ECLI:NL:RBGEL:2020:6349

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8730309
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gefixeerde schadevergoeding na onregelmatige opzegging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden

In deze zaak verzoekt de werkgever, Pijtra B.V., om een gefixeerde schadevergoeding van € 1.469,78 van de werknemer, [verweerder], omdat deze zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. De werknemer heeft echter betoogd dat er sprake was van een beëindiging met wederzijds goedvinden. De procedure begon met een verzoekschrift van 24 augustus 2020, gevolgd door een verweerschrift met een tegenverzoek van de werknemer. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 november 2020 werd het verloop van de procedure besproken, evenals de feiten rondom de beëindiging van het dienstverband van de werknemer, die op 26 juni 2020 zou hebben plaatsgevonden. De werknemer had zijn dienstverband opgezegd via WhatsApp, maar de werkgever stelde dat dit niet volgens de regels was gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer in redelijkheid mocht begrijpen dat zijn vertrek was geaccepteerd door de werkgever, en dat er geen sprake was van een onregelmatige opzegging. Het verzoek van de werkgever om schadevergoeding werd afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten. Het tegenverzoek van de werknemer werd toegewezen, waarbij de werkgever werd veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, onkostenvergoeding, openstaande vakantiedagen en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8730309 \ HA VERZ 20-143 \ 498 \ 40141
uitspraak van 23 november 2020
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pijtra B.V.
gevestigd te Zoelen
verzoekende partij in het verzoek
verwerende partij in het tegenverzoek
vertegenwoordigd door G. [naam 2]
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in het verzoek
verzoekende partij in het tegenverzoek
gemachtigde mr. M. van Heteren te Den Bosch
Partijen worden hierna Pijtra en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 24 augustus 2020 met producties;
- het verweerschrift tevens houdende een tegenverzoek met producties;
- de mondelinge behandeling van 2 november 2020.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is met ingang van 12 september 2016 in dienst getreden van Pijtra, laatstelijk in de functie van internationaal chauffeur. [verweerder] was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van een maand en een salaris van € 2.568,15 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor beroepsgoederenvervoer (TNL), verder de cao, van toepassing.
2.2.
Artikel 26a van de cao bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

(…)
2a. Alle diensturen worden uitbetaald onder aftrek van de pauzetijden conform de staffel welke is opgenomen in bijlage III en onder aftrek van de aaneengesloten rust, met als minimum de in de EG-Verordening 561/2006 voorgeschreven rusttijden (zie bijlage III).
(…)
2b. De diensturen moeten door de werknemer worden geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Een registratieplicht geldt eveneens voor de uren besteed aan rust, pauzes en de correcties.
(…)
2d. De werknemer ontvangt na controle door de werkgever een voor akkoord getekend exemplaar van de urenverantwoordingsstaat terug.
2e. De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2.d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs.
(…)
2.3.
Op 13 juni 2020 heeft in een zalencentrum een bijeenkomst plaatsgevonden over de voorgenomen fusie van Pijtra dan wel Pijtra Logistics B.V. en FST Logistics B.V. Bij de bijeenkomst waren onder meer de toenmalige directeur van Pijtra, de heer [naam 1] (hierna: De [naam 1]) en de huidige directeur van Pijtra, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]) aanwezig. [naam 2] is per datum fusie algemeen directeur (ad interim) van Pijtra geworden.
2.4.
[verweerder] heeft op 15 juni 2020 met de heer [naam 3] (degene bij Pijtra die de operatie rondom de overname leidt; hierna: [naam 3]) besproken dat hij zijn dienstverband wilde beëindigen. Op 18 juni 2020 heeft [naam 2], per WhatsApp, [verweerder] het volgende bericht:

Hoi [verweerder], je ontslag per 1 juli is bij deze geaccepteerd. Graag even een brief sturen aan [naam 3] (…) zodat je vrij geplanned wordt en de rest kan worden geregeld. Zodra de administratie van Pijtra BV (weer) op orde is zorgen we voor de afrekening incl vrije dagen ed. Jammer dat je stopt. Het ga je goed…
Groeten, [naam 2]
2.5.
[verweerder] heeft op 23 juni 2020 per WhatsApp een screenshot van zijn opzegging per e-mail gestuurd. Daarin is te lezen: “
Met ingang van 26 juni 2020 beëindig ik, [verweerder] mijn werkzaamheden bij de firma Pijtra logistics bv.” Daarop heeft [naam 2], eveneens per WhatsApp, geantwoord “
Prima zo”.
2.6.
Bij brief van 24 juni 2020 heeft Pijtra aan [verweerder] geschreven:

