ECLI:NL:RBGEL:2020:5803
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.A. van Leeuwen
- W. Bruins
- M. Hoedeman
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot verlenging proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot gevangenisstraffen van 8 maanden en 42 maanden, met een voorwaardelijke invrijheidstelling die op 12 oktober 2018 was verleend. De proeftijd van deze invrijheidstelling liep tot 11 november 2020. Het openbaar ministerie vorderde een verlenging van de proeftijd met 365 dagen, onder verwijzing naar de risico's die nog niet afdoende waren verminderd volgens een reclasseringsadvies.
De verdediging betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat een verlenging van de proeftijd zou neerkomen op een substantiële verzwaring van de straffen zoals opgelegd in de eerdere vonnissen. De rechtbank overwoog dat de wetgeving rondom de verlenging van de proeftijd sinds 1 januari 2018 was gewijzigd, maar dat de veroordeelde ten tijde van zijn veroordelingen niet kon voorzien dat zijn proeftijd verlengd zou kunnen worden. De rechtbank concludeerde dat een verlenging van de proeftijd een daadwerkelijke verlenging van de vrijheidsbeneming zou betekenen en in strijd zou zijn met artikel 7 van het EVRM.
Daarom verklaarde de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze beslissing is in overeenstemming met eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland.