ECLI:NL:RBGEL:2020:453

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
05/987761-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon wegens overtreding van de Wet milieubeheer met betrekking tot de afgifte van proceswater aan niet-erkende verwerkers

Op 14 januari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], een rechtspersoon die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk ontdoen van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014 in totaal 9.435 ton proceswater heeft afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], terwijl deze bedrijven niet bevoegd waren om deze afvalstoffen in te zamelen of te verwerken. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Wet milieubeheer, specifiek artikel 10.37, dat het verboden maakt om zich van afvalstoffen te ontdoen zonder dat de ontvanger daartoe bevoegd is.

De rechtbank concludeerde dat de door [verdachte] gehanteerde euralcode 02.03.99 niet de juiste code was voor het proceswater, en dat dit proceswater onder hoofdstuk 16 van de Europese Afvalstoffenlijst moest vallen. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] op de hoogte had moeten zijn van de geldende wet- en regelgeving en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank legde een geldboete op van € 7.500,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar en 9 maanden.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bedrijven om zich te houden aan milieuwetgeving en de noodzaak voor zorgvuldige afhandeling van afvalstoffen. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van een impliciet subsidiair tenlastegelegde overtreding, maar vond de hoofdtenlastelegging wel bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/987761-15
Datum uitspraak : 14 januari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte.]
[adres 1] ,
vertegenwoordigd door
[naam vertegenwoordiger 1] ,
geboren op [geboortedag] 1955 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 2] .
Raadsman: mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 december 2019 en 14 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
(A) - 01 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 en/of
(B) - 2 juli 2013 tot en met 25 juni 2014,
in de gemeente Heerhugowaard en/of de gemeente Putten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, zich al dan niet opzettelijk, heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten proceswater, door afgifte aan:
(A) [bedrijf 1] en/of
(B) [bedrijf 2] ,
terwijl die/dit bedrij(f)(ven) niet bevoegd was/waren die afvalstof in te zamelen en/of te verwerken en/of nuttig toe te passen en/of te verwijderen.

2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Verjaring
De rechtbank overweegt dat de grondslag voor het verwijt zoals ten laste gelegd wordt gevormd door artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Het gaat om een verbodsbepaling die ingevolge artikel 1a juncto artikel 2 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) een misdrijf oplevert voor zover zij opzettelijk is overtreden. Voor zover dit economisch delict geen misdrijf is, is het een overtreding. Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, wordt verdachte impliciet subsidiair een overtreding verweten. Op grond van artikel 70, tweede lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht vervalt voor alle overtredingen het recht tot strafvordering door verjaring in drie jaren.
Indien het impliciet subsidiair tenlastegelegde zou kunnen worden bewezen, is sprake van een overtreding die begaan is in de (volgens de officier van justitie te bewijzen) periode van 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014. Omdat ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaarding op 8 augustus 2019 reeds meer dan drie jaren waren verstreken na de datum waarop het feit zou zijn gepleegd en niet blijkt van een daad van vervolging in die periode van drie jaren, komt de rechtbank ambtshalve tot het oordeel dat ten aanzien van het impliciet subsidiair tenlastegelegde het recht tot strafvordering is komen te vervallen door verjaring.
Het openbaar ministerie zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtreding.
Redelijke termijn
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt als volgt.
De redelijke termijn start op het moment waarop de verdachte de verwachting kon hebben dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. In dit geval dient het moment van het verhoor van [naam vertegenwoordiger 1] (bestuurder van [verdachte.] ) als verdachte d.d. 19 maart 2015 als start te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn is overschreden met 2 jaar en 9 maanden. Van bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Daarom is de redelijke termijn overschreden. Dit leidt gelet op vaste rechtspraak niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar heeft tot gevolg dat de rechtbank hiermee bij de strafoplegging rekening zal houden.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aanleiding onderzoek
In maart 2014 is onder de naam ‘ [X 1] ’ een onderzoek gestart naar de rechtspersoon [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en haar opvolger [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Uit dit onderzoek bleek dat door [bedrijf 1] / [bedrijf 2] afvalstoffen ingenomen werden van diverse bedrijven (ontdoeners), welke afvalstoffen zij volgens haar milieuvergunning niet mocht innemen. Er is vervolgens nader onderzoek verricht naar de afgifte van afvalstoffen door een drietal ontdoeners, waaronder het bedrijf [verdachte.] Hieruit is het (deel)onderzoek [X 2] voortgekomen. [2]
[verdachte.]
