In deze zaak heeft de stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze (HVA) een kort geding aangespannen tegen verschillende zorgverzekeraars, waaronder Zilveren Kruis, VGZ, CZ en Menzis. HVA vordert dat de zorgverzekeraars worden verboden om een cessieverbod in hun polisvoorwaarden te hanteren, dat het voor verzekerden onmogelijk maakt om hun vorderingen op de zorgverzekeraars aan derden, zoals zorgaanbieders, over te dragen. Dit verbod zou volgens HVA onrechtmatig zijn en leidt tot problemen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders die hun vorderingen niet rechtstreeks kunnen declareren bij de zorgverzekeraars.
De zorgverzekeraars verweren zich door te stellen dat het cessieverbod is ingevoerd om administratieve lasten te verminderen en om controle te houden over de rechtmatigheid van declaraties. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorgverzekeraars in beginsel vrij zijn om dergelijke bedingen in hun polisvoorwaarden op te nemen, mits zij rekening houden met de belangen van derden, zoals zorgaanbieders. De rechter concludeert dat de zorgverzekeraars niet in algemene zin onrechtmatig handelen door het cessieverbod te hanteren, en wijst de vorderingen van HVA af. HVA wordt veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de spanningen tussen de belangen van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, en de rol van cessieverboden in de zorgsector. De rechter erkent dat er situaties kunnen zijn waarin het cessieverbod onrechtmatig kan zijn, maar dit moet per geval worden beoordeeld. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop zorgverzekeraars hun polisvoorwaarden kunnen vormgeven en de rechten van niet-gecontracteerde zorgaanbieders.