ECLI:NL:RBGEL:2020:4443

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8608514 \ CV EXPL 20-6118
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in huurgeschil over staanplaats chalet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, zich gebogen over de bevoegdheid in een huurgeschil tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vordert betaling van een bedrag van € 6.317,49 van [gedaagde], die een chalet heeft gekocht op het recreatiepark van [eiser] en een staanplaats huurt. [Gedaagde] heeft de bevoegdheid van de kantonrechter betwist en stelt dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, bevoegd is, omdat zijn chalet als hoofdverblijf dient en hij daar ingeschreven staat. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de huur van de staanplaats niet kan worden gekwalificeerd als huur van woonruimte in de zin van de wet, omdat de gehuurde staanplaats niet voldoet aan de vereisten van een standplaats zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de exclusieve bevoegdheidsbepaling van artikel 103 Rv niet van toepassing is en dat de kantonrechter van de rechtbank Gelderland bevoegd is om de zaak te behandelen. Het bevoegdheidsincident is afgewezen en [gedaagde] is veroordeeld in de kosten van het incident. Tevens is er een mondelinge behandeling aangekondigd om verdere informatie van partijen te verkrijgen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8608514 \ CV EXPL 20-6118 \ 512 \ 34124
uitspraak van
vonnis in het bevoegdheidsincident
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in de hoofdzaak
verwerende partij in het incident
gemachtigde Schuman incasso & gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in de hoofdzaak
eisende partij in het incident
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2020 met producties
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
[eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 6.317,49 te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 5.571,79 vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij een recreatiepark exploiteert. [gedaagde] heeft op of omstreeks 6 april 2018 een chalet aangekocht op het recreatiepark van [eiser]. Aansluitend is tussen [eiser] en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde] per 6 april 2018 een staanplaats op het recreatiepark van [eiser] huurt. Op grond van de huurovereenkomst heeft [eiser] aan [gedaagde] een aantal facturen doen toekomen. [gedaagde] heeft een bedrag van € 5.571,79 aan [eiser] onbetaald gelaten. Omdat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de tijdige betaling, is hij naast de hoofdsom de buitengerechtelijke incassokosten alsmede de wettelijke rente verschuldigd, aldus [eiser].
2.3.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de bevoegdheid van de kantonrechter opgeworpen dat zijn chalet is gelegen op een staanplaats op het recreatiepark van [eiser]. Het chalet is de tot hoofdverblijf dienende woonruimte van [gedaagde]. [gedaagde] stond ook op het adres van het recreatiepark ingeschreven in de Basisregistratie personen. Verder is sprake van strafbare feiten die zijn gepleegd omtrent het stellen van aanvullende voorwaarden bij de verkoop van de chalet aan een nieuwe huurder van de staanplaats. Van deze feiten is aangifte gedaan bij het Parket in Midden-Nederland. Gelet hierop is de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, bevoegd om kennis te nemen van dit geschil, aldus [gedaagde].
De beoordeling in het incident
2.4.
Op grond van artikel 99 Rv is in beginsel de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Gelet op de woonplaats van [gedaagde], te weten [woonplaats], is dit de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem.
2.5.
[gedaagde] stelt dat in deze zaak de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort bevoegd is. Hij doet hiervoor, onder meer, een beroep op de exclusieve bevoegdheidsbepaling zoals opgenomen in de tweede zin van artikel 103 Rv. Daarin is bepaald dat in zaken betreffende huur van woonruimte uitsluitend bevoegd is de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] van [eiser] een staanplaats huurt op het recreatiepark van [eiser]. De vraag die moet worden beantwoord is of de huur van deze staanplaats kan worden gekwalificeerd als huur van woonruimte zoals bedoeld in artikel 103 Rv. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.7.
Op grond van artikel 7:233 BW wordt onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats. In artikel 7:236 BW is bepaald dat een standplaats een kavel betreft, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten. Wil sprake zijn van een standplaats dan moet het bovendien gaan om een kavel waarop ingevolge het bestemmingsplan een woonwagenbestemming rust (artikel 7A:1623a lid 5 BW (oud), zoals gewijzigd bij wet van 1 juli 1998, Stb. 1998, 459).
2.8.
In deze zaak is gesteld, noch gebleken, dat de gehuurde staanplaats een kavel betreft waarop ingevolge het bestemmingsplan een woonwagenbestemming rust. De door [gedaagde] gehuurde staanplaats kan dan ook niet worden gekwalificeerd als een standplaats in de zin van artikel 7:236 BW. Nu het chalet eigendom is van [gedaagde] en de staanplaats geen standplaats is in de zin van artikel 7:236 BW, wordt er door [eiser] geen woonruimte als bedoelt in artikel 7:233 BW verhuurt. Dit betekent dat de exclusieve bevoegdheidsbepaling zoals opgenomen in de tweede zin van artikel 103 Rv in deze zaak niet van toepassing is.