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de onderneming [verdachte.] (hierna: [verdachte.] ) met ingang van 17 december 1980, onder nummer [KvK-nummer] , ingeschreven, met als bezoekadres [adres 1] . De rechtspersoon is bij akte van 27 februari 1989 opgericht. Enig aandeelhouder sinds die datum is [naam 1] en de bestuurder is [naam vertegenwoordiger 1] . [3]
Bij beschikking van 15 juni 2001 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland een milieuvergunning verleend aan [verdachte] . Deze vergunning is nadien aangevuld. [4]
Activiteiten en processen
Volgens de omschrijving in het register van de Kamer van Koophandel heeft [verdachte] onder meer als activiteiten raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten, recycling van plantaardige olie en vetten en het (doen) verrichten van reinigingswerkzaamheden aan onder andere riolen. [5] Daarnaast houdt [verdachte] zich bezig met schoonmaken en onderhoud van tanks en silo’s en het transport en de verwerking van industrieel afval. [6]
Een korte beschrijving van de inrichting en de processen van [verdachte] is als volgt. [verdachte] is een inrichting waar afvalstoffen worden verwerkt. De werklocatie is gevestigd aan de [adres 3] . Er worden afvalstoffen als soapstocks, gums, vetten en oliën uit de agro-voedingsindustrie ingenomen met de bedoeling daaruit vetzuren / oliën terug te winnen. Het recyclingproces van plantaardige oliën en vetten is een chemisch fysisch proces. Door verwarming van de afvalstromen in ketels en door toevoeging van zwavelzuur, ontstaan drie lagen: de vetzuren / oliën, een interfaselaag (sliblaag) en een waterlaag, het proceswater. Het proceswater heeft een zuurgraad van circa 2. Aan het proceswater wordt natronloog toegevoegd waarbij de zuurgraad naar een waarde tussen 4 en 6 wordt gebracht. Het proceswater wordt op het buitenterrein van [verdachte] opgeslagen in tanks, waarna het als afvalstof de inrichting moet verlaten. Proceswater is vloeibaar en wordt in tankwagens afgevoerd. [7] In het onderliggende onderzoek gaat het om de afvalstroom proceswater die door [verdachte] aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] werd afgegeven.
Proceswater
Op 23 april 2009 is door [verdachte] een lijst van de te accepteren en/of af te voeren afvalstoffen naar het bevoegd gezag gestuurd. Het proceswater is volgens deze lijst beschreven als:
  • benaming [verdachte] : proceswater,
  • euralcode: 02.03.99,
  • benaming: niet elders genoemd afval,
  • oorsprong materiaal: verwerking van plantaardige olie,
  • behandelmethode: opbulken/afvoer naar verwerker.
Op basis van de Eural (Europese Afvalstoffenlijst) wordt voor een bedrijfsafvalstof een euralcode bepaald. De voor het proceswater gehanteerde euralcode is door [verdachte] bepaald. [9] Deze code dient als volgt gelezen te worden:
  • hoofdstuk 02: afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en
  • subhoofdstuk 03: afval van de bereiding en verwerking van fruit, groente,
  • 02.03.99: niet elders genoemd afval.
