagde 1] sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat hij zonder (deugdelijke) gronden op non-actief is gesteld. Hij vordert onder meer wedertewerkstelling, doorbetaling van loon, inzage in het personeelsdossier, opheffing contactverbod en rehabilitatie.
3.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voert gemotiveerd verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiser] . Hij stelt dat hij statutair bestuurder is van [gedaagde 2] en dat hij ten onrechte door [bestuurder] als statutair bestuurder uit de registers van de Kamer van Koophandel is uitgeschreven. De omstandigheid dat de mondelinge behandeling van de fase 2 procedure bij de Ondernemingskamer voor 28 mei 2020 staat gepland doet daaraan niet af nu de vraag die in die procedure voorligt, zoals hierna zal blijken, een andere is dan die in dit geding voorligt.
Daarnaast stelt [eiser] dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst bij [gedaagde 1] werkt en dat de non-actiefstelling zonder deugdelijke gronden is gedaan.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een vordering bij wijze van voorlopige voorziening alleen dan toewijsbaar is als aannemelijk is dat een vergelijkbare voorziening in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
[eiser] – [gedaagde 2]
4.3.
[gedaagde 2] heeft bij wijze van verweer gesteld dat [eiser] geen statutair bestuurder is omdat het benoemingsbesluit, door [vader van eiser] in september 2019 getekend ter voldoening aan het vonnis van de rechtbank van 29 mei 2019 waarbij [eiser] (evenals zijn broer [broer eiser] ) met ingang van 17 augustus 2017 is benoemd tot statutair bestuurder nietig is op grond van het bepaalde in art. 2:357 lid 3 BW. Dit verweer, waarvan de juistheid door [eiser] gemotiveerd is betwist, wordt verworpen. Anders dan door [gedaagde 2] is gesteld is van door de Ondernemingskamer getroffen voorziening die met het in september 2019 getekende benoemingsbesluit ongedaan gemaakt zou zijn geen sprake. Dat de Ondernemingskamer het verzoek van [broer eiser] en [eiser] om hen, bij wijze voorziening, te benoemen tot statutair bestuurder heeft afgewezen kan niet gekwalificeerd worden als een ‘door de Ondernemingskamer getroffen voorziening’ als bedoeld in art. 2:357 lid 3 BW. De benoeming van [bestuurder] is weliswaar, zoals door [gedaagde 2] gesteld een voorziening als bedoeld in art. 2:356 BW, maar staat de bevoegdheid van de AvA om, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank van 29 mei 2019 uitvoering te geven aan het benoemingsbesluit niet in de weg. Van een nietig benoemingsbesluit wegens strijd met artikel 2:357 BW is naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake. Nu tegen het vonnis van de rechtbank van 29 mei 2019 door geen van partijen hoger beroep is ingesteld en aan dat vonnis uitvoering is gegeven, dient het er in het bestek van dit kort geding voor te worden gehouden dat [eiser] rechtsgeldig is benoemd tot statutair bestuurder van [gedaagde 2] .
4.4.
Hoewel door [gedaagde 2] niet gesteld is dat [eiser] als statutair bestuurder is geschorst, komt de non actief stelling van [eiser] feitelijk wel op een schorsing neer. In dat kader wordt overwogen dat eeen besluit tot schorsing van een statutair bestuurder alleen kan worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA). Nu gesteld noch gebleken is dat de Ondernemingskamer voorzieningen heeft getroffen met betrekking tot het beheer van de aandelen en daarbij [bestuurder] bevoegdheden ter zake zijn toegekend, dient het ervoor te worden gehouden dat [bestuurder] als tijdelijk bestuurder niet bevoegd was om tot schorsing van [eiser] in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van [gedaagde 2] over te gaan. De omstandigheid dat [bestuurder] is benoemd tot bestuurder met doorslaggevende stem betekent dat, naar moet worden aangenomen, de stem van [bestuurder] de doorslag geeft op het moment dat de stemmen binnen het bestuur staken [1] maar maakt hem niet bevoegd in plaats van de AvA tot schorsing van [eiser] als statutair bestuurder over te gaan.
Dat, zoals door [gedaagde 2] gesteld, de Ondernemingskamer heeft overwogen (r.o.3.7)
‘dat de Ondernemingskamer zich kan voorstellen dat de te benomen bestuurder door middel van een volmacht of procuratie een formele basis geeft aan de huidige positie van [broer eiser] en [eiser] (die thans, onbetwist, feitelijk leiding geven aan de onderneming)’doet daar niet aan af. De aangehaalde ‘formalisering’ kan, nu ter zake door de Ondernemingskamer geen voorziening is getroffen, geen betrekking hebben op benoeming van en/of schorsing van [eiser] als statutair bestuurder door [bestuurder] .
4.5.
Nu de door de voorzieningenrechter opgevatte schorsing al dateert van 3 februari 2020, de procedure fase 2 bij de Ondernemingskamer op 5 maart 2020 aanhangig is gemaakt en de mondeling behandeling bij de Ondernemingskamer op 28 mei 2020 plaats zal vinden, brengt de belangenafweging tussen partijen met zich mee dat gevorderde voorziening jegens [gedaagde 2] om [eiser] weer te doen inschrijven in de registers van de KvK zal worden afgewezen. Weliswaar heeft [eiser] belang bij een (her)inschrijving, maar dat belang weegt, tegen de achtergrond dat hij zich na de formalisering van zijn benoeming voor het eerst op 12 februari 2020 heeft laten inschrijven, de huidige zeer gespannen situatie tussen de bestuurders van de familie [eiser] , het belang van de organisatie bij rust en stabiliteit en last but not least, de omstandigheid dat ter zake van de onderliggende problematiek naar de vraag door wie [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] ) bestuurd moeten worden voorligt bij de Ondernemingskamer, die op 28 mei 2020 het geschil zal behandelen, de vordering tot (her)inschrijving zal worden afgewezen. Het nemen van een beslissing en het treffen van een eventuele voorlopige voorziening is thans aan de Ondernemingskamer.
