Overwegingen
Ook uitspraak op het beroep
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. De voorzieningenrechter zal daarom eerst beoordelen of het beroep slaagt.
2. Eiseres heeft een deel van een gebouw aan de [locatie] in [woonplaats] (rechter vleugel van het oude woonzorgcentrum de Paasberg) in gebruik. In deze rechtervleugel geeft zij door de Dienst Justitiële Inrichtingen geselecteerde personen onderdak en begeleiding bij hun terugkeer in de samenleving. Hun wordt hoofdzakelijk geleerd om zelfstandig in de maatschappij te kunnen functioneren Alle van deze personen hebben wel enige mate van gedrags- of verslavingsproblemen. In het gebouw is daarom ook 24-uurs toezicht aanwezig. Vanaf eind van de middag (half vijf) tot de volgende ochtend (half acht) is er daarvoor een beveiliger aanwezig. Overdag zijn er steeds medewerkers van eiseres, minimaal 2 personen, aanwezig. De aanwezigen wonen zelfstandig en kunnen overdag vrij in- en uitlopen. Overdag gaan ze zoveel mogelijk de deur uit voor werk of andere dagbesteding.
De kamers zijn voorzien van een eigen douche en kitchenette. Op de begane grond is een ruimte ingericht voor dagbesteding. De bewoners betalen zelf geen huur en de begeleiders hebben een sleutel om de kamers te kunnen betreden.
Op het eerste controlemoment door verweerder op 9 mei 2019 waren er zeven personen aanwezig. Op moment van de zitting bij de voorzieningenrechter waren er nog vijf personen aanwezig.
3. Verweerder betoogt dat geen sprake is van gezondheids- en welzijnszorg als bedoeld in het bestemmingplan, omdat de nadruk niet ligt op het behandelen van de betrokkenen. Het betreft eerder een vorm van begeleid wonen. Daarom is verweerder van oordeel dat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en heeft zij de lasten onder dwangsom opgelegd.
Strijd met bestemmingsplan?
4. Op het perceel van [locatie] is het bestemmingsplan “Velperweg e.o” van kracht. Het perceel heeft de bestemming “Maatschappelijk”.
In artikel 13 van het bestemmingsplan is bepaald dat de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor onderwijs en zaalsport, gezondheids- en welzijnszorg, levensbeschouwelijke functies, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs, openbare dienstverlening en functies vergelijkbaar daarmee.
In artikel 1.30 van het bestemmingsplan is aangegeven dat onder gezondheids- en welzijnszorg wordt verstaan:
- geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen, medische, tandheelkundige en paramedische praktijken,
- verpleeg- en verzorgingshuizen,
- dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting en
- maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.
In artikel 1.17 van het bestemmingsplan is aangegeven dat bijzondere woonvorm een woonvorm is waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
5. De voorzieningenrechter geeft geen oordeel over de discussie tussen partijen over de ervaren overlast. Dit is voor de vraag of het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan namelijk niet van belang. Om die vraag te beantwoorden is alleen het feitelijke gebruik van belang, niet de uitstralingseffecten van dat gebruik.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de tekst van het bestemmingsplan volgt dat het gebruik onder de bestemming ‘Maatschappelijk’ valt als het gaat om maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting. Uit de beschrijving van het gebruik onder de feiten volgt dat van maatschappelijke opvang met overnachting sprake is. De discussie spitst zich toe op de vraag of die opvang gepaard gaat met (therapeutische) behandeling. Vast staat namelijk dat de bewoners intensief worden begeleid en voor hun gedragsproblemen ook worden behandeld door een psycholoog/psychiater of andere gedragsdeskundige. Over de vraag hoe intensief behandeling moet zijn, om te kunnen spreken van maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling, geeft de tekst van het bestemmingsplan geen antwoord.
Voor het antwoord op die vraag kijkt de voorzieningenrechter daarom naar de systematiek van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kent immers ook bijzondere woonvormen. Artikel 1.17 en 1.30 zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan eiseres betoogt, niet onverenigbaar met elkaar maar juist aanvullend aan elkaar. Een bijzondere woonvorm is een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en die daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden. Uit die laatste zinsnede leidt de voorzieningenrechter af dat van een bijzondere woonvorm sprake is als het doel van het verblijf niet is om therapeutisch behandeld te worden en dat dus pas sprake is van maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling als het doel van de opvang ook is de behandeling. Doorslaggevend is dus of het doel van het verblijf is de therapeutische behandeling. En dat is bij de personen die eiseres ter plaatse laat verblijven niet het geval. Hun doel is immers niet primair behandeling, maar begeleiding bij het teugkeren in de maatschappij. De eventueel gegeven behandeling voor gedrags- of verslavingsproblemen, is niet het hoofddoel, maar onderschikt. Daarom is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Het beroep slaagt in zoverre niet.
