ECLI:NL:HR:2011:BT1873

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01052 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de overbrenging van afvalstoffen en de bewijsvoering van opzet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een bedrijf dat zich bezighoudt met de export van elektromotoren, werd beschuldigd van het opzettelijk overbrengen van afvalstoffen zonder de vereiste kennisgeving aan de autoriteiten. De zaak draait om de vraag of de inhoud van de containers, die elektromotoren en ander afval bevatte, als afvalstof kon worden gekwalificeerd onder de Europese regelgeving, met name de Verordening (EG) nr. 105/2005 en de Verordening (EG) nr. 259/93.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdachte, dat de containers enkel afval van elektromotoren bevatten waarvoor geen kennisgeving nodig was, geen steun vond in de Europese regelgeving. De rechtbank had vastgesteld dat de containers een mengsel van afvalstoffen bevatten, wat een kennisgeving aan de betrokken autoriteiten vereiste. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet naar behoren was gemotiveerd, omdat niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het overbrengen van een mengsel van afvallen.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen bij de overbrenging van afvalstoffen.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 11/01052 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 26 mei 2010, nummer 22/002799-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 16 januari 2006 te Rotterdam, opzettelijk, een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Verordening (EEG) nr 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers was zij doende 13 containers waarvan de inhoud bestond uit electromotoren scrap bestaande uit een mengsel van afvallen namelijk
- afvallen van electromotoren (code GC 010) en/of
- electronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (code GC 020) en/of
- afval van kunststof (code GH 010) en/of
- afval van rubber (code GK 010) en/of
- afval van ijzer (code GA 430)
die niet in een van de Bijlage II, III en IV van deze verordening zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, opgemaakt door verschillende buitengewoon opsporingsambtenaren voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 16 januari 2006 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1], belast met de controle van douanedocumenten van over zee uitgaande zendingen, uitvoeraangiften aangeboden. Ik zag dat de aangiften ten uitvoer betrekking hadden op containers die volgens opgave beladen waren met E motoren scrap.
Ik, verbalisant [verbalisant 5], van het Belastingdienst/Douanekantoor Rotterdam, zag dat de goederen afkomstig waren van het volgende bedrijf: [A] en bestemd waren voor China.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], ontving een schrijven van [betrokkene 1] van [A] met houderschapsverklaringen en proforma facturen. Ik zag in deze houderschapsverklaringen en facturen dat deze betrekking hadden op de export van containers met de merken TRLU 384352-5, CRXU 186809-5, INBU 3462 12-5, ECMU 182853-2, ECMU 154110-0, CLHU 279986-0, GATU 035 142-6, ECMU 146184-8, ECMU 111128-5, ECMU 149277-2, ECMU 144525-6, ECMU 169677-6 en ECMU 139055-4, welke alle volgens opgave waren beladen met motor scrap met een totaal gewicht van 379.079 kilogram en dat de kennisgever, als bedoeld in artikel 2 letter g iii van de Verordening (EEG) no. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna te noemen EVOA), was het volgende bedrijf:
[A]
[a-straat 1]
[plaats]
Nederland
Voorts zag ik dat de goederen bestemd waren voor het volgende bedrijf:
[B] LTD
[adres]
China
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de container met de merken GATU 035 142-6 fysiek gecontroleerd. Ik zag door een kleine opening van de deuren dat de container was beladen met resten en afval van electromotoren vervuild met resten van printplaatjes, ijzer en elektriciteitsdraad.
Ik heb de containers ECMU 146184-8 en ECMU 169677-6 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren vervuild met elektronisch afval zoals printplaten, oud elektrisch gereedschap en elektriciteitsdraad, kunststof en ijzer.
Wij, verbalisanten van [verbalisant 4] en [verbalisant 2], hebben de containers CRXU 186809-5 en ECMU 149277-2 fysiek gecontroleerd. Wij zagen dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren, printplaten, ijzer, oud elektrisch gereedschap, elektriciteitsdraad en kunststof. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb de container INBU 3462 12-5 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de container was beladen met resten en afvallen van electromotoren, ijzer, elektronisch afval zoals elektriciteitssnoeren, printplaten en oud elektrisch gereedschap.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de containers ECMU 111128-5, ECMU 144525-6, TRLU 384332-5, ECMU 182853-2 en ECMU 154110-0 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren, ijzer, printplaten, kunststof, grondkabel, rubber en oud elektrisch gereedschap. Wij, verbalisanten van [verbalisant 4] en [verbalisant 5], hebben de container ECMU 139055-4 fysiek gecontroleerd. Wij zagen dat de container was beladen met resten en afvallen van electromotoren, kunststof, hout, printplaten, elektrisch gereedschap en voedingen voor computers.
Het in de containers beladen materiaal is een mengsel van afvalstoffen:
Electromotoren (GC 020), elektronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (GC 020), afval van kunststof (GH 010), afval van rubber (GK 010), afvallen van ijzer (GA 430).
Een dergelijke samenstelling van afvalstoffen, wordt niet met name genoemd in één der bijlagen van de EVOA.
