Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure in de zaak 19-156
- het tussenvonnis van 22 juli 2020
- de akte wijziging eis in conventie met aanvullende producties 29 tot en met 35 van MOG
- de brief van 16 november 2020 met aanvullende producties 11 tot en met 14 van Achmea
- de brief van 17 november 2020 met aanvullende productie 36 van MOG
- de brief van 17 november 2020 met aanvullende productie 15 van Achmea
- het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2020.
2.De procedure in de zaak 20-14
- het tussenvonnis van 22 juli 2020
- de brief van 16 november 2020 met aanvullende producties 11 tot en met 14 van Achmea
- de brief van 17 november 2020 met aanvullende productie 15 van Achmea
- de e-mail van 16 november met aanvullende productie 20 van de bank
- de brief van 27 november 2020 van Achmea met een gewijzigde productienummering en productieoverzicht
- de e-mail van 30 november 2020 met aanvullende productie 21 van de bank
- het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2020.
3.De feiten in beide zaken
Aan het begin van de avond van de 6e april heb ik rond 18.00 uur nog laswerkzaamheden verricht aan het hek van een kraamafdeling. De plaats waar ik aan het lassen was bevond zich in de stal – gezien vanaf de straatzijde – ter hoogte van de linker buitenmuur, redelijk aan het begin van de stal. (…) Ik maakte tijdens het lassen gebruik van een elektrisch lasapparaat dat ik via een kabelhaspel had aangesloten op het elektriciteitsnet. (…) U vraagt mij of ik voordat ik met de laswerkzaamheden begon ook maatregelen heb getroffen om brand te voorkomen. Dat heb ik niet gedaan, (…). Het enige dat ik heb gedaan is een brandblusser uit de gang pakken (…). Ik vertelde u ook al eerder dat ik rond 18.00 uur met mijn laswerk ben begonnen en dat ik om 18.15 uur werd geconfronteerd met een alarm in de stal. (…) Toen dat gebeurde heb ik het lasapparaat op “0” gezet en ben ik naar de voerkeuken gelopen. (…) Ik (…) stelde vast dat er een storing was in de breivoerinstallatie. (…) Al met al ben ik ongeveer drie kwartier bezig geweest om de breivoerinstallatie weer in goede werking te krijgen. Vanuit de voerkeuken ben ik weer naar de plek gelopen waar ik aan het lassen was geweest. Toen ik vlak bij de plaats kwam waar ik had gelast zag ik dat het raam – ter hoogte van welk raam ik had gelast – in brand stond. Ik bedoel daarmee te zeggen dat er vlammen zichtbaar waren op de plek waar het raam zich bevond. Die vlammen liepen heel snel omhoog en gingen vervolgens schuin het dakbeschot in. Ik pakte direct de brandblusser die ik eerder had klaargezet. Ik spoot deze leeg op het raam en het dakbeschot daar boven. Helaas kreeg ik het vuur niet onder controle. (…)”
Daaruit volgt kort gezegd dat het als meest waarschijnlijk is te achten dat de brand is ontstaan door de laswerkzaamheden die u heeft uitgevoerd in combinatie met het op zeer korte afstand van die laswerkzaamheden aanwezige brandbare isolatiemateriaal.”
“(…) Samen met de heer [betrokkene3] heb ik [ [betrokkene2] , rb] op donderdag 7 april 2016 de locatie bezocht. Ter plaatse bleek dat het vanwege de totale destructie niet mogelijk was om aan de hand van het brandbeeld vast te stellen waar het ontstaansgebied van de brand zich bevond.
Onder invloed van de vlam smelt het materiaal en trekt weg van de vlam. Alle proefstukken, op 2 met een grote vlamhoogte na, doven binnen de testduur van 20 seconden. Tweemaal werd een grote vlamhoogte vastgesteld. Het is mogelijk dat de oppervlaktevervuiling hierbij een rol speelde. (…) Aangezien het materiaal binnen de testduur van 20 seconden dooft, is het waarschijnlijk dat ook aan de criteria voor de EN ISO 11925-2 voor klassen B, C en D wordt voldaan. Hierbij wordt de ontvlambaarheid vastgesteld na 30 seconden blootstelling aan een vlam, gevolgd door 30 seconden waarneming. Binnen de totale testduur van 60 seconden mag bij ontbranding van het materiaal de vlamtop niet voorbij een denkbeeldige lijn, 150 mm boven het brandpunt, geraken. (…)
De temperatuurgegevens worden elke 20 minuten gelogd. De meetpunten bevonden zich vermoedelijk centraal in het midden van een afdeling, onder het verlaagd ventilatieplafond. Op 6 april 2016 (schadedatum) is om 19.01 uur in de afdelingen 15 en 16 een temperatuur verhoging van 2 graden Celsius zichtbaar. Tot 20 minuten daarvoor (18.41 uur) tonen de gelogde temperaturen geen bijzonderheden. Na 19.01 uur zijn geen temperatuurgegevens meer gelogd.”
