ECLI:NL:RBGEL:2020:6137

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
8549600
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen werknemer en werkgever over rehabilitatie en dwangsommen na kort geding

In deze zaak gaat het om een executiegeschil dat is aangespannen door een werknemer, [eiseres], tegen haar werkgever, Stichting Wageningen Research (WR), na een kort gedingvonnis waarin WR was veroordeeld om [eiseres] weer toe te laten tot haar werk als expertisegroepleider en haar te rehabiliteren. De werknemer had in 2018 een kort geding aangespannen omdat zij met onmiddellijke ingang uit haar functie was ontheven door de directeur van WR, [naam 1]. In het kort gedingvonnis van 28 november 2018 werd WR veroordeeld om [eiseres] toe te laten tot haar werkzaamheden zonder enige beperking en om haar binnen twee dagen te rehabiliteren door een verklaring uit te geven aan het personeel. Na het vonnis heeft [eiseres] echter gesteld dat WR niet op de juiste wijze aan de veroordelingen heeft voldaan, wat leidde tot de vordering in deze zaak om de verbeurde dwangsommen te innen.

De procedure omvatte verschillende stappen, waaronder mediationpogingen en een aantal gesprekken tussen partijen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij niet op een goede manier is gerehabiliteerd en dat zij door WR in haar werkzaamheden is beperkt, wat zou betekenen dat de dwangsommen zijn verbeurd. WR heeft echter betoogd dat zij wel degelijk aan de veroordelingen heeft voldaan en dat de rehabilitatie op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat WR de verlangde prestaties heeft verricht en dat de vorderingen van [eiseres] om de dwangsommen te innen, worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens hoofdzaak 8549600 \ CV EXPL 20-5261 \ 42693
uitspraak van
vonnis
in de hoofdzaak van
[eiseres]
wonende te Wageningen
eiseres
gemachtigde mr. W.M. van Engelenhoven
tegen
de stichting
STICHTING WAGENINGEN RESEARCH
gevestigd te Wageningen
gemachtigde mr. C.I. van Gent
Partijen worden hierna [eiseres] en WR genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het comparitievonnis van 5 augustus 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte van WR met productie 29;
- de akte van [eiseres] met producties 76 t/m 85;
- de comparitie van partijen gehouden op 28 oktober 2020.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was sinds 1990 werkzaam bij WR op het vakgebied voedselveiligheid van producten van nieuwe biotechnologie, sinds 2012 als expertisegroepleider (EGL) van de expertgroep Novel Foods & Agroketens (verder: expertgroep).
2.2.
Op 11 oktober 2018 heeft [naam 1] (directeur van WR) [eiseres] met onmiddellijke ingang uit haar taken als EGL ontheven.
2.3.
Sindsdien is [eiseres] wel blijven werken, maar voor haar gold een communicatieverbod met de expertgroep.
2.4.
[eiseres] heeft een kort geding aangespannen tegen WR met als insteek het weer worden toegelaten tot de bedongen arbeid als EGL.
2.5.
In het kort geding vonnis (verder: het vonnis) van de kantonrechter van 28 november 2018 (7321738 \ VV EXPL 18-159) is onder meer als volgt beslist:
5.1.
veroordeelt WUR (WR) om [eiseres] toe te laten tot het verrichten van de bedongen arbeid in de functie van Expertisegroepleider van en projectleider in de Expertisegroep Novel Foods zonder enige beperking, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dan wel gedeelte daarvan dat WUR daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 300.000,00;
5.2.
veroordeelt WUR om binnen twee dagen na dit vonnis [eiseres] volledig te rehabiliteren middels het laten uitgaan van een verklaring op de werkvloer aan al het personeel alsmede aan alle door WUR voor de ontheffing mondeling dan wel schriftelijk geïnformeerde derden, luidende:
“Mevrouw [eiseres] is op 11 oktober 2018 ten onrechte ontheven uit haar functie van expertisegroepleider van en projectleider in de expertisegroep Novel Food. Daarvoor bleek achteraf geen aanleiding te zijn. Wij realiseren dat dit voor haar ernstig beschadigend is geweest. Mevrouw [eiseres] is al vanaf 1990 aan de WUR verbonden en heeft een onberispelijke staat van dienst. Wij zullen er dan ook alles aan doen om de haar toegebrachte schade te herstellen”,
Zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat WUR daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00.
2.6.
Het vonnis is op 29 november 2018 betekend aan WR.
2.7.