Zicht op legalisatie?
7. Verweerder moet van handhaving afzien, als het gebruik kan worden gelegaliseerd. Eiseres heeft echter geen vergunning daarvoor aangevraagd en verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat het ook niet wil meewerken aan legalisering. Het gebruik past niet in het beleid om beschermd wonen zo kleinschalig mogelijk plaats te laten vinden. Ook is de uitstraling van het huidige gebruik van de rechtervleugel naar de overige delen van het pand met de bestemming Maatschappelijk’ ruimtelijk ongewenst, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op deze wijze voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet aan legalisering wil meewerken. Nu eiseres ook geen vergunning daarvoor heeft aangevraagd, heeft verweerder niet van handhaving moeten afzien omdat het gebruik kon worden gelegaliseerd.
Ook het betoog van eiseres dat het gebruik binnen het plangebied door Regina Pacis en door Insula Dei wel wordt toegestaan, maakt niet dat verweerder het gebruik van een deel van het pand aan de [locatie] ook moet toestaan. Ter zitting is voldoende toegelicht dat het om een hele andere wijze van bewoning en doelgroep gaat.
Het beroep faalt op dit punt.
Andere bijzonder omstandigheden om af te zien van handhaving?
8. Andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhaving, ziet de voorzieningenrechter niet. Dat sluiting van de betrokken locatie voor eisers en de personen die zij ter plaatse huisvest, grote gevolgen hebben, is op zichzelf geen reden om af te zien van handhaving. Ook in zoverre slaagt het beroep niet.
Lengte begunstigingstermijn en hoogte dwangsom
9. Eiseres betoogt verder nog dat de dwangsom te hoog is.
10. Over de hoogte van de dwangsom heeft verweerder toegelicht dat hij voor deze specifieke situatie geen beleid heeft. Daarom is hij aangesloten bij het beleid over illegale bewoning. Volgens de leidraad handhavingsacties van verweerder geldt voor illegale bewoning een dwangsom van € 1.500 per week, met een maximum van € 15.000. Omdat het over 7 kamers/appartementen in een gebouw gaat wordt de dwangsom voor het beëdigingen van de bewoning gematigd naar € 50.000 maar wel als een bedrag ineens opgelegd. Voor de last om bewoning niet verder uit te breiden met meer dan 7 bewoners is een dwangsom van € 10.000 per nieuwe bewoner tot een maximum van € 100.000 opgelegd.
De voorzieningenrechter kan deze uitleg volgen en acht de dwangsommen niet onredelijk. Het beroep faalt.
11. Eiseres betoogt ten slotte dat de begunstigingstermijn te kort is.
De last om geen nieuwe bewoners meer toe te laten, ging direct in. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijk, omdat het niet gaat om het beëindigen van het gebruik, maar het niet uitbreiden daarvan.
De begunstigingstermijn van de last om het gebruik te beëindigen was gesteld op 4 weken en is in het bestreden besluit (in navolging van de voorzieningenrechter) uiteindelijk gesteld op 6 weken na verzending van de beslissing op bezwaar. Nu de begunstigingstermijn zolang moet zijn als het kost om de overtreding te beëindigen, acht de voorzieningenrecht deze termijn lang genoeg. De voorzieningenrechter begrijpt dat het niet makkelijk is voor de vijf thans nog aanwezige bewoners een andere plek te vinden. Wellicht is dat ook niet voor allemaal mogelijk in andere panden van eiseres, maar de voorzieningenrechter acht het wel mogelijk binnen zes weken de bewoning ter plaatse te staken. Een begunstigingstermijn van zes weken is dus redelijk. Het beroep faalt.
Conclusie over het beroep
12. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat wat eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, niet slaagt. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Omdat verweerder de begunstigingstermijn uiteindelijk heeft verlengd tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter, zou eiseres, bij ongegrondverklaring van het beroep, meteen dwangsommen gaan verbeuren. Nu eiseres haar verzoek om voorlopige voorziening met de benodigde spoed heeft ingediend en van haar niet verwacht mocht worden dat zij, voordat een uitspraak op dit verzoek werd gedaan, aan de last zou voldoen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van ordemaatregel, gebaseerd op artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, de last te schorsen tot zes weken na verzending van deze uitspraak, in welke termijn eiseres aan de last kan voldoen, zonder dat dwangsommen verbeuren.
Conclusie over het verzoek om voorlopige voorziening
14. Omdat het beroep ongegrond is en hierboven in de hoofdzaak al een ordemaatregel is getroffen om eiseres tijd te geven aan de last te voldoen, is geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.