U heeft per WhatsApp van 23 juni 2020 uw arbeidscontract bij Pijtra BV opgezegd. Hierbij is door geen rekening gehouden met de wettelijke opzegtermijn. Daarnaast meldt u (telefonisch) dat u meent dat u nog vakantiedagen tegoed heeft die u graag uitgekeerd wilt hebben.
Ik (….) heb geconstateerd dat in het verleden onjuiste registraties in (onder andere) de personeelsdossiers hebben plaats gevonden. Dit kan er toe leiden dat u meer of minder tegoed heeft van Pijtra BV dan u zegt of meent te hebben. Daarom heb ik besloten om de komende 3 a 4 weken de administratie opnieuw op te bouwen zodat we kunnen komen tot een juiste afronding van uw dienstbetrekking.
Ik stel voor dat u in de tussentijd uw ‘vakantiedagen’ opneemt. Mocht blijken dat u deze dagen onterecht vrij heeft genomen dan zullen we die dagen verrekenen. Laat onverlet, dat wij u aansprakelijk houden voor de kosten en schades die (eventueel) ontstaan als gevolg van uw plotselinge vertrek en het gegeven dat u geen opzegtermijn in acht heeft genomen.
(….)
Deze brief heeft [verweerder] begin juli 2020 ontvangen.
2.7.
Op 1 en 2 juli 2020 heeft e-mailcontact tussen (de zoon van) [verweerder] en [naam 2] plaatsgevonden. Hierin schrijft [verweerder] onder meer dat hij besloten heeft om de maand juli (opzegtermijn) zijn snipperdagen op te nemen omdat hij lichamelijk en geestelijk niet in staat is om de maand uit te dienen.
2.8.
Bij brief van 22 juli 2020 heeft Pijtra de eindafrekening aan [verweerder] gestuurd uitgaande van een beëindiging van het dienstverband op 26 juni 2020 en een opzegging per 23 juni 2020. Volgens opgave van Pijtra bedroeg het aantal vakantiedagen 34,61 en het aantal atv dagen 13,33 (in totaal 47,94 dagen) tot en met 31 mei 2020. Van de uren over juni zijn 160 uren op normale wijze verloond, 110,75 uren van mei 2020 ad 130% en 4,50 uren overwerk ad 200%. Er zouden gelet op de cao 386,7 uur teveel zijn uitbetaald over de periode van week 32 in 2018 tot en met 22 juli 2020 (92 weken) omdat bij het invullen van de weekstaten geen rekening is gehouden met normatieve rusttijd en pauzes conform artikel 26a van de cao. Vervolgens beschrijft Pijtra dat de gefixeerde schadevergoeding is berekend aan de hand van het gemiddelde loon over de laatste 13 weken van het dienstverband, hetgeen resulteert in een bedrag van € 4.579,29.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Pijtra verzoekt [verweerder] te veroordelen om aan haar te betalen bedrag van € 1.469,78 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindigen van de arbeidsovereenkomst met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar verzoek legt Pijtra - samengevat - ten grondslag dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder de geldende opzegtermijn van een maand in acht te nemen. Pijtra vordert daarom de gefixeerde schadevergoeding van € 4.579,29, berekend over de periode van 26 juni 2020 tot en met 31 juli 2020 (25 dagen). Pijtra heeft op dit schadebedrag het (restant van het) aan [verweerder] toekomende loon van juni 2020 ter hoogte van € 3.109,51 netto in mindering gebracht. Daarom resteert ter zake van de gefixeerde schadevergoeding een bedrag van € 1.469,78, aldus Pijtra.
3.3.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en - samengevat - verzocht, voor zover en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om het verzoek inzake de gefixeerde schadevergoeding af te wijzen, met veroordeling van Pijtra in de proceskosten.