Afgifte proceswater van [verdachte] aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
Tijdens de onderzoeksperiode - van 2012 tot en met 25 juni 2014 - zijn volgens de meldingen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (hierna: LMA) 283 transporten van proceswater (in totaal 9.435 ton) vanaf [verdachte] aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] afgegeven [11] . Uit het onderzoek blijkt dat [bedrijf 2] op 8 juli 2013 voor het eerst een factuur aan [verdachte] heeft gestuurd voor het vanaf 1 juli 2013 opgehaalde proceswater . Uit de begeleidingsbrieven blijkt dat [bedrijf 1] tot en met 19 juli 2013 de ontvanger en tevens locatie van bestemming was. Na 19 juli 2013 werd als ontvanger [bedrijf 2] ingevuld. De locatie van bestemming bleef [bedrijf 1] . [12] De procedure met betrekking tot de levering door [verdachte] bleef hetzelfde, alleen de naam van [bedrijf 1] werd gewijzigd. [13] In het onderzoek zijn
9 afgiften van [verdachte] aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] nader onderzocht. Hieruit blijkt het volgende:
- op 18 juni 2012 is 33.980 kg proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [14] ;
- op 7 augustus 2012 is 35.400 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [15] ;
- op 25 september 2012 is 35.260 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [16] ;
- op 5 februari 2013 is 31.840 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [17] ;
- op 25 april 2013 is 34.520 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [18] ;
- op 2 juli 2013 is 34.100 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [19] ;
- op 3 maart 2014 is 34.360 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [20] ;
- op 4 april 2014 is 32.480 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld [21] ;
- op 28 mei 2014 is 33.880 kilo proceswater door [verdachte] afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld. [22]
Voor de afvoer van proceswater werd € 31,- per ton betaald aan [bedrijf 1] . [23]
Op basis van de omgevingsvergunning was [bedrijf 1] bevoegd verschillende afvalstoffen uit hoofdstuk 02, 08 en 20 van de Eural te ontvangen en bewerken. [24] Ter discussie staat echter de vraag of de gehanteerde euralcode - 02.03.99 - de juiste code was voor het proceswater dat door [verdachte] aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] werd afgegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Op basis van het proces dat bij [verdachte] plaatsvindt, had de euralcode van het proceswater ingedeeld moet worden onder hoofdstuk 16.10 van de Eural, te weten 16.10.01* of 16.10.02, afhankelijk van de vraag of het proceswater van [verdachte] al dan niet gevaarlijke stoffen bevat. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport van het NFI van 21 oktober 2014. [bedrijf 1] was slechts bevoegd tot het binnen haar inrichting ontvangen van afvalstoffen met euralcodes die vallen onder de hoofdstukken 02, 08 en 20 van de Eural. [verdachte] heeft derhalve een afvalstof afgegeven aan een niet-erkende ontvanger, hetgeen in strijd is met artikel 10.37 Wm. [verdachte] had als professionele speler binnen de keten van afvalverwerking op de hoogte moeten zijn van de wet- en regelgeving, of zich daartoe op de hoogte moeten laten brengen. De onderzoeksplicht daartoe lag bij [verdachte] . Uit niets is gebleken dat [verdachte] is nagegaan welke euralcodes [bedrijf 1] / [bedrijf 2] mocht ontvangen. Er is sprake van voorwaardelijk opzet aan de zijde van [verdachte] . Het feit is gepleegd binnen de sfeer van de rechtspersoon. De strafbare gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest en het opzet kan aan de rechtspersoon worden toegerekend. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de ten laste gelegde periode aangepast dient te worden, te weten vanaf 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het bepalen van de euralcode betreft een complexe aangelegenheid. Hoofdstuk 16 wordt pas onderzocht als binnen de systematiek geen indeling gevonden kan worden. De beoordeling van het NFI wordt betwist. Het NFI heeft de activiteiten van [verdachte] ten onrechte bestempeld als ‘afvalbeheer’. Gezien de aard van de activiteiten kan [verdachte] niet worden gekwalificeerd als pure afvalverwerker. Bovendien heeft het NFI zich niet gebaseerd op onderzoek ter plaatse, maar op de omschrijving van activiteiten van de vergunning. Die houden echter vooral verband met de opslag van andere producten in de bedrijfsvoering bij [verdachte] en hebben met de stroom die wordt afgezet onder euralcode 02.03.99 niets te maken. Door een andere startpositie in te nemen met betrekking tot de kwalificatie van de bedrijfsvoering van [verdachte] , heeft het NFI vervolgens andere stappen gezet ter bepaling van de euralcode dan volgens het gemotiveerde uitgangspunt van [verdachte] het geval zou moeten zijn. [verdachte] heeft de herkomst gevolgd van de inkomende stoffen die vallen onder hoofdstuk 02. Bij de bepaling van de euralcode door [verdachte] is rekening gehouden met het toevoegen van zwavelzuur en natronloog in het proces. Zij heeft weloverwogen vastgesteld dat het proceswater ingedeeld moet worden onder hoofdstuk 02 van de Eural. In de contacten met de overheid is de indruk gewekt dat deze keuze correct bevonden werd. De keuze voor de gehanteerde euralcode betreft een op zichzelf staande beoordeling aan de hand van de herkomst van de stoffen en handelwijze bij [verdachte] . Dat staat los van de vergunningen van de ontvangende inrichtingen. [verdachte] heeft geen opzet gehad om een euralcode te kiezen die is afgestemd op de vergunningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Verder wordt betwist dat het proceswater een gevaarlijke afvalstof betreft. Het toevoegen van zwavelzuur en natronloog aan het proceswater, zeker in de betreffende hoeveelheden, maakt het proceswater niet tot gevaarlijke afvalstof.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader
Voor het afvoeren van afval geldt een aantal regels, onder meer genoemd in de Wm. Voor de regelgeving omtrent het afvoeren van afvalstoffen is van belang om welk type afvalstof het gaat. Gelet op het ten laste gelegde feit zijn de bepalingen inzake bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in deze zaak relevant.