2.9.
Of de staanplaats kan worden gekwalificeerd als een onroerende zaak behoeft geen verdere beoordeling, omdat de in de eerste zin van artikel 103 Rv opgenomen bevoegdheidsbepaling een alternatieve regeling biedt. Hiernaast blijft dus de bevoegdheid volgens de hoofdregel van artikel 99 Rv gelden. Aan [eiser] komt de keuze toe bij welke kantonrechter hij de zaak aanhangig maakt. Ook de overige door [gedaagde] aangevoerde (strafrechtelijke) gronden kunnen niet leiden tot een ander oordeel nu daarvoor in het civiele recht geen grondslag bestaat.
2.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op grond van artikel 99 Rv bevoegd is om de zaak te behandelen en te beslissen. Het bevoegdheidsincident wordt afgewezen. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
De beoordeling in de hoofdzaak
Mondelinge behandeling
2.11.
De kantonrechter heeft extra informatie van partijen nodig over deze zaak. Daarom zal een mondelinge behandeling worden gehouden.
2.12.
Tijdens de mondelinge behandeling zal de kantonrechter vragen stellen aan partijen. Ook zal zij onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Verder krijgen partijen kort de gelegenheid om hun standpunt toe te lichten en te reageren op de standpunten van de andere partij. Uitgebreide uiteenzettingen (mondeling of schriftelijk) worden niet toegestaan.
Aanwezigheid bij de mondelinge behandeling
2.13.
De kantonrechter verwacht dat partijen zelf bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn. Een rechtspersoon moet vertegenwoordigd worden door iemand die van de feiten op de hoogte is en bevoegd is om een regeling te treffen.
2.14.
Partijen mogen zich tijdens de mondelinge behandeling laten bijstaan door een gemachtigde.
2.15.
Als een partij niet naar de mondelinge behandeling komt, dan kan de kantonrechter daar gevolgen aan verbinden, ook in het nadeel van die partij.
Indienen stukken
2.16.
Volgens de wet moet iedere partij de bewijsmiddelen noemen die zij van belang vindt én een kopie overleggen van de stukken waarop zij een beroep wil doen. Voor zover partijen dit nog niet hebben gedaan, krijgen zij nu de laatste gelegenheid om de bedoelde stukken in te dienen. Ook nieuwe stukken waarop partijen zich tijdens de mondelinge behandeling willen beroepen, kunnen worden overgelegd.
2.17.
[gedaagde] heeft nog niet voor conclusie van antwoord gediend. Hij wordt in de gelegenheid gesteld om zijn conclusie van antwoord voorafgaand aan de mondelinge behandeling in te dienen. Alle stukken moeten
uiterlijk tien dagenvoor de dag van de mondelinge behandeling zijn ingediend. Stukken moeten worden toegezonden aan:
- de griffie van de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, postbus 9030 - 6800 EM Arnhem, onder vermelding van het zaaknummer,
en
- ( de gemachtigde van) de wederpartij.
2.18.
Met stukken die later of op de mondelinge behandeling worden ingediend, hoeft de kantonrechter geen rekening te houden.
Na de mondelinge behandeling
2.19.
Het is de bedoeling dat na de mondelinge behandeling alle relevante punten zijn besproken en dat daarna mondeling of schriftelijk uitspraak kan worden gedaan. De kantonrechter kan mondeling uitspraak doen als alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen en de zaak zich daarvoor leent.
2.20.
Als toch nog geen uitspraak kan worden gedaan, zal de kantonrechter aangeven hoe de procedure verder zal verlopen

3.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
3.1.
verklaart zich bevoegd om van de vordering van [eiser] kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit incident, aan de zijde van [eiser] begroot op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat in deze zaak een mondelinge behandeling zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader te bepalen dag en tijdstip en roept partijen op daar aanwezig te zijn;
3.4.
bepaalt dat partijen
vóór23 september 2020
schriftelijkhun verhinderdata voor de komende drie maanden kunnen opgeven en dat na genoemde datum een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling zullen worden vastgesteld (ook als geen verhinderdata zijn ontvangen);
3.5.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid om zijn conclusie van antwoord
uiterlijk tien dagenvoor de mondelinge behandeling in te dienen;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op