Op 30 november 2018 hebben [eiseres] en [naam 1] in aanwezigheid van het hoofd HR een gesprek gevoerd over het weer toelaten van [eiseres] tot het verrichten van de bedongen arbeid.
2.8.
Op 3 december 2018 heeft [naam 1] een e-mail verstuurd met daarin de tekst van 5.2. van het vonnis aan medewerkers van WR die bekend waren met de ontheffing van [eiseres].
2.9.
Op 6 december 2018 hebben partijen afgesproken een mediationtraject te zullen starten.
2.10.
Op 10 december heeft [naam 1] een e-mail verstuurd aan nog 6 medewerkers met daarin de tekst van 5.2. van het vonnis.
2.11.
Vanaf 20 december 2018 tot medio februari 2019 liep het mediationtraject tussen [eiseres] en de projectgroep. Dit heeft niet geleid tot een regeling.
2.12.
[eiseres] heeft WR per deurwaardersexploot van 20 december 2018 aangezegd dat WR niet aan het vonnis heeft voldaan, waardoor dwangsommen ter hoogte van € 32.000,00 zouden zijn verbeurd.
2.13.
Vanaf 21 februari 2019 tot 14 mei 2020 liep het mediationtraject tussen [eiseres] en [naam 1]. Dit heeft niet geleid tot een regeling.
2.14.
Bij brief van de deurwaarder van 22 mei 2019 heeft [eiseres] WR aangezegd dat opnieuw dwangsommen zouden zijn verbeurd, vanaf 19 december 2018 tot en met 21 februari 2019 en vanaf 15 mei 2019, van in totaal € 71.000,00, welk bedrag vanaf 22 mei 2019 met
€ 1.000,00 per dag zou oplopen.
2.15.
Begin juli 2019 spande WR een kort geding aan tegen [eiseres] met als inzet (terug)betaling van € 32.000,00 en een verbod het vonnis verder te executeren. In het kort gedingvonnis van 23 juli 2019 (7824117 \ VV \ EXPL 19-65) is WR in het gelijk gesteld en is [eiseres] veroordeeld om € 32.000,00 (terug) te betalen aan WR en is haar verboden het vonnis verder te executeren.
2.16.
Per beschikking van 1 november 2019 (7909471 \ HA VERZ 19-123) heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en WR met ingang van 1 april 2020 ontbonden, op grond van de ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding tussen partijen. WR is veroordeeld tot het betalen van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
2.17.
Tot en met 31 maart 2020 heeft [eiseres] gewerkt voor WR.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad, dat WR zal worden veroordeeld om
- € 300.000,00 te betalen aan [eiseres] zijnde het totaal aan verbeurde dwangsommen wegens overtreding van de wedertewerkstellingsveroordeling in 5.1. van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente;
- € 10.000,00 althans € 3.000,00 te betalen aan [eiseres] zijnde het totaal van verbeurde dwangsommen wegens overtreding van de rehabilitatieveroordeling in 5.2. van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de door de deurwaarden in rekening gebrachte kosten in verband met de betekening en executie van het vonnis aan [eiseres] te betalen;
- de werkelijke proceskosten alsmede wettelijke rente daarover te betalen;
- de nakosten alsmede wettelijke rente daarover zal betalen.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij niet op goede en gepaste wijze geherintroduceerd is door [naam 1]. [eiseres] heeft na het vonnis zoveel en wezenlijke beperkingen moeten ondervinden in haar werk, zoals uitsluiting van bepaalde overleggen en het haar onthouden van informatie, dat zij feitelijk haar werkzaamheden niet goed heeft kunnen hervatten in haar functie als EGL. De wedertewerkstellingsveroordeling is daardoor niet nagekomen in de periode van 29 november 2018 tot 21 februari 2019 (84 dagen) en vanaf 15 mei 2019 tot 1 april 2020 (322 dagen).
Volgens het vonnis had [eiseres] op 30 november 2018 moeten zijn gerehabiliteerd door het kenbaar maken van de tekst van 5.2. van het vonnis, maar dat is pas op 3 en 10 december 2018 gebeurd. De dwangsommen zijn dus verbeurd, aldus [eiseres].
3.3.
WR voert verweer. Daarop wordt hierna voor zover relevant nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak betreft een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Als in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie verbonden is, is verricht. De rechter dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (HR 15 november 2002, NJ 2004/410 en ECLI:NL:PHR:2002:AE9400 Van der Valk Plaza/Eilandgebied Curaçao). Voorts is in de jurisprudentie als norm geformuleerd dat er alleen dan sprake is van een inbreuk op de veroordeling als - gelet op het belang van de partij waarvoor het gebod is gegeven - een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld (HR 19 januari 2007, NJ 2007/59 en ECLI:NL:HR:2007:AZ0431 New Millenium Telecom Services/Aruba en HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367 Van Weezenbeek/Het Financieele Dagblad).