In artikel 1.1. van de Wm wordt onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Onder bedrijfsafvalstoffen wordt verstaan: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. Onder huishoudelijke afvalstoffen wordt verstaan afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.
Onder gevaarlijke afvalstoffen worden stoffen verstaan die als zodanig staan vermeld in de Europese Afvalstoffenlijst (“Eural,” Beschikking 2000/532/EG).
In deze lijst worden door de Europese commissies verschillende categorieën afvalstoffen vermeld. In de Eural wordt via een stappenplan aan afvalstoffen een code toegekend. Hiermee kan bepaald worden of een afvalstof gevaarlijk is of niet. Alle afvalstoffen vallen onder een van de codes van de Europese afvalstoffenlijst. Indien er sprake is van een gevaarlijke afvalstof, wordt dit weergegeven met een asterisk (*) achter de code.
In artikel 10.37 van de Wm is bepaald dat het verboden is zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen, tenzij het gaat om afgifte aan een persoon die bevoegd is die afvalstoffen in te zamelen, ze nuttig toe te passen of te verwijderen.
Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een daartoe volgens de Wm bevoegd persoon, dient de ontvanger van de afvalstoffen op basis van artikel 10.39 van deze wet een omschrijving van de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen te geven. Bij het vervoer van dergelijke afvalstoffen dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.44 Wm een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wm aanwezig te zijn. Deze begeleidingsbrief dient een aantal gegevens te bevatten (artikel 10.38 Wm). Daarbij gaat het onder meer om de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen en de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen. De gebruikelijke benaming van de afvalstoffen bestaat uit een naam en een euralcode, afkomstig uit de hiervoor genoemde Europese Afvalstoffenlijst. Gelet op de artikelen 10.38 en 10.39 Wet milieubeheer in onderling verband en samenhang bezien, is degene die zich van de afvalstoffen ontdoet degene die verantwoordelijk is voor de (juiste/volledige) invulling van de begeleidingsbrief. De juiste benaming van de afvalstoffen en de juiste voorgenomen wijze van beheer zijn van belang voor de wijze van verwerking van de afvalstof.
Afvoeren van het proceswater onder euralcode 02.03.99
Uit de vaststaande feiten volgt dat [verdachte] in de periode van 2012 tot en met juni 2014 in totaal 9.435 ton proceswater heeft afgegeven aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , waarbij op de begeleidingsbrieven telkens de euralcode 02.03.99 is vermeld.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de vraag of euralcode 02.03.99 de juiste code is voor het proceswater dat door [verdachte] aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] is afgegeven. In het NFI-rapport is onder meer het volgende beschreven.
Volgens de vergunningaanvraag, de aanvulling daarop, de wijzigingen als gevolg van de Wabo en het Activiteitenbesluit, zijn de hoofdactiviteiten van [verdachte] aan te duiden als afvalbeheer: het verwerken en/of bewerken van reststoffen uit de voedingsindustrie. Afvalstoffen die hierbij vrijkomen, zoals het proceswater, kunnen vallen onder de Eural hoofdstuk 19 ‘Afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik’. In de aanvraag milieuvergunning wordt het proces bij [verdachte] aangeduid met ‘chemische fysische splitsing’ en ‘ontwatering’ waarbij het vrijkomende afval onder paragraaf 19.02 ‘afval van de fysisch-chemische behandeling van afval’ zou kunnen vallen. Als onder hoofdstuk 19 van de Eural, met uitzondering van de 99-codes, geen geschikte code kan worden gevonden, moet in de hoofdstukken 13, 14 en 15 worden gezocht om de code voor het afval te bepalen. Als geen van deze van toepassing is, moet de bepaling van de afvalcode aan de hand van hoofdstuk 16 ‘Niet elders in de lijst genoemd afval’ gebeuren. Als de afvalstof ook niet in hoofdstuk 16 onder te brengen is, moet de code “99” (niet elders genoemd afval) worden gebruikt in het deel van de lijst dat overeenkomt met de bij de eerste stap bepaalde activiteit.