[eiser] – [gedaagde 1]
4.6.
De arbeidsrechtelijke relatie die tussen [gedaagde 1] en [eiser] bestaat moet naar voorlopig oordeel, formeel gezien, gescheiden worden beoordeeld van de positie die [eiser] als statutair bestuurder van [gedaagde 2] heeft. Dat betekent dat de schorsing van [eiser] voor zover het zijn werkzaamheden bij [gedaagde 1] betreft vooralsnog uitsluitend binnen de arbeidsrechtelijke kaders moet worden getoetst [2] . Nu deze werkzaamheden bestonden uit het feitelijk leiding geven aan [gedaagde 1] , zijn die werkzaamheden nauw verweven met die van zijn rol als (middellijk) statutair bestuurder. Dat brengt met zich dat, indachtig de hiervoor in r.o. 4.5. gemaakte belangenafweging voor toewijzing van de vordering tot wedertewerkstelling bij wijze van voorlopige voorziening thans geen plaats is. Die vordering zal daarom ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de, met de vordering tot wedertewerkstelling nauw verweven, vorderingen tot het verkrijgen van toegang tot alle bedrijfsfaciliteiten en systemen, afgifte van de sleutel(s) c.a.
4.7.
In afwachting van de door de Ondernemingskamer te nemen beslissing is er eveneens geen grond om thans de vordering tot rectificatie thans bij wijze van voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.8.
Ter zake de gevorderde loondoorbetaling wordt als volgt overwogen. Op grond van vaste rechtspraak behoudt een werknemer gedurende een periode van schorsing zijn aanspraak op doorbetaling van het loon. Niet in geschil is dat het loon over de maanden februari, maart en april 2020 inmiddels door [gedaagde 1] is voldaan, zij het dat de salarisbetalingen over de maanden februari en maart 2020 te laat zijn gedaan. Voor zover de vordering op die maanden betrekking heeft dient die vordering te worden afgewezen.
Nu het salaris over de maanden februari en maart 2020 te laat is betaald, zal de wettelijke verhoging zoals gevorderd worden toegewezen. Voor enige grond die tot beperking van de wettelijke verhoging moet leiden is niet gebleken. Nu te laat is betaald en [gedaagde 1] ter zake in verzuim verkeerde zal ook de wettelijke rente over de periode van de respectievelijke vervaldata tot de dag waarop is voldaan worden toegewezen.
4.9.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] tot (tijdige) betaling van toekomstige loonbetalingen zal, nu [gedaagde 1] er blijk van heeft gegeven niet steeds tot tijdige betaling over te gaan, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente over toekomstige salarisbetalingen wordt afgewezen, nu van enige vertraging in toekomstige salarisbetalingen nog geen sprake is.
4.10.
Voor zover [eiser] gevorderd heeft om een dwangsom over een veroordeling tot betaling van een geldsom toe te wijzen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit op grond van artikel 611a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet mogelijk is.
4.11.
Ook zal de vordering tot het verstrekken van een afschrift van alle fysieke en digitale stukken waarin persoonsgegevens van [eiser] zijn opgenomen of verwerkt, als te onbepaald worden afgewezen. Niet in geschil is dat [gedaagde 1] [eiser] al een kopie van het personeelsdossier heeft verstrekt. Het betoog van [eiser] dat, gelet op de overgelegde verklaringen van medewerkers over [eiser] in deze procedure en het feit dat deze verklaringen niet in kopie aan hem waren verstrekt, het er voor moet worden gehouden dat [gedaagde 1] meer persoonsgegevens over [eiser] heeft opgenomen/verwerkt dan de persoonsgegevens die aan hem zijn verstrekt, overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] deze verklaringen van medewerkers van [gedaagde 1] inmiddels via deze procedure in kopie heeft ontvangen. Dat [gedaagde 1] daarnaast nog andere persoonsgegevens van [eiser] zou hebben verwerkt, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet nader door [eiser] is gespecificeerd.
4.12.
De gevorderde opheffing van het contactverbod wordt afgewezen, nu [eiser] , tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] niet heeft onderbouwd dat [gedaagde 1] een contactverbod aan hem heeft opgelegd.
[eiser] – [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.13.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
Ten aanzien van [eiser] – [gedaagde 2]
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
Ten aanzien van [eiser] – [gedaagde 1]
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van het loon vanaf mei 2020 op de gebruikelijke betaaldag (steeds de laatste dag van diezelfde maand) onder gelijktijdige verstrekking van de salarisspecificatie vanaf heden totdat de arbeidsovereenkomst van [eiser] rechtsgeldig is geëindigd;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (berekend over de maanden februari en maart 2020) zijnde een nettobedrag van € 2.016,50, alsmede tot betaling van de wettelijke rente over deze salarisbetalingen vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag waarop de betalingen zijn gedaan;
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Ten aanzien van [eiser] – [gedaagde 2] en [gedaagde 1]
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam, Ondernemingskamer 24 oktober 2002, JOR 2003/35 (Tjip).
2.Vgl HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW7009.