ECLI:NL:RBGEL:2020:5820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
05/780006-20 en 05/164895-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en poging tot doodslag door 19-jarige schutter met vuurwapen

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 1 februari 2020 in Apeldoorn, waarbij de verdachte met een semiautomatisch pistool meerdere keren op twee slachtoffers heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien hij zich voorafgaand aan het schietincident had beraden op zijn handelen. De verdachte had een afspraak gemaakt met een van de slachtoffers, wat leidde tot een confrontatie die resulteerde in het schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over de gevolgen van zijn daad en dat hij doelbewust met het vuurwapen naar de afspraak was gegaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers, die beiden ernstig gewond zijn geraakt door het schietincident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet door de benadeelde zelf was ondertekend. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf afgewezen, gezien de opgelegde langdurige gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/780006-20 en 05/164895-18 tul
Datum uitspraak : 23 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsman: mr. S.A.S Jansen, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 01 februari 2020 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(vanaf korte afstand) meermalen, met een of meer pisto(o)l(en), althans met een of meer vuurwapen(s) in en/of ter hoogte van het gezicht/hoofd en/of het boven- en/of onderlichaam van die [benadeelde] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 februari 2020 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven (vanaf korte afstand) meermalen, met een of meer pisto(o)l(en) , althans met een of meer vuurwapen(s) in en/of ter hoogte van het gezicht/hoofd en/of het boven- en/of onderlichaam van die [benadeelde] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid ;
2.
Primair
hij op of omstreeks 01 februari 2020 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(vanaf korte afstand) meermalen, met een of meer pisto(o)l(en) , althans met een of meer vuurwapen(s) in of ter hoogte van het boven- en/of onderlichaam van die [benadeelde 2] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid ;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 februari 2020 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven (vanaf korte afstand) meermalen, met een of meer pisto(o)l(en) , althans met een of meer vuurwapen(s) in of ter hoogte van het boven- en/of onderlichaam van die [benadeelde 2] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde poging tot moord. Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan en dat hij voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de gevolgen van zijn voorgenomen handelen. Aan verdachte komt geen beroep op (putatief) noodweer toe. Niet kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 primair en 2 primair ten laste gelegde poging tot moord. Betwist wordt dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Evenmin kan volgens de raadsman worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman verder geen bewijsverweer gevoerd. Volgens de raadsman moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit (putatief) noodweer(exces).
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en 2
Gelet op de samenhang tussen de feiten 1 en 2 zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken. Daarbij geldt dat elk bewijsmiddel slechts is gebruikt voor het feit waarop het volgens zijn inhoud betrekking heeft.