is een afvalverwerkend bedrijf dat afvalstoffen uit de voedingsmiddelenindustrie bewerkt. Hierbij komt afvalwater (ook proceswater genoemd) vrij. In de Eural is onder hoofdstuk 19 (afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik) en specifiek onder 19.02 (afval van de fysisch-chemische behandeling van afval) gezocht. Daarbij is geen geschikte euralcode gevonden, met uitzondering van euralcodes die eindigen op ‘99’. Vervolgens is in hoofdstuk 16 (niet elders in de lijst genoemd afval) gezocht. Het proceswater van [verdachte] kan binnen dit hoofdstuk onder paragraaf 16.10 (waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te worden verwerkt) vallen. De euralcode 16.10.01* (waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat) of 16.10.02 (niet onder 16.10.01 vallend waterig vloeibaar afval) zijn de toepasselijke euralcodes voor het proceswater van [verdachte] , afhankelijk van de vraag of het proceswater van [verdachte] al dan niet gevaarlijke stoffen bevat.
Het NFI concludeert dat de euralcode 02.03.99 niet de juiste euralcode is voor het proceswater dat vrijkomt bij het bewerken van afvalstoffen uit de voedingsmiddelenindustrie door [verdachte] . [25]
Toezichthouder [naam 2] heeft verklaard dat hij vanaf februari/maart 2014 toezichthouder is voor [verdachte] en het bedrijf alleen kent van het papieren dossier. Volgens [naam 2] is [verdachte] een afvalverwerkend bedrijf dat afvalstromen inneemt van oliën en vetten afkomstig uit de voedingsindustrie, met de bedoeling daaruit vetzuren te recyclen ten behoeve van gebruik in veevoer. Deze afvalstromen ondergaan bij [verdachte] een bewerking, waarbij proceswater ontstaat. Dit proceswater moet worden afgevoerd. [naam 2] is niet bekend met de samenstelling van het proceswater. Hij heeft verklaard dat het proceswater dat uit het bewerkingsproces vrijkomt bij [verdachte] , niet onder hoofdstuk 02 van de Eural kan worden ingedeeld. Hoofdstuk 02 is bedoeld voor afvalstoffen met als herkomst de levensmiddelen/voedingsindustrie en daar is bij dit proces geen sprake van, aldus [naam 2] . Hij zou het proceswater vermoedelijk indelen onder hoofdstuk 19 of hoofdstuk 16 met de euralcodes 16.10.01* of 16.10.02. De product acceptatielijst is niet compleet, nu daarop geen proceswater afkomstig van de chemisch-fysische scheiding bij [verdachte] staat. [26]
Toezichthouder [naam 3] heeft verklaard dat, naar zijn weten, het bevoegd gezag nooit expliciet uitspraak heeft gedaan dat het proceswater van [verdachte] onder hoofdstuk 02 valt. Hij kan niet beoordelen of de gehanteerde euralcode voor proceswater in relatie tot het proces van [verdachte] juist is. [27] Voormalig toezichthouder [naam 4] heeft verklaard dat hij met [verdachte] geen afspraken heeft gemaakt over de euralcodes. Hij heeft nooit specifiek controles uitgevoerd op euralcodes en heeft ook geen specifieke kennis op dat gebied. Op 6 augustus 2013 heeft hij gecontroleerd of de begeleidingsbrieven volledig waren ingevuld. Of de gegevens feitelijk in orde waren, heeft hij niet gecontroleerd. [28]
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door [verdachte] voor het proceswater vastgestelde en gehanteerde euralcode 02.03.99 niet de juiste code is. De rechtbank baseert zich hierbij specifiek op de hiervóór weergegeven conclusies van het NFI. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die conclusies. Het NFI heeft op inzichtelijke en navolgbare wijze verslag gedaan van de manier waarop, en op basis van welke feiten, zij tot die conclusies is gekomen. Het is de rechtbank niet gebleken, ook niet uit hetgeen ter terechtzitting van de zijde van [verdachte] is betoogd, dat het NFI in haar onderzoek is uitgegaan van onjuiste feiten waar het gaat om het bewerkingsproces van de afvalstromen bij [verdachte] , resulterend in het af te voeren proceswater. De rechtbank verenigt zich dan ook met de conclusie van het NFI dat de door [verdachte] gehanteerde euralcode 02.03.99 niet de juiste code is voor het proceswater en dat dit proceswater ingedeeld moet worden onder een van de genoemde codes uit hoofdstuk 16 van de Eural. Zoals besproken bij de vaststaande feiten, waren [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] slechts bevoegd verschillende afvalstoffen uit hoofdstuk 02, 08 en 20 van de Eural te ontvangen en bewerken en derhalve geen afvalstoffen die vallen onder hoofdstuk 16 van de Eural.