Laatstgenoemde persoon zal, bij gebrek aan overeenstemming tussen de ondergetekende experts, benoemd worden om de omvang van de schade overeenkomstig de in de polis vermelde waardegrondslagen, binnen de grenzen van de schadevaststelling van de benoemde experts en na beide experts gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, bindend vast te stellen.
4.De vorderingen
5.Het verweer
6.De deels voorwaardelijke vordering in reconventie in de zaak 19-156
7.De beoordeling
in beide zaken
Achmea is zich ervan bewust dat MOG zich op dit moment in een lastige positie bevindt, gelet op het feit dat Rabobank haar vordering heeft opgeëist en executiemaatregelen heeft aangekondigd, die in afwachting van het kort geding zijn opgeschort. Ook begrijpt Achmea dat aan het doen van een tegenvoorstel naar aanleiding van het voorstel dat zij eerder heeft gedaan mede in de weg staat dat er nog geen schadevaststelling heeft plaatsgevonden. Om hieraan tegemoet te komen en alsnog tot een oplossing te komen, heb ik Achmea bereid gevonden tot het volgende:
“(…) Op grond van de specificatie van de vordering van Rabobank op MOG, zoals gevoegd bij het bericht van mr. Vermaire van 24 augustus 2018, zal een bedrag van € 1.705.772,75 worden overgemaakt. Uiteraard zal dit bedrag worden meegenomen in het schikkingsoverleg dat na vaststelling van de schade van MOG zal plaatsvinden. Cliënte behoudt zich, zoals aangegeven, alle rechten en weren uitdrukkelijk voor, waaronder het recht om dit bedrag (als onverschuldigd betaald) terug te vorderen van MOG indien het overleg onverhoopt niet tot een oplossing tussen partijen mocht leiden. (…)”
In overleg met de heer [betrokkene2] voornoemd werd, mede gelet op de gevaarzetting, besloten de technische expertise te beperken tot het proberen te verifiëren van hetgeen eerder door de heer [betrokkene1] ter plaatse was medegedeeld, namelijk dat de brand zou zijn ontstaan als gevolg van de door hem verrichte laswerkzaamheden. Op basis van ervaring stelt rapporteur dat een onderzoek naar eventuele andere brandoorzaken vanwege de verregaande destructie en de eerder genoemde gevaarzetting niet meer mogelijk was.”Vast staat dus dat Biesboer ten tijde van het technisch onderzoek enkel heeft onderzocht of de brand ontstaan zou kunnen zijn door de door [betrokkene1] verrichte laswerkzaamheden.
Door rapporteur is eerder gesteld dat niet het raam in brand heeft gestaan maar de isolatieplaat waar dat raam mee was dichtgezet c.q. geblindeerd. Daarmee niet gezegd dat deze isolatieplaat volledig is opgebrand.” Ter zitting is getracht helder te krijgen hoe [betrokkene3] de kraamafdeling Z15 heeft aangetroffen. [betrokkene3] kon zich echter niet meer herinneren of er voor het bewuste raam isolatiemateriaal zat of niet. Volgens hem kan het, zo verklaarde hij ter zitting, gelet op de afmeting zijn dat de door Efectis geteste isolatieplaat de plaat is die afkomstig is uit het bewuste raam. Als dat juist zou zijn, is de isolatieplaat voor het raam niet volledig verbrand. In latere rapporten wijst Biesboer er op dat mogelijk niet de isolatieplaat brandbaar was maar wel het isolatieschuim waarmee de plaat vastzat in het raamkozijn, het PUR-schuim. Vast staat echter dat het PUR-schuim niet is onderzocht zodat niet kan worden vastgesteld of dit materiaal brandbaar of vlamdovend is. De bank heeft er bovendien op gewezen dat uit het feit dat er foto’s zijn waarop het materiaal zichtbaar is, moet worden afgeleid dat dit niet is opgebrand en dus niet de oorzaak kan zijn geweest van de brand.
De globale posities van de twee ramen zijn weergegeven op een uitsnede van de voormelde plattegrond.”
In het laatstgenoemde geval moeten de experts voordat ze met hun werkzaamheden beginnen, een derde expert benoemen. Als de eerste twee experts niet tot overeenstemming kunnen komen, stelt de derde expert de schade vast. Hij blijft daarbij binnen de grenzen van de beide eerdere schadevaststellingen. Zijn vaststelling is bindend, zowel voor de verzekerde als voorons. (…) Alle experts hebben het recht andere personen te raadplegen. De schadevaststellingen van de expert(s), waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van de opgaven en inlichtingen die de verzekerde heeft verstrekt, zal gelden als enig bewijs van de hoogte van de schade. Alswijmeewerken aan de vaststelling van de schade, betekent dat niet automatisch datwijde schade vergoeden.”
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
8.De beslissing
6 januari 2021voor het inleveren van verhinderdata over de maanden februari tot en met mei 2021 voor de voort te zetten mondelinge behandeling aan beide zijden, waarbij Achmea ook de verhinderdata van [betrokkene8] zal dienen op te geven en ervoor dient zorg te dragen dat [betrokkene8] tegen de later te bepalen zittingsdatum wordt opgeroepen om het bindend advies nader te motiveren,