4.Het tegenverzoek en het verweer

4.1.
[verweerder] verzoekt, voor zover en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - samengevat - Pijtra primair te veroordelen:
tot betaling van:
- € 5.031,51 bruto ter zake achterstallig salaris;
- € 516,10 netto ter zake achterstallige onkostenvergoeding;
- € 7.484,53 bruto ter zake openstaande doch niet genoten vakantiedagen inclusief vakantietoeslag;
- € 382,56 ter zake uitbetaling keuze budget; en
tot afgifte
- binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking van een bruto-/netto-specificatie primair ter zake de maand juni en de eindafrekening, subsidiair ter zake de maanden juni en juli en de eindafrekening op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag waarop Pijtra hiermee in gebreke blijft;
4.2.
Subsidiair en meer subsidiair (voorwaardelijk) heeft [verweerder] verzocht om andere bedragen aan achterstallig salaris, onkostenvergoeding, openstaande doch niet genoten vakantiedagen, vakantietoeslag en keuze budget, voor het geval de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst 1 augustus 2020 is geëindigd dan wel de arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd door [verweerder].
4.3.
Voorts vordert [verweerder] primair en (meer) subsidiair de wettelijke verhoging over het achterstalligloon en vakantietoeslag en de wettelijke rente, € 905,32 ter zake buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Pijtra in de proceskosten, te voldoen binnen zeven dagen, bij gebreke waarvan de wettelijke rente over de proceskosten verzocht wordt, te vermeerderen met de eventuele nakosten en de wettelijke rente over die nakosten.
4.4.
Aan zijn primaire verzoeken legt [verweerder] - samengevat - het volgende ten grondslag:
- over de maand juni 2020 heeft [verweerder] geen loon ontvangen. Hij verzoekt om betaling van zijn gebruikelijke salaris en niet van het (gematigde) salaris dat Pijtra op de pro forma loonstrook van juni, tevens eindafrekening, heeft weergegeven. Het gebruikelijke salaris bestaat uit een basisloon van € 2.568,15 bruto en vakantietoeslag van € 205,45 bruto. Deze bedragen volgen uit eerdere loonstroken. Daarnaast is een bedrag van € 2.125,07 bruto aan overwerk 130% (110,75 uur) en een bedrag van 132,84 bruto aan overwerk 200% (4,5 uur) verschuldigd. In totaal dus een bedrag van € 5.031,51 bruto;
- over de maand juni 2020 is geen onkostenvergoeding uitbetaald. [verweerder] heeft wel recht op die cao onkostenvergoeding. Dat blijkt uit de pro forma loonstrook die Pijtra heeft verstrekt. Het gaat om een bedrag van € 516,10 netto;
- op 16 juni 2020 en op 2 juli 2020 is aan [verweerder] een overzicht van openstaande doch niet genoten verlofdagen verstrekt. Conform dat overzicht en met aftrek van opgenomen vakantiedagen had [verweerder] recht op 58,69 verlofdagen (vakantie- en ATV). Dat had tot een uitbetaling van € 6.930,12 bruto moeten leiden aan openstaande doch niet genoten vakantiedagen (58,69 dagen x 8 uur x 14,76 uurloon). De vakantietoeslag daarover bedraagt € 554,41 bruto (8%). In totaal gaat het dus om een bedrag van € 7.484,53 dat Pijtra nog verschuldigd is aan [verweerder];
- [verweerder] heeft recht op een bedrag van € 382,56 aan saldo Keuzebudget. Elke maand gaat het om een bedrag van € 63,76. In totaal (zes maanden) is daarom € 382,56 verschuldigd;
- omdat de uitbetaling van loon, onkostenvergoeding, vakantiedagen, vakantietoeslag en uitbetaling keuzebudget te laat is gebeurd, is over die bedragen de wettelijke rente verschuldigd op grond van artikel 7:686a lid 1 BW jo. artikel 6:119 BW. Over het gevorderde achterstallig loon en vakantietoeslag is ook de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW verschuldigd;
- de buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd omdat Pijtra gehouden is de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte te vergoeden (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). De kosten zijn berekend conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten.
4.5.
Pijtra heeft verweer gevoerd.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
In geval van opzegging zonder inachtneming van een opzegtermijn (een onregelmatige opzegging) is de werknemer in beginsel de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd (art. 7:672 lid 11 BW). [verweerder] betwist dat hij die verschuldigd is omdat van onregelmatig opzegging geen sprake is geweest. Feitelijk was er sprake van een beëindiging met wederzijds goedvinden. Indien de kantonrechter oordeelt dat daar geen sprake van is, verzoekt [verweerder] om de aan Pijtra te betalen (gefixeerde) vergoeding te matigen tot nihil, dan wel tot een bedrag in goede justitie te bepalen.