Schieten door verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 februari 2020 met een bijrijder in zijn auto naar de parkeerplaats bij sporthal Mheenpark in Apeldoorn is gereden omdat hij daar had afgesproken met een jongen met een baard, zijnde [benadeelde] . Tijdens het rijden naar de parkeerplaats en bij aankomst bij de sporthal, droeg verdachte een geladen vuurwapen in de zak van zijn jas. Aangekomen op de parkeerplaats, parkeerde verdachte zijn auto naast die van [benadeelde] . De afstand tussen de twee auto’s bedroeg zo’n twee tot drie meter, aldus verdachte. Vanuit zijn auto had verdachte oogcontact met [benadeelde] , die op de bestuurdersstoel zat. Een naar de beschrijving van verdachte Antilliaans uitziende jongen, zijnde [benadeelde 2] , zat rechts naast [benadeelde] op de bijrijdersstoel. Nadat verdachte zijn auto had geparkeerd, is hij aan de bestuurderszijde van zijn auto uitgestapt, heeft hij één stap naast zijn auto gezet en - vanuit die positie –meerdere keren achter elkaar in de auto van [benadeelde] geschoten ter hoogte van het bijrijdersportier. Vrijwel direct hierna is hij weggereden. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij en [benadeelde] bij de sporthal hadden afgesproken omdat ze ruzie hadden gekregen. [benadeelde] vermoedde namelijk dat verdachte geld achterhield dat was buitgemaakt bij een gezamenlijke WhatsApp-oplichtingszaak en [benadeelde] wilde daarom geld zien van verdachte. [2]
Uit de verklaringen van [benadeelde] volgt dat verdachte, direct nadat hij zijn auto naast die van hem tot stilstand had gebracht, is uitgestapt en ogenblikkelijk op hem en [benadeelde 2] is gaan schieten. De kogels volgden kort op elkaar. Ook heeft [benadeelde] verklaard dat verdachte bij het uitstappen het vuurwapen, pistool, meteen in de hand had. Volgens [benadeelde] was het “gelijk knallen en weg waren ze”. Er werd niets gezegd of geroepen. [3] Ook [benadeelde 2] heeft verklaard dat er vanuit het niets op hem werd geschoten en dat er geen gesprek of iets dergelijks aan vooraf is gegaan. [4]
Bevindingen van forensisch onderzoek
Op en rond de plaats van het schietincident heeft de politie in totaal 14 kogelhulzen aangetroffen, die volgens indicatief vergelijkend onderzoek van het NFI hoogstwaarschijnlijk alle zijn verschoten met één vuurwapen, zijnde een semiautomatisch pistool (van het kaliber 7.65 Browning [merk 2]). [5] Op één van bovengenoemde kogelhulzen is een bruikbaar DNA-spoor aangetroffen, dat een match heeft opgeleverd met het DNA-profiel van verdachte. Die match heeft zo’n grote zeldzaamheidswaarde dat de rechtbank verdachte als de donor aanmerkt. [6] Uit forensisch sporenonderzoek van de politie volgt dat onder meer in het rechter voor- en achterportier van de auto van [benadeelde] zeven inschoten zijn waargenomen. Volgens het onderzoek hebben al deze schotbeschadigingen een ronde vorm, wat past bij het - ten opzichte van de portieren min of meer loodrecht - afvuren van een kogel uit een vuurwapen. In de auto zelf werden vijf kogels en een fragment van een kogel aangetroffen . [7]
Letsel van [benadeelde] en [benadeelde 2]
[benadeelde] , die op de bestuurdersstoel zat, heeft verklaard dat hij door de kogels is geraakt in zijn linkerknie, lever, borst, rechterarm, rechterbeen en het gezicht. Twee van de vier kogels in zijn lichaam konden worden verwijderd. [8] , die op de bijrijdersstoel zat, heeft verklaard dat hij is geraakt door de kogels en dat daarbij een slagader in zijn rechterbeen doorboord. Ook heeft hij schotwonden in zijn borst, buik en rechterarm en uitschotwonden op zijn billen opgelopen. Vier van de zes kogels konden uit zijn lichaam worden verwijderd. [9]
Bewijsoverwegingen feit 1 en 2
De rechtbank moet beoordelen hoe het schieten van verdachte, zoals hierboven is beschreven, dient te worden gekwalificeerd.
Opzet
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een semiautomatisch pistool vanaf korte afstand, zo’n twee meter, meerdere malen gericht heeft geschoten op onder meer het bovenlichaam van [benadeelde] en [benadeelde 2] , waaronder de borst en buik - waar zich vitale organen zoals hart, longen, slagaders bevinden. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan dat hij vol opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] en [benadeelde 2] .
