ECLI:NL:RBGEL:2020:514

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
05/720391-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie door een moeder, haar zoons en vrienden

Op 30 januari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten, waaronder een moeder en haar drie zoons, die werden beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachten samen een organisatie vormden die gericht was op het plegen van misdrijven. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen gestructureerd samenwerkingsverband was. De rechtbank concludeerde dat de gesprekken en bewijsstukken in het dossier niet voldoende inzicht gaven in een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk. De rechtbank sprak de verdachten vrij van het tenlastegelegde feit, omdat niet kon worden bewezen dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720391-17
Datum uitspraak : 30 januari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
raadsman: mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 en 16 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 januari 2018 in de gemeente Arnhem, in ieder geval in Nederland, als oprichter, leider en/of bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk onder meer
- het plegen van diefstallen, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van afpersingen (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van gekwalificeerde diefstallen (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het (gewoonte)witwassen van een of meerdere geldbedrag(en) uit misdrijf afkomstig (artikel 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 3 en/of artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het telen bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie bestaande uit hemzelf, zijn vader [medeverdachte 2] , zijn broer [medeverdachte 6] en zijn moeder [medeverdachte 1] . Naar de mening van de officier van justitie is sprake van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, waaraan verdachte (naast dan wel in plaats van zijn vader) leiding heeft gegeven. Het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van misdrijven in de vorm van diefstallen met geweld, afpersingen (waaronder het boetesysteem), gekwalificeerde diefstallen (zoals ripdeals), witwassen en hennepteelt, telkens om snel veel geld te verdienen. De officier van justitie heeft met het oog op het ondermijnend karakter van de organisatie, de rol van verdachte daarin en tot slot het strafblad van verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden geëist.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband met een duidelijke structuur/taakverdeling, waaraan verdachte vervolgens (waarnemend) leiding heeft gegeven. Er is sprake van een afgrenzingsprobleem. Voldoende moet zijn te onderscheiden waarin de tussen de verdachten bestaande familiestructuur verschilt van een eventuele criminele structuur. Verder moeten de individuele activiteiten ofwel losse ‘incidenten’ van individuele gezinsleden kunnen worden onderscheiden van activiteiten van de familiegroep als criminele organisatie. Van dat alles is niet gebleken in het dossier. Er zijn slechts uitwerkingen van telefoongesprekken (taps) voorhanden die van alles kunnen betekenen. De tenlastelegging ziet op een hele ruime periode van vier jaar en een breed scala aan delicten. Gronddelicten zijn ofwel niet nader onderzocht dan wel hebben geleid tot bijvoorbeeld sepots.
Beoordeling door de rechtbank
Aanleiding onderzoek
Uit strafrechtelijke onderzoeken naar overvallen en andere misdrijven is het beeld naar voren gekomen dat leden van de familie [naam 1] betrokken zouden zijn bij het plegen van misdrijven. Vervolgens is een nader strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de rol van deze leden en bepaalde vrienden/kennissen van de familie [naam 1] . Hierbij zijn de resultaten van verschillende eerdere onderzoeken, te weten de (tap)gesprekken uit die eerdere onderzoeken, nogmaals met een andere blik bekeken. Het gaat daarbij om (tap)gesprekken uit de onderzoeken Condor (onderzoek naar een schietincident op 15 december 2015 waarbij [verdachte] is neergeschoten), Eagle (verschillende deelonderzoeken naar overvallen in 2014 en 2015) en DePaal26 (onderzoek naar vals geld waaruit vervolgens ook een verdenking van onder meer wiethandel is gevolgd).
Een selectie van (tap)gesprekken uit deze onderzoeken is samen met de samengevatte resultaten van onderzoeken naar bepaalde incidenten – met daarin verdenkingen richting één of meer leden van de familie [naam 1] – gebundeld tot het dossier Project ON4R015315 (
hierna ook wel genaamd: Project X).
Vijf leden van de familie [naam 1] (vader [medeverdachte 2] , moeder [medeverdachte 1] en drie van hun zoons [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] ) en twee vrienden/kennissen van de familie zijn naar aanleiding van de bevindingen in het dossier Project X gedagvaard (enkel) in verband met de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaken is [medeverdachte 2] , ofwel vader [naam 1] , als gevolg van ziekte, overleden. Een verdenking van de familieleden [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en de vrienden/kennissen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] resteert.