4.2.
Het is daarom de vraag of de verlangde prestaties – bedongen arbeid hervatten en rehabilitatie – zijn verricht door WR. Het doel en de strekking van de veroordeling in het vonnis is geweest dat [eiseres] weer kon gaan werken, zonder dat zij uit haar functie als EGL was ontheven. In de procedure die leidde tot het vonnis is niet aannemelijk geworden dat [eiseres] disfunctioneerde, zodat de ontheffing volgens de kort gedingrechter een te zwaar middel was. De kort gedingrechter heeft ook overwogen dat er sprake was van enige verstoring in de verhoudingen in de expertgroep en dat de leiderschapsstijl van [eiseres] daarbij een rol heeft gespeeld (r.o. 4.4.). Verder staat er in het vonnis dat het op de weg van WR ligt om met alle betrokkenen van de expertgroep in gesprek te gaan – bij voorkeur onder begeleiding van een coach – teneinde de verwachtingen van een ieder kenbaar te maken, de spanningen bespreekbaar te maken, met als gezamenlijk doel de samenwerking en sfeer binnen de groep te verbeteren (ro 4.6.).
4.3.
In het vonnis is dus onderkend dat er sprake was van problemen tussen [eiseres] en de expertgroep. Die problemen zijn de angel in het conflict tussen partijen. Volgens [eiseres] klopt het niet dat er sprake is van wezenlijke problemen tussen haar en de expertgroep en/of heeft WR die beweerdelijke problemen zwaar overtrokken en als vals motief ingezet om haar tegen te werken. Dat laatste in verband met de moeizame verhouding die [eiseres] had met haar destijds leidinggevende [naam 2] en/of haar rol in de ondernemingsraad die voor irritatie zorgde bij WR. Volgens WR anderzijds vormden de problemen tussen [eiseres] en de expertgroep, als gevolg van de tekortschietende leidinggevende competenties van [eiseres], een realiteit waarmee zij (al vanaf 2014) te maken had en waardoor zij behoedzaam diende te handelen bij het weer toelaten van [eiseres] in haar functie.
4.4.
Eerst zal nu worden weergegeven hoe het weer oppakken van het werk door [eiseres] na het vonnis feitelijk is verlopen. Daarbij wordt voorop gesteld dat [eiseres] vanaf de ontheffing in oktober 2018 tot aan eind maart 2020 in de praktijk steeds is blijven doorwerken voor WR, in die zin dat ze niet thuis heeft gezeten en/of ziek is geweest en/of op non-actief is gesteld.
In grote lijnen is het vervolg van de werkzaamheden van [eiseres] en het daarmee gepaard gaande proces naar aanleiding van het vonnis als volgt verlopen:
I - Op 30 november 2018 hebben partijen overleg gehad over het vonnis en de gevolgen daarvan. Onder meer is afgesproken om de rehabilitatietekst alleen aan de intern en extern reeds over het ontheffingsbesluit geïnformeerden mee te delen.
II - Aan betrokkenen is het vonnis en de rehabilitatietekst van de rechter kenbaar gemaakt op 3 december 2018 en aan nog een enkeling op 10 december 2018. Op 3 december 2018 is door [naam 1] het vonnis en de rehabilitatietekst mondeling aan de expertgroep meegedeeld. Ook is medegedeeld dat er geen communicatieverbod meer gold (dit laatste is gesteld door WR en onvoldoende door [eiseres] weersproken).
III - Begin december 2018 is de beslissing meegedeeld dat de vanaf eind oktober 2018 aan de expertgroep toegevoegde groepscoach, Vermeulen, die rol zou blijven vervullen. Zij nam deel aan de bijeenkomsten van de expertgroep op vrijdagochtend.
IV - Er heeft een mediationtraject plaatsgevonden tussen [eiseres] en de expertgroep.
V - Stapsgewijs is [eiseres] weer projectleider geworden van een, in de loop der tijd oplopend aantal, projecten.
VI - [eiseres] kon weer deelnemen aan verschillende overleggen, met uitzondering van het vrijdagochtendoverleg met de expertgroep.
4.5.
