ECLI:NL:RBGEL:2020:6217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
8147460
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor kabelschade door onzorgvuldig graafwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Liander N.V. en een aantal gedaagde partijen. De zaak betreft schade die is ontstaan door graafwerkzaamheden uitgevoerd door de gedaagde partijen op 22 november 2016. Na deze werkzaamheden zijn er knallen gehoord en is een leiding van Liander beschadigd. Liander heeft de kosten voor de reparatie van de leiding op de gedaagde partijen verhaald, waarbij de vraag centraal staat of de gedaagde partijen onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partijen als grondroerder in de zin van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) moeten worden beschouwd. De WION vereist dat grondroerders hun werkzaamheden zorgvuldig uitvoeren en voorafgaand aan de werkzaamheden onderzoek doen naar de ligging van kabels en leidingen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partijen in strijd met de WION en de CROW-richtlijn hebben gehandeld door niet zelf te controleren of er leidingen in de grond lagen. Dit onzorgvuldig handelen heeft geleid tot de schade aan de leiding van Liander.

De kantonrechter heeft de omkeringsregel toegepast, wat betekent dat er een weerlegbaar rechtsvermoeden bestaat dat er een causaal verband is tussen de normschending en de schade. De gedaagde partijen hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de schade niet door hun werkzaamheden is veroorzaakt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van Liander toegewezen, waarbij de gedaagde partijen hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 13.287,80, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8147460 \ CV EXPL 19-13535 \ 42693 \ 32568
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Liander N.V.
gevestigd te Arnhem
eisende partij
gemachtigde mr. F.J. van Velsen
tegen

1.[gedaagde 1]