In het stamproces-verbaal van het dossier Project X wordt een groot aantal incidenten genoemd. De rechtbank overweegt dat een deel van de genoemde incidenten eerder aan een andere zittingscombinatie van deze rechtbank is voorgelegd. Dit geldt onder meer voor de zaken met betrekking tot de deelonderzoeken naar overvallen uit het onderzoek Eagle, te weten de overvallen in Zevenaar (1 augustus 2014, onderzoek Vlees), Arnhem (30 oktober 2014, onderzoek Turbine) en Rheden (11 oktober 2015, onderzoek Eagle). In deze (losstaande) zaken is (alleen) [verdachte] als verdachte aangemerkt, samen met twee anderen (derden). Bij vonnis van 30 april 2019 is [verdachte] , deels overeenkomstig de eis van de officier van justitie, voor deze feiten vrijgesproken. Hij is enkel voor de inbraak bij de juwelier [naam 2] in Velp (22-23 maart 2015, onderzoek Bolus) – welk feit hij ook heeft bekend – veroordeeld. Voor de afzonderlijke incidenten (zoals met betrekking tot [naam 3] , [naam 4] , maar ook met betrekking tot de inbraken op 5 mei 2014 in Arnhem met [naam 5] , op 21 februari 2016 bij [naam 6] , op 30 december 2015 bij [naam 7] en op 26 december 2015 bij café Presikhaaf) ten aanzien waarvan steeds wisselende leden van de familie [naam 7] als verdachte zijn aangemerkt, is niemand vervolgd. De zaak met betrekking tot de inbraak bij [naam 6] richting [medeverdachte 5] is geseponeerd.
Voor ligt de vraag of sprake is (geweest) van een criminele organisatie waarvan verdachte als deelnemer heeft te gelden.
Juridisch kader criminele organisatie
Voor deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Onder een organisatie moet worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (
vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Een organisatie wordt pas een criminele als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd. Er hoeft geen begin met het plegen te zijn gemaakt. Voor bewijs van het bestanddeel oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, en meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (
onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Voor deelneming aan een criminele organisatie is, aldus de Hoge Raad, tot slot vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk ondersteunt. Daarbij is vereist dat een verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft.
Beoordeling
Zoals overwogen gaat het in deze zaak onder meer om vijf familieleden: (de inmiddels overleden) vader [medeverdachte 2] , moeder [medeverdachte 1] , oudste zoon [verdachte] , tweede zoon [medeverdachte 6] en tot slot jongste zoon [medeverdachte 5] . Binnen een dergelijke gezinssituatie doet zich, inherent aan de familieband, een zekere duurzaamheid en structuur voor. Dat geldt te meer nu de verdachten grotendeels op hetzelfde adres woonachtig waren. Van belang is daarom de vraag of los van de gezinssituatie tussen de individuele leden van de familie [naam 1] sprake was van een samenwerkingsverband, en wel een crimineel samenwerkingsverband met verder vriend [medeverdachte 3] en kennis [medeverdachte 4] .
De rechtbank overweegt dat zij ter beoordeling van die vraag hoofdzakelijk selecties van (tap)gesprekken uit verschillende oude onderzoeken gepresenteerd heeft gekregen. Het gaat daarbij om gesprekken uit een beperkt deel van de tenlastegelegde periode, namelijk van december 2015 tot en met februari 2017. Hierbij is van belang dat zich binnen die periode van meerdere maanden (bijvoorbeeld van de maanden april tot augustus 2016) en van vele afzonderlijke dagen en weken geen gesprekken in het dossier bevinden. Uit het dossier volgt geen chronologische en volledige verslaglegging van de verschillende gesprekken zoals deze binnen de familie en met de verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn gevoerd. Dat tussen deze personen gesprekken hebben plaatsgevonden en dat deze gesprekken kunnen worden toegeschreven aan bepaalde individuen zoals dat door de politie is gebeurd, neemt de rechtbank op basis van de verschillende stemvergelijkingen wel tot haar uitgangspunt.
Nu het gaat om een selectie van gesprekken kan niet alleen geen volledig beeld van de familie [naam 1] (en de relatie tot verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) worden verkregen, maar dient ook voorzichtig met de interpretatie van de inhoud van deze gesprekken – zonder context – te worden omgegaan.