Met voorbedachten rade
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachte rade op [benadeelde] en [benadeelde 2] heeft geschoten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachte rade’ moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank acht het volgende redengevend. Uit WhatsAppverkeer tussen [benadeelde] en verdachte [10] en hun eigen verklaringen daarover [11] , volgt dat [benadeelde] om 16:34 uur een bericht heeft gestuurd naar de telefoon van verdachte, inhoudende dat hij naar de sporthal komt, waarop om 17:23 uur door verdachte terug is bericht: “3 mins ben ik er bro”. [12] Gelet op het tijdstip waarop de politie melding heeft ontvangen van de schietpartij, moet het incident kort voor 17:43 uur hebben plaatsgevonden. [13] Er is dus ruim een uur verstreken tussen het maken van de afspraak en de ontmoeting. Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt ook dat verdachte met een geladen semiautomatisch vuurwapen in zijn zak naar de sporthal is gereden in de wetenschap dat [benadeelde] daar naartoe zou komen. Bij aankomst op de parkeerplaats heeft verdachte zijn auto meteen op korte afstand van de auto van [benadeelde] geparkeerd. Vervolgens is hij vrijwel direct uit zijn auto gestapt, waarbij hij meteen bovenstaand pistool in de hand had en heeft hij - zonder iets te zeggen en zonder enige waarschuwing – een reeks kogels afgevuurd op [benadeelde] en [benadeelde 2] en de auto waarin zij zaten. Hierna is verdachte onmiddellijk weggereden. De rechtbank concludeert uit dit samenstel van gedragingen, bezien in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van eerdergenoemde ruzie tussen verdachte en [benadeelde] , dat verdachte doelbewust met het semiautomatische vuurwapen op pad is gegaan en dus al eerder het besluit had genomen om [benadeelde] van het leven te beroven. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit om [benadeelde] van het leven te beroven, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft geschoten. Volgens de verdediging had verdachte het vuurwapen alleen uit zelfbescherming meengenomen en heeft hij in paniek op [benadeelde 2] en [benadeelde] geschoten omdat hij zich op het moment dat hij uit de auto stapte, ernstig bedreigd voelde door [benadeelde 2] , een en ander tegen hetgeen zich eerder tussen verdachte en [benadeelde] zou hebben afgespeeld. De rechtbank overweegt dat gelet op de genoemde onenigheid tussen verdachte en [benadeelde] , hetgeen zij hierover hebben verklaard en de inhoud van het beschikbare berichtenverkeer tussen hen, het niet ondenkbaar is dat tussen beiden de spanning opliep. Uit deze berichten volgt echter niet dat voorafgaande aan de ontmoeting is gedreigd met (vuurwapen)geweld in de richting van verdachte. Dat tussentijds dreigementen zouden zijn geuit door middel van WhatsApp bellen, zoals verdachte heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden. De stelling van verdachte dat hij bij het uitstappen dacht dat [benadeelde 2] iets vast had dat een vuurwapen kon zijn, vindt geen enkele steun in het dossier: er is niets of niemand die die lezing heeft bevestigd. Daarentegen volgt uit het dossier dat de politie snel na het incident ter plaatse was en daar geen wapens heeft aangetroffen bij of in de buurt van [benadeelde] en/of [benadeelde 2] .
De rechtbank acht aldus geen contra-indicties aannemelijk geworden die in de weg staan aan het aannemen van voorbedachte rade ten aanzien van het schieten van verdachte op [benadeelde]
en komt daarom tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord. De voorbedachte rade wordt dus bewezen geacht ten aanzien van [benadeelde] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, niet worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat [benadeelde 2] samen met [benadeelde] naar de sporthal zou komen. De omstandigheid dat verdachte mogelijkerwijs had kunnen vermoeden dat [benadeelde] een bijrijder bij zich zou hebben omdat [benadeelde] bij een eerdere, zeer recente afspraak met verdachte op dezelfde locatie en vanwege dezelfde zaak ook een bijrijder bij zich bleek te hebben –iemand anders dan [benadeelde 2] - maakt dit niet anders. Nu er vanuit moet worden gegaan dat verdachte bij aankomst bij de sporthal onverwachts met [benadeelde 2] werd geconfronteerd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een contra-indicatie die aan het aannemen van voorbedachte rade met betrekking tot [benadeelde 2] in de weg staat. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord. Gezien hetgeen hierboven onder het kopje ‘opzet’ is overwogen, komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [benadeelde 2] .
Medeplegen
Uit de stukken komt naar voren dat bij het hierboven bewezenverklaarde handelen van verdachte ook andere personen betrokken zijn geweest, zoals de bijrijder van verdachte en inzittenden van een zwarte auto ( [merk 2] ). Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende concrete en specifieke informatie om vast te stellen wat hun bijdrage bij het tenlastegelegde is geweest. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde bestanddeel ‘medeplegen’.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
of omstreeks1 februari 2020 te Apeldoorn
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven (vanaf korte afstand) meermalen, met een
of meerpisto
(o
)l
(en), althans met een of meer vuurwapen(s)in en/
of ter hoogte van het gezicht/hoofd en
/ofhet boven- en
/ofonderlichaam van die [benadeelde] heeft
/hebbengeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Subsidiair
hij op of omstreeks 1 februari 2020 te Apeldoorn
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven (vanaf korte afstand) meermalen, met een
of meerpisto
(o
)l
(en),
althans met een of meer vuurwapen(s)in of ter hoogte van het boven- en
/ofonderlichaam van die [benadeelde 2] heeft
/hebbengeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

(Putatief) noodweer(exces)
De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) en dat hij daarom voor beide feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (aanval). Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer, zal sprake moeten zijn of was sprake van verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. [14]
De rechtbank overweegt dat uit het reeds hiervoor besproken beschikbare berichtenverkeer tussen verdachte en [benadeelde] niet volgt niet dat voorafgaande aan de ontmoeting van de zijde van [benadeelde] en/of [benadeelde 2] is gedreigd met (vuurwapen)geweld in de richting van verdachte. Dat dreigementen zouden zijn geuit door middel van WhatsApp bellen, zoals verdachte heeft gesteld, is, zoals hierboven reeds is overwogen, evenmin aannemelijk geworden. De stelling van verdachte dat hij bij het uitstappen dacht dat [benadeelde 2] iets vast had dat een vuurwapen kon zijn, vindt geen enkele steun in het dossier: er is niets of niemand die die lezing heeft bevestigd. Daarentegen volgt uit het dossier dat de politie snel na het incident ter plaatse was en daar geen wapens heeft aangetroffen bij of in de buurt van [benadeelde] en [benadeelde 2] .
De rechtbank acht aldus niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een aanval op verdachte of een onmiddellijk dreiging van zo’n aanval. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van omstandigheden waarin verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze waarop hij heeft gedaan. Dat sprake is geweest van een ruzie tussen verdachte en [benadeelde] maakt dat niet anders. Het beroep op een (putatieve) noodweersituatie als rechtvaardigings- of strafuitsluitingsgrond wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, te weten 19 jaar ten tijde van de feiten. Ook heeft hij er op gewezen dat diverse hersenwetenschappers er vanuit gaan dat een gemiddeld brein pas rond het 25ste levensjaar is volgroeid en dat verdachte de gevolgen van zijn gedrag daarom nog niet (goed) kon overzien. Verder is aangevoerd dat verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op:
- het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 12 augustus 2020;
- een trajectconsult, opgesteld door een psycholoog van het NIFP, gedateerd 25 februari 2020;
- reclasseringsadviezen, gedateerd 7 februari 2020 en 28 april 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich twee maal schuldig gemaakt aan een levensdelict, te weten poging tot moord en poging tot doodslag. Gewapend met een semiautomatisch pistool in zijn jas, is verdachte naar een sporthal gereden, waar hij had afgesproken met een man. De aanleiding van de ontmoeting was een ruzie over geld dat zou zijn buitgemaakt bij een gezamenlijke WhatsApp-oplichtingszaak. Direct bij aankomst heeft verdachte zijn vuurwapen getrokken en daarmee een groot aantal keren van korte afstand geschoten, onder meer door het portier van de auto, waarin de man samen met nog een man zat. Zij konden de kogels hierdoor niet ontwijken. De twee slachtoffers zijn onder meer geraakt in hun borst en buik en benen. Dat de slachtoffers de beschieting hebben overleefd, is niet aan verdachte te danken. Beiden hebben ernstig en mogelijk blijvend letsel opgelopen en diverse operaties moeten ondergaan. Niet alle kogels konden uit hun lichaam worden verwijderd. Uit de stukken volgt dat een van de slachtoffers nog dagelijks last heeft van de fysieke en psychische gevolgen van de beschieting. Door het vuurwapengeweld van verdachte hebben niet alleen de slachtoffers doodsangsten moeten doorstaan, maar ook anderen die tijdens het schietincident, dat op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden, bij de sporthal aanwezig waren. Verdachte heeft welbewust het risico genomen dat ook willekeurige aanwezigen door de kogels zouden worden geraakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte bijzonder zwaar aan. Ook heeft verdachte geen volledige openheid van zaken gegeven over hoe hij aan het vuurwapen kwam en waar dit is gebleven en over bijvoorbeeld de personen die met hem mee zijn gegaan naar de parkeerplaats. De rechtbank vindt dit zorgelijk en kwalijk.