Het standpunt van de verdediging, dat voor het bepalen van de juiste code gekeken moet worden naar de herkomst van de bij [verdachte] binnenkomende afvalstromen, welke onder hoofdstuk 02 van de Eural kunnen worden ingedeeld, volgt de rechtbank niet. De afvalstromen die bij [verdachte] binnenkomen, ondergaan een bewerking. Deze stromen worden middels een chemisch fysisch proces bewerkt, door deze te verwarmen en daaraan zwavelzuur toe te voegen. Daarbij komt een waterlaag vrij (het proceswater), waaraan vervolgens natronloog wordt toegevoegd om de zuurgraad op te hogen. Vervolgens wordt het proceswater opgeslagen in tanks en als afvalstof afgevoerd. Bij het bepalen van de juiste euralcode, dient dan ook beoordeeld te worden onder welk hoofdstuk van de Eural het bij [verdachte] vrijgekomen proceswater - zijnde een afvalstof van het proces bij [verdachte] - valt.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat [verdachte] bedrijfsafvalstoffen dan wel gevaarlijke afvalstoffen (afhankelijk van de vraag of het proceswater al dan niet gevaarlijke stoffen bevat, hetgeen uit het onderzoek niet is gebleken) heeft afgegeven aan bedrijven die niet bevoegd waren die stoffen in te zamelen, te verwerken nuttig toe te passen en/of te verwijderen.
Opzet
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van opzettelijke overtreding van de Wm. In het economische strafrecht dient het begrip ‘opzet’ in beginsel te worden uitgelegd als ‘kleurloos opzet’. Dit betekent dat het opzet van de verdachte rechtspersoon slechts hoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (o.m. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873).
[verdachte] recyclet afvalstoffen door middel van een chemisch fysisch proces, waarbij afvalstoffen - zoals het proceswater - vrijkomen die zij vervolgens moet afvoeren. Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte] op de hoogte moeten zijn van de geldende wet- en regelgeving dan wel zich daarvan op de hoogte moeten laten brengen. Zij had dan ook moeten nagaan in hoeverre zij de juiste euralcode gebruikte voor het afgeven van het proceswater. Dat [verdachte] door toezichthouders niet is gewezen op het gebruik van een onjuiste euralcode, doet hieraan niets af. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij [verdachte] .
Naar het oordeel van de rechtbank was er een aanmerkelijke kans dat de door [verdachte] gehanteerde euralcode 02.03.99 voor het afgevoerde proceswater, niet juist is, dit gezien de in hoofdstuk 02 en subhoofdstuk 02.03 van de Eural genoemde omschrijving van het afval waarop dat hoofdstuk en subhoofdstuk zien. Gelet op het bewerkingsproces van de afvalstromen bij [verdachte] (met toevoeging van zwavelzuur en natronloog aan de afvalstromen), zijnde het proces van herkomst, behoorde indeling onder euralcode 02.03.99 niet tot de mogelijkheden. Door onvoldoende onderzoek te doen naar de juistheid van de euralcode, behorend bij het proceswater, heeft [verdachte] willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard. Daarom is aan de kant van [verdachte] sprake geweest van - ten minste - voorwaardelijk opzet.