Dit geldt nog te meer, nu de (tap)gesprekken op geen enkele wijze steun vinden in concrete gedragingen van één of meer verdachten. Er zijn bijvoorbeeld geen observatiebevindingen, ontdekkingen van hennepkwekerijen, aangiftes van afpersingen of ripdeals dan wel getuigen die hierover nader zijn gehoord. Er zijn samenvattend dus geen onderzoeksgegevens beschikbaar waaruit concrete gedragingen van de verdachten die verband houden met de tenlastegelegde misdrijven naar voren komen. Het verweer van enkele van de verdachten dat een deel van de opmerkingen in de taps slechts grootspraak was, kan op deze wijze dan ook niet worden getoetst.
Uit de selectie van de verschillende (tap)gesprekken lijkt te volgen dat individuele leden van de familie [naam 1] zich op verschillende momenten wel bezig hebben gehouden met strafbare feiten. Zo lijkt [medeverdachte 5] mogelijk (als opdrachtgever) betrokken te zijn geweest bij de inbraak in de woning van zijn oom [naam 6] op 21 februari 2016 en lijkt in ieder geval [medeverdachte 6] zich, samen met ene [naam 8] (die niet op de tenlastelegging wordt genoemd), bezig te houden met (de handel in) hennep en/of harddrugs. Ook enkele andere leden van de familie [naam 1] lijken hierover te spreken. Zo wordt onder meer door [medeverdachte 6] en [verdachte] expliciet gesproken over hees (map 3-2, p. 64 en map 2, p. 699), praat [verdachte] over groen (map 3-1, p. 118), praat [medeverdachte 6] over knippen door Mary (map 2, p. 816) en wordt bijvoorbeeld ook met [medeverdachte 5] gesproken over ‘brocolli drie slaapkamers vol’ (map 2, p. 761). Uit enkele zich in het dossier bevindende taps kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat individuele verdachten zich al dan niet met hulp van familieleden bezig hebben gehouden met drugshandel. De rechtbank overweegt hierbij dat voor wat betreft het oogmerk van de criminele organisatie enkel feiten met betrekking tot middelen op lijst ІІ aan de verschillende verdachten zijn verweten. Gesprekken over bijvoorbeeld ‘pillen’ en ‘kleintjes’, welke eerder duiden op harddrugs (lijst І), zijn in dit geval dan ook niet redengevend.
De vervolgvraag is of hieruit naast een familieverband ook een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk kan worden afgeleid. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
De (tap)gesprekken, die zien op een beperkte periode en daarbinnen ook opnieuw zijn beperkt tot bepaalde dagen/weken die aansluiten, geven – naast alle voorgaande kanttekeningen – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht in de duurzaamheid en stelselmatigheid van het handelen van de verdachten. Verder kan naar aanleiding van de (tap)gesprekken niet worden vastgesteld of het bij bepaalde gedragingen om individuele keuzes van individuele verdachten gaat (met eventueel hulp van een of meer familieleden) dan wel om gedragingen binnen een organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de gesprekken onvoldoende worden afgeleid dat met een gezamenlijk crimineel oogmerk, ofwel met een gemeenschappelijke (familie)doelstelling om snel zo veel mogelijk geld te verdienen, is gehandeld. Dit geldt nog te meer nu zich in het dossier ook aanwijzingen bevinden voor het tegendeel. Vader [naam 1] lijkt op momenten te balen van het gedrag van zijn zoons, er wordt gesproken over schulden en de familie is op 8 december 2016 in verband met een huurachterstand ook daadwerkelijk uit huis gezet. Dit laat zich, evenals de omstandigheid dat bij de doorzoeking op 12 september 2016 in de woning van de familie [naam 1] geen geld dan wel drugs is aangetroffen, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet met een gezamenlijk oogmerk tot het plegen van misdrijven om veel geld te verdienen verenigen.
De rechtbank komt, gelet op de algemene conclusie dat geen sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk, niet toe aan een afzonderlijke bespreking van alle onderdelen van de tenlastelegging.
Gelet op al dit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Zij zal verdachte dan ook van het tenlastegelegde vrijspreken.

3.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. D.T.P.J. Damen en L.H.M. van Keulen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2020.