5.2.
[verweerder] onderbouwt zijn verweer - samengevat - als volgt. Tijdens de bijeenkomst op 13 juni 2020 hebben alle medewerkers de keuze gekregen om in dienst te blijven (optie 1) en voor wie dat niet wilde “daar is het gat van de deur” (optie 2) waarbij met een vinger naar de deur werd gewezen. [naam 2] zei dat hij chauffeurs zat had. [verweerder] heeft voor beëindiging van het dienstverband gekozen en dat ook besproken; eerst met [naam 3] op 15 juni 2020, maar ook een aantal keren telefonisch met [naam 2]. [naam 2] was vriendelijk en had begrip voor zijn situatie. [verweerder] ging bijna met pensioen en zag het niet zitten om de laatste maanden, vanwege de standplaatswijziging, veel extra reistijd te hebben. [verweerder] heeft, nadat hij had laten weten dat hij weg wilde, nog twee weken gewerkt. [naam 2] heeft de einddatum, waartoe ze in gezamenlijk overleg waren gekomen, onvoorwaardelijk geaccepteerd. Dat blijkt in ieder geval met het WhatsAppbericht van 18 juni 2020. Op 26 juni 2020 zou [verweerder] zijn laatste werkdag hebben. Die dag heeft hij ook zijn spullen ingeleverd. De vaste vrachtauto van [verweerder] is de 26e direct in gebruik genomen door een andere chauffeur. Tot slot wijst [verweerder] erop dat hij tot 1 augustus 2020 zou hebben doorgewerkt als [naam 2] dat had gewild/ dat had laten weten.
5.3.
[naam 2] heeft, namens Pijtra, een andere weergave gegeven van het verloop van de bijeenkomst, al heeft hij ter zitting wel erkend dat hij tegen de werknemers heeft gezegd dat als ze niet mee over wilden, “daar het gat van de deur was”. Chauffeurs mochten vertrekken, hij wilde niet werken met ongemotiveerde mensen, maar een vertrek moest wel volgens de regels verlopen. Niemand bij Pijtra heeft ingestemd met beëindiging zonder inachtneming van de opzegtermijn. Er is geen sprake van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, aldus Pijtra. Volgens [naam 2] kunnen De [naam 1] en [naam 3] zijn weergave bevestigen.
5.4.
Uit de stellingen van [verweerder], maar ook uit de door een viertal collega’s in het geding gebrachte verklaringen, blijkt dat [naam 2] tijdens de bijeenkomst van 13 juni 2020 meermaals voor werknemers die zich in de overname en/of nieuwe werkwijze niet konden vinden, ondersteund met een handgebaar, heeft verwezen naar ‘het gat van de deur’. [naam 2] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling erkend, althans niet gemotiveerd betwist. Hij heeft evenwel gesteld dat dan natuurlijk wel met inachtneming van de opzegtermijn zou moeten plaatsvinden. [verweerder] heeft direct op 13 juni 2020 en ook twee dagen later, op 15 juni 2020, laten weten niet langer werkzaam voor Pijtra te willen zijn. Dat heeft Pijtra niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet op de herhaaldelijk gedane uitlating van [naam 2] en de grimmige sfeer zoals die uit de stellingen van [verweerder] en de verklaringen van zijn collega’s blijkt, heeft [verweerder] de verwijzing naar het gat van de deur in redelijkheid mogen begrijpen als een aanbod om snel te vertrekken, van welk aanbod [verweerder] gebruik heeft gemaakt. Dat aanbod om snel, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, te mogen vertrekken heeft Pijtra per WhatsApp van 18 juni 2020 onvoorwaardelijk geaccepteerd, althans [verweerder] heeft dat Whatsapp als zodanig begrepen en in redelijkheid ook mogen begrijpen. Hij heeft wel verzocht om een bevestiging per brief, die [verweerder] vervolgens op 23 juni 2020 heeft gestuurd. Ook daar heeft [naam 2] positief op gereageerd, zonder voorwaarden te stellen. [verweerder] heeft hiermee voldoende onderbouwd dat van beëindiging met instemming van Pijtra sprake is geweest. In de specifieke omstandigheden van deze casus had, als Pijtra (toch) niet akkoord was geweest met de einddatum van 26 juni 2020, verwacht mogen worden dat zij daarover contact had opgenomen met [verweerder] en hem gewezen zou hebben op de opzegtermijn en de gevolgen van het niet in acht nemen daarvan. Het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wordt op grond van het bovenstaande afgewezen.
5.5.
Pijtra wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld.