Rechtspersoon
Mede gelet op de criteria als genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1954,
NJ 1954, 378 (IJzerdraadarrest) en het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, NJ 2006, 328 (Drijfmestarrest) kunnen de gedragingen van de medewerkers van [verdachte] aan [verdachte.] in redelijkheid worden toegerekend. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat [naam vertegenwoordiger 1] (directeur/bestuurder) en [naam 5] (voormalig managing director) betrokken zijn geweest bij het gepleegde feit. De gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] . Bovendien heeft [verdachte] hierdoor kosten bespaard, daar het hanteren van een andere euralcode grote financiële gevolgen zou hebben voor [verdachte] . [29] Daarmee zijn de gedragingen [verdachte] dienstig geweest. [verdachte] heeft over de gedragingen kunnen beschikken en heeft deze aanvaard.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde feit heeft begaan in de periode van 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014. Nu onvoldoende is gebleken dat [verdachte] het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, zal zij worden vrijgesproken van het medeplegen daarvan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van
(A) - 01 januari 2012 tot en met 1 juli 2013 en
/of
(B) - 2 juli 2013 tot en met 25 juni 2014,
in de gemeente Heerhugowaard
en/of de gemeente Putten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,zich
al dan nietopzettelijk
,heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten proceswater, door afgifte aan:
(A) [bedrijf 1] en/of
(B) [bedrijf 2] ,
terwijl die
/ditbedrij
(f)(ven
)niet bevoegd
was/waren die afvalstof in te zamelen en/of te verwerken en/of nuttig toe te passen en/of te verwijderen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot geldboete ter hoogte van € 7.500,-.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen straf aan verdachte op te leggen, gelet op het tijdsverloop.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 13 november 2019.
[verdachte] heeft proceswater, zijnde een afvalstof, afgegeven aan een niet-erkende verwerker. Daarmee heeft [verdachte] bijgedragen aan het op onjuiste wijze bewerken en verwerken van afvalstoffen, alsmede aan het op onjuiste wijze afzetten daarvan aan co-vergisters door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . De ware aard en herkomst van de afvalstoffen en daarmee de gevaarzetting van die afvalstoffen is aan ieder zicht onttrokken, waardoor controle door de overheid onmogelijk werd. Door deze gang van zaken ontstaan aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid en op milieuschade. Het lijkt erop dat commerciële belangen en financieel gewin hebben geprevaleerd boven veiligheid. Dit betreft een ernstig feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie, waaruit volgt dat [verdachte] eerder is veroordeeld wegens milieudelicten. De rechtbank merkt daarbij op dat het zeer oude feiten betreft.
Bij het bepalen van de straf stelt de rechtbank voorop dat een dergelijk, ernstig feit in beginsel een forse geldboete rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter rekening met overschrijding van de redelijke termijn met 2 jaar en 9 maanden. Gelet daarop acht de rechtbank een geldboete zoals gevorderd door de officier van justitie redelijk en ziet zij geen aanleiding een hogere geldboete aan [verdachte] op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan [verdachte] een geldboete opleggen zoals gevorderd door de officier van justitie.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 51 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.37 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart het openbaar ministerie ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de strafvervolging;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 7.500,-(vijfenzeventighonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, dienst regionale recherche, team milieu, opgemaakte proces-verbaal, ONRBA15001 [X 2] , gesloten op 13 april 2015, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 3-4.
3.Uittreksel Kamer van Koophandel (bijlage 3).
4.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 5 en proces-verbaal omgevingsvergunning [verdachte.] (bijlage 1).
5.Uittreksel Kamer van Koophandel (bijlage 3).
6.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 5.
7.Verklaring van [naam vertegenwoordiger 1] zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2019 en proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 5-6.
8.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 6 en bijlage 2-02.
9.Verklaring van [naam vertegenwoordiger 1] zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2019, proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 9 en bijlage 11.
10.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 11 en
11.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 13-14 en bijlage 22.
12.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 14.
13.Bijlage 5 van het aanvullend proces-verbaal.
14.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 15 en bijlage 25.
15.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 15 en bijlage 29.
16.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 16 en bijlage 33.
17.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 16 en bijlage 37.
18.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 17 en bijlage 41.
19.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 18 en bijlage 46.
20.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 18 en bijlage 50.
21.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 19 en bijlage 54.
22.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 19 en bijlage 57.
23.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 12 en bijlage 19.
24.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 5.
25.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 11 en bijlage 15.
26.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 6-7 en bijlage 4.
27.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 7 en bijlage 5.
28.Proces-verbaal zaaksdossier [X 2] , p. 7-8 en bijlage 7.
29.Verklaring van [naam vertegenwoordiger 1] zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2019.