ECLI:NL:RBGEL:2020:6036

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
05/251581-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van onvoorzichtig handelen met antiek vuurwapen tijdens nagespeelde bestorming

Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een nagespeelde bestorming van kasteel Bergh in ’s-Heerenberg op 10 juni 2019. Tijdens deze gebeurtenis, waarbij het publiek aanwezig was, heeft de verdachte als musketier deelgenomen. Het slachtoffer, een vrouw, werd tijdens het naspelen in haar buik getroffen door een pompstok die gebruikt werd bij het laden van een musket. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat het feit niet bewezen kon worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde in een situatie waarin hij zich bewust was van de risico's, maar dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld, aangezien hij handelde om een gevaarlijke situatie te voorkomen door een gevallen maatje met kruit op te rapen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk of met grove onvoorzichtigheid handelde, en dat de gevolgen van zijn handelen niet voorzienbaar waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij de schuld droeg voor het letsel van het slachtoffer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de voorzitter en de griffier waren niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05.251581.19
Datum uitspraak : 5 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1953 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Raadsvrouw: mr. F.E. den Hertog, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te ’s-Heerenberg in de gemeente Montferland op het (binnen)terrein van het aldaar gelegen kasteel, Huis Bergh,
zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend heeft gedragen en/of (zodanig) heeft gehandeld, hierin bestaande dat hij, verdachte,
terwijl het hem, verdachte bekend was dat in het verleden ongevallen met (hierna te noemen) pompstokken hadden plaatsgevonden,
toen aldaar een musket, zijnde een (antiek) (hand)vuurwapen heeft geladen met kruit en/of vervolgens dit kruit met behulp van een zogenaamde pompstok heeft aangeduwd en/of aangestampt en/of
toen een aan een door hem, verdachte gedragen bandelier (zijnde een al dan niet over de schouder gedragen riem) bevestigde maat (zijnde een klosje/omhulsel, waarin zich ongeveer 8 gram kruit bevond), op de grond was gevallen, die maat heeft opgepakt en/of in zijn broekzak heeft gestopt en/of
tijdens het omhoog komen, na het oprapen van die maat, met voormelde musket aan/met die bandelier is blijven hangen, haken en/of verstrikt geraakt en/of
terwijl de loop van dat musket op dat moment op het bij de rondgang (kasteelmuur) van dat kasteel en/of op een afstand van ongeveer 20 a 30 meter van die rondgang staande en/of aanwezige publiek gericht was-, een schot heeft gelost,
door welk schot de nog in de loop van dat musket zich bevindende pompstok in de richting van dat publiek is afgevuurd en/of afgeschoten, waardoor een persoon (te weten het slachtoffer [slachtoffer] ) door die pompstok in (haar buik) is getroffen,
waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is dat een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
(art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op 10 juni 2019 werd in ’s-Heerenberg de bestorming van kasteel Bergh nagespeeld. Verdachte nam als musketier/figurant hieraan deel. Het slachtoffer was samen met haar gezin als publiek aanwezig. Zij is tijdens het naspelen in haar buik getroffen door een pompstok die gebruikt werd bij het laden van een musket.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het feit bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Als vaststaand kan worden aangenomen dat verdachte als musketier deelnam aan de nagespeelde bestorming van het kasteel. Verdachte stond daarbij op de rondgang (kasteelmuur). Na het voorlaatste schot is verdachte begonnen met zijn reeks van handelingen om zijn musket te laden met kruit voor het laatste schot. Verdachte heeft dit kruit in de loop met een pompstok aangestampt. Na deze handeling merkte verdachte dat een maatje met kruit van zijn bandelier (schouderriem) op de grond was gevallen. Verdachte heeft dat maatje opgeraapt, omdat het gevaar bestond dat kinderen het maatje zouden vinden en het kruit onbedoeld tot ontploffing zouden brengen. Verdachte heeft dit gedaan vóór het afronden van de gehele reeks van handelingen, die ook bestaan uit het uit de loop halen van de pompstok en deze terug plaatsen in de houder onder de loop. Bij het omhoog komen is verdachte met zijn musket aan de bandelier blijven hangen. Verdachte heeft vervolgens zijn laatste schot gelost waarbij de pompstok die zich nog in de loop van de musket bevond is afgevuurd en deze zich in het op een afstand van 30 meter van de rondgang staande publiek bevindende slachtoffer in haar buik heeft geraakt.
De rechtbank acht niet bewezen dat de loop van de musket op het moment van het schot
ophet op een afstand van 20 à 30 meter van de rondgang staande publiek
gericht was, zoals ten laste gelegd. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting opnieuw verklaard dat hij – in overeenstemming met geldende richtlijnen – vanaf de rondgang
overhet publiek heeft gericht alvorens hij zijn laatste schot loste. Getuige [getuige] , die naast verdachte op de poort stond, heeft verklaard dat hij kort voor verdachte schoot zag dat het wapen van verdachte verstrikt zat in de bandelier van diens uniform. Dat verdachte het wapen los maakte en dat hij deze constant in de veilige richting, dus recht omhoog, hield. Nu niet door een deskundige nader is onderzocht, bijvoorbeeld aan de hand van de beschikbare videobeelden, welke stand de loop van de musket had op het moment van het laatste schot, gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte dat hij over het publiek heen heeft geschoten.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat het verdachte bekend was dat in het verleden ongevallen met pompstokken hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft weliswaar verklaard over een ongeval in Engeland, maar ook dat voor hem onduidelijk is wat dat ongeval heeft ingehouden en welke rol een pompstok in dat ongeval heeft gespeeld.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 308 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet het gaan om een verwijtbare grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verdachte moest anders handelen (vermijdbaarheid) en kon ook anders handelen (verwijtbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (Hoge Raad 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630).
Daarnaast moet komen vast te staan dat tussen een gemaakte fout en het letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid ook als voorwaarde geldt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het enkele niet verwijderen van de pompstok uit de loop van het wapen voordat verdachte zijn schot loste aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 308 Sr oplevert. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Zoals hierboven beschreven moet, voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 308 Sr sprake zijn van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, waarbij overigens de aard en ernst van de gevolgen van het ten laste gelegde - die overigens zo blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht van het slachtoffer aanzienlijk zijn geweest - bij die beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Verdachte valt weliswaar enige onoplettendheid of onvoorzichtigheid te verwijten omdat hij zich er niet van heeft vergewist of de pompstok zich nog in de loop bevond toen hij het laatste schot loste. Van aanmerkelijke onvoorzichtigheid is in de gegeven omstandigheden evenwel geen sprake. Verdachte is niet zo ernstig tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht dat hij strafrechtelijk aansprakelijk is voor het veroorzaken van het ernstige gevolg. Het is een ongelukkige samenloop van omstandigheden geweest. Echter, niet is komen vast te staan dat verdachte de gevolgen van zijn handelen had kunnen en moeten voorzien. Dat verdachte een ervaren musketier was, leidt de rechtbank in het onderhavige geval niet tot een andere conclusie.

3.De beslissing

De rechtbank:
• verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. R.W.H. van Brandenburg, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2020.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.