6.De beoordeling van het tegenverzoek

6.1.
[verweerder] verzoekt Pijtra te veroordelen tot uitbetaling van het loon over de maand juni 2020. Pijtra heeft niet betwist dat [verweerder] aanspraak heeft op het gevorderde loon, maar zich beroepen op verrekening. Daartoe heeft Pijtra gesteld dat zij een bedrag van € 7.420,- bruto op de salarisstrook van juni 2020, tevens de eindafrekening, verrekend heeft ter zake teveel betaald loon in de periode van 2018-2020. Ter onderbouwing heeft Pijtra het volgende aangevoerd. Toen [naam 2] bij Pijtra betrokken raakte was de administratie een zooitje. Het door De [naam 1] gebruikte administratiekantoor was al langere tijd niet meer ingeschakeld. Toen de administratie helder(der) werd, kwam [naam 2] erachter dat nooit rekening was gehouden met de rij- en rusttijden volgens de cao. Structureel werden pauzes op de rittenlijsten/urenstaten niet in mindering gebracht op gewerkte uren. Op grond van artikel 26a van de cao en bijlage III hadden de chauffeurs dat wel moeten doen. Hij heeft daarom door een extern bureau herberekeningen laten maken aan de hand van rittentijden. Sinds medio 2018 zijn de wagens waarmee gereden wordt uitgerust met transponders, daarom zijn de herberekeningen vanaf week 32 van 2018 gemaakt. Uit de herberekening van het aan [verweerder] toekomende en uitbetaalde loon volgde dat aan hem een bedrag van € 7.420,- bruto teveel is betaald in de periode 2018-2020. Dat heeft Pijtra verrekend bij de eindafrekening.
6.2.
Volgens artikel 26a van de cao worden diensturen door de werknemer geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Vaststaat dat [verweerder] zijn uren op die wijze heeft geregistreerd en dat voormalig directeur De [naam 1] de urenstaten vervolgens steeds heeft geaccordeerd en [verweerder] op grond van die urenstaten heeft uitbetaald. Vooralsnog moet daarom van de juistheid van de urenstaten en het op grond daarvan uitbetaalde loon worden uitgegaan. Als die urenstaten onjuist zouden zijn en/of in strijd met cao/wetgeving, komt dat gelet op haar eigen stellingen voor rekening van Pijtra. Als er sprake zou zijn van malversaties aan de zijde van [verweerder] die tot terugbetaling nopen, dan ligt het op de weg van Pijtra om die stelling te onderbouwen en, gelet op de betwisting door [verweerder], te bewijzen. Nu [naam 2] weliswaar ter zitting heeft gezegd over bewijsstukken te beschikken maar geen begin van een onderbouwing heeft gegeven, wordt zijn stelling gepasseerd en aan een bewijsopdracht niet toegekomen. Voor zover Pijtra heeft gesteld zich niet goed tegen het tegenverzoek te hebben kunnen verweren omdat het tegenverzoek van [verweerder] niet tijdig zou zijn ingediend, wordt die stelling gepasseerd. De gemachtigde van [verweerder] heeft op 12 augustus 2020 al aan Pijtra laten weten dat [verweerder] het niet eens is met de door Pijtra gedane verrekeningen. Vanaf die datum was Pijtra dus in ieder geval duidelijk dat hij met een nadere onderbouwing zou moeten komen. Het beroep van Pijtra op verrekening wordt verworpen.
6.3.
Het voorgaande betekent dat het primair gevorderde bedrag van € 5.031,51 bruto (achterstallig salaris) zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2020. Ook de wettelijke verhoging (maximaal 50%) zal over dit bedrag worden toegewezen.
6.4.
De onkostenvergoeding, waar [verweerder] om heeft verzocht, is conform de pro forma loonstrook die Pijtra heeft verstrekt en door Pijtra niet betwist. Deze vergoeding zal dus worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2020.
6.5.
Pijtra en [verweerder] verschillen van mening over het aantal niet-genoten vakantiedagen (verlof- en ATV-dagen) dat [verweerder] bij einde dienstverband nog had en bij de eindafrekening uitbetaald had moeten worden. [verweerder] stelt dat hij recht heeft op 58,69 verlofdagen en Pijtra betwist dit. Volgens Pijtra had [verweerder] slechts 47,94 verlofdagen over (34,61 vakantie en 13,33 ATV). Nu [verweerder] zijn verzoek onderbouwd heeft met een WhatsApp bericht van 16 juni 2020 en een e-mail van 2 juli 2020 van [naam 2], waarin [naam 2] het aantal openstaande verlofdagen bevestigt, zoals die door [verweerder] zijn gesteld, zal daarvan worden uitgegaan. [naam 2] heeft ter zitting slechts in algemene bewoordingen betwist dat recht is op de door [verweerder] gestelde vakantiedagen. Volgens hem zouden ze ongeveer gehalveerd moeten worden, omdat [verweerder] niet het gehele jaar heeft gewerkt en de dagen wel over het gehele jaar zijn berekend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan Pijtra niet in dit betoog worden gevolgd, omdat het verschil in verlofdagen niet een halvering betreft, maar ongeveer tien dagen. Het bedrag van € 6.930,12 bruto aan openstaande doch niet genoten vakantie- en ATV dagen zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2020. Ook het bedrag van € 554,41 bruto aan vakantietoeslag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2020, tevens te vermeerderen met de wettelijke verhoging (50%).
6.6.
[verweerder] heeft vervolgens verzocht om een bedrag aan keuze budget en dit onderbouwd met drie loonstroken. Pijtra heeft het bedrag aan keuze budget niet betwist en op de pro forma loonstrook staat een bedrag aan keuze budget dat hoger is dan door [verweerder] verzocht. Het bedrag dat door [verweerder] verzocht is, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2020.
6.7.
Pijtra zal ook, overeenkomstig het verzoek van [verweerder], veroordeeld worden om aan [verweerder] binnen zeven dagen na dagtekening van de beschikking een bruto-/netto-specificatie te verstrekken ter zake de maand juni en de eindafrekening. [verweerder] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat er gegronde vrees bestaat dat Pijtra niet zal voldoen aan de veroordeling tot verstrekking van de salarisspecificatie. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
6.8.
Het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten waar [verweerder] om heeft verzocht zal eveneens worden toegewezen. [verweerder] heeft onbetwist gesteld dat hij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag ad € 905,32 (exclusief btw) is eveneens in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven.
6.9.
Pijtra wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 120,00. De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten wordt toegewezen vanaf 14 dagen na dagtekening van de beschikking.