Gelet op de verschijningsvorm, de aard en samenstelling van de goederen, de goederenomschrijving in de aangiften ten uitvoer en het feit dat de oorspronkelijke houder zich van het materiaal wil ontdoen, zijn de in eerder genoemde containers aangetroffen goederen afvalstoffen betreffen zoals omschreven in categorie Q 16 (alle stoffen, materialen of producten die niet onder categorie Q1 t/m Q15 vallen) van Bijlage 1 (categorieën afvalstoffen) van Richtlijn 75/442 van de Raad, waarnaar wordt verwezen in artikel 2 onder a van de EVOA. Uitzonderingsbepalingen ingevolge artikel 1 lid 2 van de EVOA waren niet van toepassing. Het is mij, verbalisant [verbalisant 2], bekend dat het land van bestemming China, een land is waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. De overbrenging van bovengenoemde afvalstoffen, beladen in de voornoemde containers valt onder titel IV, Hoofdstuk B (Uitvoer van afvalstoffen ter nuttige toepassing) van de EVOA en het betreft een niet genoemde afvalstof als bedoeld in artikel 17 lid 8 van de EVOA. Voor de overbrenging van afvalstoffen genoemd in artikel 17 lid 8 van de EVOA dienen de procedures van artikel 15 met uitzondering van lid 3 van de EVOA te worden gevolgd. Derhalve dient voor de overbrenging een kennisgeving te worden gedaan bij alle betrokken bevoegde autoriteiten.
In de brief met kenmerk 2C06247959/CPO/JUM van de VROM inspectie las ik dat een dergelijke kennisgeving voor de overbrenging van voornoemde afvalstoffen met een netto gewicht van 379.079 kilogram niet was gedaan."
b. de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben directeur van [verdachte] in [plaats], met handelsnaam [A]. Op 16 januari 2006 is in Rotterdam in containers een partij electromotoren scrap aangetroffen, die in onze opdracht werd getransporteerd naar China."
2.3. Het Hof heeft onder het kopje "Bewijsverweer" nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd - op gronden als nader vermeld in zijn pleitnota - dat het hier niet gaat om een mengsel van afval, maar van een partij elektromotoren waarbij sprake was van een zodanig geringe verontreiniging met ander materiaal, dat deze de kwalificatie van de partij niet kan veranderen.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op diverse data fysieke controles van de containers zijn verricht. Uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat in de containers een mengsel van afvallen zat, namelijk afvallen van elektromotoren, elektronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren, voedingen van computers, afval van kunststof, afval van rubber en afval van ijzer. Naast de elektromotoren bevond zich derhalve een substantieel deel andere afvallen in de containers, zodat geen sprake is van inherente bestanddelen van elektromotoren. Dit wordt bevestigd door de zich in het dossier bevindende foto's.
De raadsman heeft een brief ingebracht van de minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieuhygiëne (VROM) gedateerd 16 augustus 2000, waarin ten aanzien van de indeling van verontreinigde ferro en non-ferro-metalen criteria worden verwoord wanneer bij de terugwinning van (non-ferro)-metalen sprake is van respectievelijk definitieve verwijdering van afvalstoffen, van nuttige toepassing en van metalen van de groene lijst.
Deze brief leidt het hof niet tot een ander oordeel, aangezien aan de nationale autoriteiten, zoals de minister van VROM, met betrekking tot de indeling van afvalstoffen als bedoeld in de Europese afvalstoffenverordening geen bevoegdheid toekomt.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, nu ten tijde van het tenlastegelegde een gedoogbeleid gold met betrekking tot de export van elektromotoren naar China zonder kennisgeving. Vervolging is volgens de raadsman dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel.
Dit verweer wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag eveneens verworpen. Uit het vorenoverwogene blijkt immers dat het in het onderhavige geval gaat om een mengsel van afvallen, zodat geen sprake is van een lading van louter elektromotoren."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2. Voor het wettelijk kader, voor zover in deze zaak van belang, wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5.
3.3. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat de inhoud van de containers slechts afval van elektromotoren betrof waarvoor geen verplichting tot kennisgeving aan de betrokken autoriteiten gold, vindt die opvatting geen steun in de Europese regelgeving. Op de in de bewezenverklaring genoemde datum was immers Verordening (EG) nr. 105/2005 reeds in werking getreden, hetgeen ertoe heeft geleid dat afval van elektromotoren onder het regime van Bijlage B is komen te vallen en de controleprocedure voor afvalstoffen van Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 259/93 van toepassing is.
3.4. Het middel is derhalve in zoverre vruchteloos voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het overbrengen van een mengsel van afvallen en evenmin dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten van die overbrenging kennisgeving te doen aan de betrokken autoriteiten.
4.2. Vooropgesteld dient te worden dat in een geval als het onderhavige niet vereist is dat het opzet ook is gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichting (vgl. HR 21 april 2009, LJN BH2684, NJ 2009/210). Voor zover het middel van een andere opvatting uitgaat, kan het derhalve niet tot cassatie leiden.
4.3. Uit de bestreden uitspraak en in het bijzonder uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals hierboven onder 2.2 weergegeven, kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - was gericht op de overbrenging van een "mengsel van afvallen", zoals is bewezenverklaard. De bewezenverklaring is daarom niet naar behoren gemotiveerd.
4.4. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.