Aan deze feitelijke gang van zaken geven partijen een verschillende interpretatie. Volgens [eiseres] blijkt daaruit dat ze niet daadwerkelijk is gerehabiliteerd. Ze is niet vanaf de dag na het vonnis meteen en volledig in staat gesteld haar werkzaamheden als EGL, zoals ze die uitvoerde vóór de ontheffing in oktober 2018, weer uit te oefenen. Het gebrek aan vertrouwen vanuit de leiding bleef bestaan en is ondanks nadrukkelijk en herhaalde verzoeken daartoe niet weggenomen door WR. Volgens WR heeft zij voldaan aan de veroordeling van het vonnis gezien de functiebeschrijving van de EGL, waarbij zij ook rekening moest houden met de belangen van andere werknemers. Om die reden kon WR het zich niet permitteren om [eiseres] haar werk te laten uitvoeren op precies dezelfde wijze zoals specifiek [eiseres] dat, in bepaalde opzichten in afwijking van andere EGL-ers, deed vóór de ontheffing.
4.6.
WR wordt in haar betoog gevolgd. Niet is gebleken dat WR om onzuivere motieven [eiseres] zou hebben gedwarsboomd. Voor de wedertewerkstellingsveroordeling is daarvoor het volgende van belang. Over het door [eiseres] genoemde verbod om deel te nemen aan meerdere overleggen heeft WR overtuigend en onderbouwd naar voren gebracht dat met [eiseres] begin december 2018 was afgesproken dat de gesprekken tussen haar en de expertgroep onder begeleiding zouden plaatsvinden van een mediator en dat [eiseres] daarmee had ingestemd. Nadat dit mediationtraject geen basis bleek voor herstel van vertrouwen en de expertgroep op vrijdagochtend overleg had met de teamcoach over niet inhoudelijke onderwerpen is alleen voor wat betreft dat vrijdagochtendoverleg aan [eiseres] verzocht om dat niet bij te wonen. Daarnaast heeft WR begin december aan [eiseres] afgeraden om bij het MT-EGL overleg aanwezig te zijn, omdat in die groep nog de mededeling over het vonnis moest worden gedaan. Daarna stond het [eiseres] vrij dat overleg en ook de andere overleggen bij te wonen en dat deed zij ook. WR heeft ook benadrukt en dit tevens onderbouwd dat er geen communicatieverbod meer gold en dat [eiseres] ook daadwerkelijk communiceerde met leden van de expertgroep. Volgens WR kon [eiseres] alle taken behorend bij de functie van EGL weer uitoefenen en dit deed [eiseres] ook. Dit onderbouwt WR met voorbeelden. WR noemt dat onder leiding van [eiseres] een nieuwe medewerker werd aangesteld en dat een aantal publicaties waarbij [eiseres] betrokken was is uitgebracht in de periode na het vonnis. Over de rehabilitatieveroordeling heeft WR aangegeven dat het juist in het belang was van [eiseres] en ook als zodanig met haar op vrijdag 30 november 2018 was afgesproken dat, anders dan de letterlijke veroordeling onder 5.2., er voor was gekozen om alleen de betrokkenen te informeren die wisten van de ontheffing van [eiseres]. [naam 1] zou nagaan welke personen tot die specifieke groep behoorden. Hij heeft dat gedaan en heeft daar vervolgens op maandag 3 december 2018 vervolg aan gegeven door op die dag een e-mail te versturen en de expertgroep mondeling in te lichten.
4.7.
De slotsom is dat [eiseres], onder de precaire omstandigheden die er nu eenmaal waren in de expertgroep, is toegelaten tot het uitoefenen van de functie van EGL. Refererend aan het toetsingskader is de conclusie dat WR de in het vonnis verlangde prestaties, gelet op het doel en de strekking van de veroordelingen, heeft verricht. Dat in de tekst van 5.1. staat ‘zonder enige beperking’ maakt voorgaande niet anders. Dat kan immers gezien geschetste feiten en omstandigheden niet zo letterlijk en absoluut worden opgevat dat WR geen rekening meer zou hebben mogen/moeten houden met de belangen van andere werknemers. Dat de rehabilitatietekst op 3 en 10 december 2018 is verstrekt is ook in lijn met doel en strekking van het vonnis. Het is immers begrijpelijk en met het oog op het belang van [eiseres] zelf dat dat niet meteen op 30 november 2018 kon gebeuren omdat nog informatie moest worden verzameld over de groep aan te schrijven personen. Het gaat er om dat gevolg is gegeven aan de rehabilitatie en dat dit op zorgvuldige wijze is gebeurd.
De vorderingen van [eiseres] worden dan ook afgewezen.
4.8.
In de hoedanigheid van partijen (gewezen arbeidsrelatie) ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op