ECLI:NL:RBGEL:2020:6997

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
8477384
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende kracht van eerdere gerechtelijke beslissingen in arbeidsovereenkomst geschil tussen dirigent en koor

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil tussen een eiser, die stelt dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was voor het Renkums Gemengd Koor 'de Vrije Stem', en het Koor, dat deze stelling betwist. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 22 juli 2020, waarin het Koor een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de eiser heeft ingesteld. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat de vordering van het Koor een verweer in de hoofdzaak betreft en dat er geen sprake was van een incident.

De kantonrechter heeft vervolgens de bindende kracht van een eerdere beschikking van het gerechtshof van 11 september 2019 besproken. In deze beschikking was al onherroepelijk beslist dat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen de eiser en het Koor. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen deze beschikking, waardoor deze gezag van gewijsde heeft. De eiser heeft betoogd dat het gerechtshof nog niet definitief had beslist over de rechtsbetrekking, maar de kantonrechter heeft dit verworpen. De eerdere beslissing van het gerechtshof is bindend en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser om die reden moeten worden afgewezen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de eiser in het ongelijk gesteld en hem veroordeeld in de proceskosten, die door het Koor zijn gevorderd. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 600,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters J.M. Breimer en E.W. de Groot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8477384 \ CV EXPL 20-4040 \ 45950
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde: mr. T.P. Boer
procederende krachtens toevoegingsnummer [toevoegingsnummer]
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Renkums Gemengd Koor "de Vrije Stem"
gevestigd te Renkum
gedaagde partij
gemachtigde: mr. D.C. Windmeijer.
Partijen worden hierna [eiser] en het Koor genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2020 en de daarin genoemde processtukken,
- de brief van 23 september 2020 van het Koor, met producties 1-3,
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van partijen van 6 oktober 2020.
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 22 juli 2020 (hierna: het tussenvonnis). In het tussenvonnis is overwogen dat de door het Koor ingestelde incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen – gelet op hetgeen het Koor in die conclusie aanvoerde – een verweer in de hoofdzaak betreft. Er was dus geen sprake van een incident. Het verweer van het Koor zal hierna worden besproken.
2.2.
Het Koor heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat in de beschikking van het gerechtshof van 11 september 2019 al onherroepelijk is beslist over de vraag die aan de nu voorliggende vordering van [eiser] (wederom) ten grondslag ligt, namelijk of tussen partijen al dan niet sprake was van een arbeidsovereenkomst. Omdat [eiser] tegen de beschikking van het gerechtshof geen rechtsmiddel heeft ingesteld, heeft deze uitspraak gezag van gewijsde als bedoeld in artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en moeten de vorderingen van [eiser] reeds om die reden worden afgewezen, aldus het Koor. De kantonrechter overweegt als volgt.
2.3.
In artikel 236 lid 1 Rv is bepaald dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben (ook wel gezag van gewijsde genoemd). Artikel 236 lid 1 Rv is niet alleen van toepassing op vonnissen, maar wordt ook toegepast op beschikkingen waarin een beslissing is gegeven over een rechtsbetrekking tussen partijen.
2.4.
Vaststaat dat tegen de beschikking van het gerechtshof geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Daarom heeft de beschikking van het gerechtshof kracht van gewijsde. [eiser] stelt evenwel dat het gerechtshof nog niet definitief heeft beslist over de rechtsbetrekking tussen partijen en dat de beslissing van het gerechtshof daarom geen bindende kracht (geen gezag van gewijsde) heeft.
2.5.
Het gerechtshof heeft de beschikking van de kantonrechter, waarin de vorderingen van [eiser] gebaseerd op een arbeidsovereenkomst waren afgewezen, bekrachtigd. In de beschikking van het gerechtshof staat in overweging 5.3. het volgende:
“Met inachtneming van deze maatstaf, is het hof van oordeel dat partijen geen arbeidsovereenkomst met elkaar zijn aangegaan, maar dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. (…)”
Uit het oordeel van het gerechtshof en de daartoe gegeven motivering volgt dat is beslist dat tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Die beslissing is, gelet op hetgeen in 2.3. is overwogen, bindend.
2.6.
De kantonrechter overweegt dat in de nu voorliggende zaak hetzelfde geschilpunt tussen partijen voorligt als in de eerdere zaken bij de kantonrechter en bij het gerechtshof: [eiser] betoogt opnieuw dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was voor het Koor. Dat geldt volgens [eiser] voor alle taken die hij voor het koor verrichtte, als dirigent, als pianist en als zanger. De kantonrechter is van oordeel dat het gerechtshof in haar beschikking al heeft beslist over de rechtsbetrekking tussen partijen. Uit de beschikking van het gerechtshof volgt dat is geoordeeld over het totaalpakket aan taken die [eiser] uitoefende in het kader van de rechtsbetrekking tussen partijen. Niet in geschil is dat die de werkzaamheden als dirigent betroffen. Verder staat in 3.5 en 3.6. van de beschikking van het gerechtshof de taak van pianist vermeld en ook het feit dat [eiser] daarvoor een netto vergoeding ontving en dat hij daarover ook vakantiegeld kreeg. Het gerechtshof heeft deze vergoedingen in overweging 5.6. bij haar oordeel betrokken. Over de werkzaamheden van [eiser] als pianist heeft het gerechtshof dus ook al geoordeeld. Dat het meezingen met de tenoren/bassen een aparte taak was, die losstond van de werkzaamheden van [eiser] als dirigent en pianist en waarvoor [eiser] apart betaald werd (en waarvoor volgens [eiser] dus een aparte overeenkomst zou bestaan waarover nog geoordeeld zou moeten worden), blijkt niet uit de door [eiser] overgelegde producties. Bovendien heeft het Koor dit betwist. Het zingen wordt daarom geacht deel te hebben uitgemaakt van de rechtsbetrekking waarover het gerechtshof al heeft beslist.
2.7.
Het bovenstaande betekent dat de beslissing in de beschikking van het gerechtshof ook in dit geschil bindende kracht heeft tussen partijen. De beschikking van het gerechtshof heeft dus gezag van gewijsde. Een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiser] is daarom niet aan de orde. Zijn vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. De overige verweren hoeven dus niet meer besproken te worden.
2.8.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De door het Koor gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van het Koor begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer en in het openbaar uitgesproken door mr. E.W. de Groot op