7.De beslissing

De kantonrechter,
in het verzoek
7.1.
wijst het verzoek af;
7.2.
veroordeelt Pijtra in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
7.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
in het tegenverzoek
7.5.
veroordeelt Pijtra tot betaling van € 5.031,51 bruto ter zake achterstallig salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging (50%), tevens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
7.6.
veroordeelt Pijtra tot betaling van € 516,10 netto ter zake achterstallige onkostenvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
7.7.
veroordeelt Pijtra tot betaling van € 6.930,12 bruto aan openstaande doch niet genoten vakantie- en ATV dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
7.8.
veroordeelt Pijtra tot betaling van € 554,41 bruto aan vakantietoeslag zal, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020, tevens te vermeerderen met de wettelijke verhoging (50%);
7.9.
veroordeelt Pijtra tot betaling van € 382,56 ter zake uitbetaling keuze budget, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020;
7.10.
veroordeelt Pijtra tot overlegging van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie ter zake de maand juni en de eindafrekening binnen zeven dagen na dagtekening van deze beschikking;
7.11.
veroordeelt Pijtra tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 905,32;
7.12.
veroordeelt Pijtra in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
7.13.
veroordeelt Pijtra in de kosten die na deze beschikking zullen ontstaan, te weten een bedrag van € 120,00, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
7.14.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.15.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en bij haar afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. A. Weerkamp op 23 november 2020.