Gelet op de ernst van de feiten, past alleen een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank heeft enerzijds en tot op zekere hoogte oog voor de jongvolwassenheid van verdachte. Anders gezegd: hij heeft na detentie nog een heel leven voor zich en hij zal dat alsdan op een verstandige wijze vorm moeten gaan geven. Uit de reclasseringsrapportage volgt dat tot nu in zijn leven veel pre-criminele factoren aanwezig zijn geweest en dat het hem tot nu toe nog niet is gelukt de juiste keuzes voor zijn toekomst te maken. Anderzijds moet de rechtbank vaststellen dat verdachte niet heeft willen meewerken aan psychologisch onderzoek waardoor er maar beperkt informatie beschikbaar is over zijn persoon (denkniveau, gevoelens en gewetensontwikkeling) om rekening mee kunnen te houden.
Daarnaast betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft en als een first offender moet worden aangemerkt. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
12 jaar passend en geboden met aftrek van de duur van het voorarrest.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 40.985,-, bestaande uit € 985,- aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om verdachte te veroordelen in de proceskosten die tot nu toe zijn gesteld op nihil.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de rechtbank een verzoek tot schadevergoeding ontvangen uit naam van [benadeelde 2] . Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 41.307,-, bestaande uit € 1.307,- aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [benadeelde] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de materiële kosten toewijsbaar zijn en hiervoor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De immateriële schade is volgens de officier van justitie niet eenvoudig vast te stellen zodat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe is aangevoerd dat bij benadeelde sprake is van medeschuld omdat aan het bewezenverklaarde een crimineel geschil ten grondslag ligt en de benadeelde weinig openheid van zaken en medewerking heeft verleend aan het politieonderzoek.
Ten aanzien van de vordering ingediend uit naam van [benadeelde 2] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, primair omdat de vordering niet door de benadeelde zelf is ondertekend en niet is gebleken van een machtiging.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de door [benadeelde] gevorderde materiële schade, heeft de raadsman gesteld dat alleen de kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering van € 385,- kunnen worden toegewezen en dat de post ‘ziekenhuis daggeld vergoeding’ van € 600,- niet nader is onderbouwd. Ter zake van de immateriële schade is verzocht deze te matigen tot € 10.000,-. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het bewezenverklaarde psychische schade heeft veroorzaakt bij benadeelde. Daarnaast volgt uit de overgelegde medische informatie niet dat sprake is geweest van levensbedreigend of blijvend letsel.
Verder heeft de raadsman bepleit dat de door de raadsman van [benadeelde 2] ingediende en ondertekende vordering moet worden afgewezen, nu niet is gebleken dat deze daartoe is gemachtigd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde] , is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht de materiële schade van totaal € 985,- voldoende onderbouwd en zal deze volledig toewijzen. Daarbij overweegt zij dat uit het dossier volgt dat benadeelde (20 dagen) in het ziekenhuis opgenomen is geweest zodat hij op grond daarvan in aanmerking komt voor de forfaitaire ziekenhuisdaggeldvergoeding.
Immateriële schade
Vaststaat dat benadeelde meermaals is beschoten en op diverse plaatsen in zijn lichaam is geraakt, waaronder in de lever, borst en het gezicht. Er hebben meerdere chirurgische ingrepen plaatsgevonden. Twee kogels zullen vanwege gevaar voor complicaties in zijn lichaam blijven. Medische informatie over het verloop van het fysieke herstel op dit moment en een prognose over eventuele restschade ontbreekt. Wat de psychische schade betreft, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat er een inbreuk is gemaakt op een fundamenteel recht, de lichamelijke integriteit van benadeelde. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor het aannemen van psychische schade in een zaak als deze niet is vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Objectieve onderbouwing van de feitelijke gevolgen van het handelen door verdachte kan in zoverre achterwege blijven. Wel dient op mijn minst aannemelijk te zijn dat die feitelijke gevolgen er zijn. Door of namens de benadeelde zullen in de regel voldoende concrete gegevens moeten zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische beschadiging is ontstaan.