gevestigd te [vestigingsplaats]
2. [gedaagde 2]vennoot gedaagde sub 1
wonende te [woonplaats]
3. [gedaagde 3]vennoot gedaagde sub 1
wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde Stichting Achmea Rechtsbijstand, mr. L.C. Brink
Partijen worden hierna Liander en [gedaagde partijen] (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 september 2020
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 4 december 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald
- de akte overlegging producties ten behoeve van de comparitie van partijen aan de zijde van Liander;
- de brief van de griffier aan partijen van 26 maart 2020, waarin is bericht dat de comparitie van partijen vanwege de Coronacrisis op dit moment niet kan plaatsvinden
- het tussenvonnis van 24 juni 2020
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met een productie
- de akte uitlating productie aan de zijde van Liander.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde partijen] en [bedrijf 1] verrichtten op 22 november 2016 ter hoogte van [adres] te Arnhem werkzaamheden op het terrein van [bedrijf 2]. Net na de graafwerkzaamheden van [gedaagde partijen] waren er ‘knallen’ te horen. Een medewerker van Liander heeft, na een schademelding, een schaderapport opgemaakt van de graaflocatie. Gebleken is dat een leiding van Liander op de graaflocatie is beschadigd. Liander heeft de beschadigde leiding laten repareren en heeft daarvoor kosten moeten maken.
2.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde partijen] jegens Liander onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door Liander geleden schade.
2.3.
Daarvoor zal eerst worden beoordeeld in welke hoedanigheid [gedaagde partijen] de werkzaamheden heeft verricht. Liander stelt namelijk dat [gedaagde partijen] de aannemer is die rechtstreeks in opdracht van een derde, namelijk [bedrijf 2], de graafwerkzaamheden heeft verricht. [gedaagde partijen] heeft evenwel aangevoerd dat hij de werkzaamheden in opdracht van een andere aannemer, [bedrijf 1] die op haar beurt door [bedrijf 2] was ingeschakeld, heeft verricht.
2.4.
De kantonrechter overweegt dat uit de door Liander overgelegde correspondentie met [bedrijf 1] blijkt dat de graafwerkzaamheden niet onder de opdracht van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] vielen. Verder heeft [gedaagde partijen] onvoldoende gemotiveerd dat hij de werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 1] heeft verricht. [gedaagde partijen] moet daarom worden gezien als een grondroerder in de zin van artikel 1 onder g Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: WION).
2.5.
De WION strekt ertoe het aantal gevallen van schade aan kabels en leidingen door grondwerkzaamheden te verminderen door de informatie-uitwisseling over de ligging van het net te regelen. De grondroerder ([gedaagde partijen]) dient volgens artikel 2 lid 2 WION zijn werkzaamheden op zorgvuldige wijze te verrichten. Daartoe dient hij volgens artikel 2 lid 3 WION ten minste ervoor te zorgen dat voor aanvang van de werkzaamheden een graafmelding is gedaan, onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie, en dat op de graaflocatie de ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is. Op initiatief van het Kabels en Leidingen Overleg, waarin diverse bij graafwerkzaamheden en netwerken betrokken partijen zijn vertegenwoordigd, is in 2008 de Richtlijn zorgvuldig graafproces (CROW 250, hierna: de CROW-richtlijn) tot stand gekomen. In deze richtlijn wordt beschreven hoe het graafproces zorgvuldig kan worden uitgevoerd, zodat de kans op schade aan kabels en leidingen tot een minimum wordt beperkt. Hierin staat onder meer hoe de grondroerder de precieze ligging van kabels moet lokaliseren.
2.6.
Het gaat bij de aansprakelijkheid voor graafschade aan kabels en leidingen uiteindelijk om een afweging waarbij onder meer de bezwaarlijkheid van door de grondroerder en door de netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen moet worden bezien, ook in hun onderlinge verhouding, en waarbij deze moet worden afgezet tegen de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen. Bij gebreke van concrete wettelijke normering, komt bij die afweging, en daarmee bij de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid, groot gewicht toe aan genoemde CROW-richtlijn. De kantonrechter dient bij de invulling van de zorgplicht in beginsel aan te sluiten bij deze richtlijn. Indien er een daarvan afwijkende invulling van de zorgplicht wordt gegeven, dient gemotiveerd te worden welke omstandigheden rechtvaardigen dat in het concrete geval van de richtlijnen mocht worden afgeweken (zie HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772).
2.7.
Uit de CROW-richtlijn blijkt dat de grondroerder de ontvangen informatie moet beoordelen (p. 31) en de precieze ligging van de netten moet vaststellen (p. 32). In beginsel rust op een aannemer een eigen onderzoekplicht in verband met de te verrichten werkzaamheden. Het is evenwel niet vereist dat in het geval verschillende (hoofd- en onder)aannemers een keten vormen (nog daargelaten of daar in dit geval sprake van is), iedere aannemer het onderzoek zelf instelt. Een onderzoek dat door een ander is verricht behoeft niet te worden herhaald. Nog daargelaten of [gedaagde partijen] zelf een KLIC-melding had moeten doen, stelt hij dat hij is uitgegaan van de mededeling van [bedrijf 1] dat er volgens de KLIC-melding geen leidingen lagen. Het had echter op de weg van [gedaagde partijen] gelegen om de KLIC-melding zelf te bekijken. Als grondroerder lag op hem de plicht om te onderzoeken of er leidingen in het gebied van de werkzaamheden lagen. Nu [gedaagde partijen] dat heeft nagelaten, heeft hij onzorgvuldig, in strijd met WION en de CROW-richtlijn en daarmee onrechtmatig gehandeld. Gelet op het voorgaande kan dit hem ook worden toegerekend.
2.8.
[gedaagde partijen] betwist verder dat door zijn graafwerkzaamheden de door Liander gestelde schade is ontstaan. Hij voert aan dat deze schade ook kan zijn ontstaat bij het voorsteken of het door [bedrijf 1] plaatsen van het nieuwe hek. Ter onderbouwing heeft hij een foto overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat medewerkers van [bedrijf 1] aan het voorsteken zijn met een stootijzer.
2.9.
Liander stelt dat de schade niet kan zijn ontstaan door het voorsteken, omdat de leiding onder de (te verwijderen) ploert lag. Daarnaast heeft [gedaagde partijen] het voorsteken niet gedocumenteerd, zoals vereist op grond van de CROW-Richtlijn, aldus Liander. Ook betwist Liander dat de leidingschade tijdens het plaatsen van het nieuwe hek plaats heeft kunnen vinden. Zo heeft [gedaagde partijen] zelf gesteld dat er knallen te horen waren net nadat de graafwerkzaamheden waren verricht en blijkt uit de foto’s van de schadeplaats dat er op dat moment alleen nog een oud hekwerk stond. Liander doet ook een beroep op de omkeringsregel, in die zin dat er sprake is van een weerlegbaar rechtsvermoeden dat tussen de normschending (het niet voldoen aan de CROW-Richtlijn) en de schade een causaal verband bestaat.
2.10.
De kantonrechter overweegt dat voldaan aan de vereisten voor toepassing van de omkeringsregel. [gedaagde partijen] heeft i) (toerekenbaar) onrechtmatig gehandeld (door het schenden van de CROW-Richtlijn en de WION), ii) daardoor is een risico in het leven geroepen (het beschadigen van leidingen), iii) is een leiding beschadigd en iv) beogen de CROW-Richtlijn en de WION juist het beschadigen van leidingen tegen te gaan. Aldus wordt het causaal verband tussen het niet in acht nemen van de CROW-Richtlijn en de WION door [gedaagde partijen] (de normschending) en de schade vermoed.
Verder heeft [gedaagde partijen], gelet op de betwisting van Liander, onvoldoende onderbouwd dat de schade kan zijn ontstaan tijdens het plaatsen van een nieuw hekwerk. Ook heeft [gedaagde partijen] onvoldoende onderbouwd dat de schade kan zijn ontstaan tijdens het voorsteken. Zo is de foto die door [gedaagde partijen] ter onderbouwing is overgelegd, gelet op de foto van de schademelding, niet van de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan. Het verweer van [gedaagde partijen] slaagt daarom niet.
2.11.
[gedaagde partijen] heeft tenslotte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding betwist bij de conclusie van antwoord. Daarop heeft Liander als productie E9 onder meer een factuur aan [gedaagde partijen] met een bedrag van € 11.813,29 en een factuur van [naam 1] aan Liander met een bedrag van € 8.104,44 in het geding gebracht. [gedaagde partijen] heeft daarop bij dupliek de betwisting van de schade niet verder onderbouwd of gespecificeerd, zodat het verweer onvoldoende is gemotiveerd.
2.12.
[gedaagde partijen] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat deze als gevorderd wordt toegewezen.
2.13.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat Liander buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 800,00 is in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven en wordt daarom toegewezen.
2.14.
Concluderend slaagt het verweer van [gedaagde partijen] niet en worden de vorderingen van Liander hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, toegewezen.
2.15.
[gedaagde partijen] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, om aan Liander te betalen een bedrag van € 13.287,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 11.813,29 vanaf 19 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Liander begroot op € 86,40 aan dagvaardingskosten, € 972,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op