Uit de namens benadeelde ingediende stukken volgt dat hij in april 2020 een intakegesprek heeft gehad met een psycholoog, waarin het schietincident en door benadeelde zelf gemelde PTSS-klachten ter sprake zijn gekomen. Met benadeelde is toen besproken een individueel traject op basis van EMDR te starten. Bij alle vier vervolgafspraken is benadeelde echter niet verschenen, volgens de raadsman omdat hij er op dat moment nog niet aan toe zou zijn geweest. Concrete (beschrijving van) psychologische of psychiatrische diagnostiek bij benadeelde ontbreekt. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Wel volgt uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] in combinatie met de ingebrachte stukken, dat de feitelijke gevolgen van de poging moord voor hem ook geestelijk zeer ingrijpend zijn geweest en dat bij hem psychische schade is ontstaan. Om bovenstaande redenen zal de rechtbank de immateriële schade met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid vaststellen op € 10.000,-.
Concluderend wijst de rechtbank de vordering toe tot een totaalbedrag van (€ 985,- +
€ 10.000,- =) € 10.985,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, welke voor wat betreft het immateriële deel zal gaan lopen vanaf de pleegdatum en voor de materiële kosten per datum vonnis en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook zal de rechtbank verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde, tot op heden begroot op nihil. Voor het overige, zal de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van het uit naam van [benadeelde 2] ingediende formulier verzoek tot schadevergoeding stelt de rechtbank vast dat dit niet door hemzelf is ingevuld en ondertekend, maar door de raadsman. Uit het dossier en ook overigens is niet gebleken dat [benadeelde 2] zijn raadsman op enig moment in de procedure uitdrukkelijk heeft gemachtigd om namens hem een vordering tot schadevergoeding in te dienen. De raadsman is ook niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een niet-ontvankelijkheidsverklaring moet volgen.

9.De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling van
15 april 2020 van de officier van justitie, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van
29 oktober 2018 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uur met een proeftijd van twee jaar in de zaak met parketnummer 05/164895-18. De proeftijd is ingegaan op 12 november 2018.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd, terwijl hij nog in een proeftijd liep in de zaak met parketnummer 05/164895-18. De rechtbank acht toewijzing van de vordering echter niet passend, nu aan verdachte een langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd. In lijn met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, zal de rechtbank de vordering daarom afwijzen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 10.985,-(tienduizend negenhonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente, voor het immateriële gedeelte (€ 10.000,-) vanaf 1 februari 2020 en voor het materiële gedeelte (€ 985,-) vanaf
23 oktober 2020, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] een bedrag
te betalen van € 10.985,-(tienduizend negenhonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente, voor het immateriële gedeelte (€ 10.000,-) vanaf 1 februari 2020 en voor het materiële gedeelte
(€ 985,-) vanaf 23 oktober 2020, tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling
dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 89 dagen hechtenis zal kunnen
worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin haar vordering;

wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 oktober 2018 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren in de zaak met parketnummer 05/164895-18.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en
mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON3R020011, gesloten op 4 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2020, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 81.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever p. 159.
4.Proces-verbaal van bevindingen p. 172.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek hulsbodems p. 485, gelezen in onderlinge samenhang met het rapport Munitieonderzoek van het NFI p. 630-631.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek hulsbodems p. 485-486, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal overzicht technisch sporenonderzoek p. 406-407.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel, bijlage fotomap p. 511, 524-537, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal overzicht technisch sporenonderzoek p. 398.
8.Proces-verbaal van verhoor van verhoor aangever p. 151, p. 158, geneeskundige verklaring p. 167, proces-verbaal van bevindingen p. 196.
9.Proces-verbaal van bevindingen p. 172, afbeelding medische brief afkomstig van de telefoon van [benadeelde 2] , p. 256.
10.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
11.Proces-verbaal van verhoor aangever p. 159 en de verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
12.Proces-verbaal van bevindingen p. 335, 336, 341.
13.Proces-verbaal van bevindingen p. 175.
14.HR 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:456.