ECLI:NL:RBGEL:2020:4314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
C/05/372449 / KG ZA 20-217
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executieverbod en onderhandse verkoop van percelen in kort geding tussen eigenaar en Rabobank

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van twee percelen, en de coöperatie Rabobank U.A. De eiser vorderde een verbod voor Rabobank om de percelen executoriaal te verkopen en vroeg goedkeuring voor een onderhandse verkoop aan La-Ja Vastgoed B.V. De achtergrond van de zaak is dat de eiser in financiële problemen is geraakt en een hypotheek bij Rabobank heeft, die hij niet meer kan betalen. Rabobank heeft de hypotheek opgezegd en de executie van de percelen aangekondigd. De eiser heeft geprobeerd een onderhandse verkoop te realiseren, maar dit is niet gelukt. De voorzieningenrechter oordeelde dat Rabobank het recht heeft om de executie voort te zetten, omdat de redelijke termijn voor de onderhandse verkoop is verstreken. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/372449 / KG ZA 20-217
Vonnis in kort geding van 13 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.M. Smetsers te Nijmegen,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Druten,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.S. ter Beek-Ehren te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van partijen
  • de conclusie van eis met producties 1 tot en met 14
  • de nagezonden productie 15 van [eiser]
  • de producties 0 tot en met 18 van Rabobank
  • de mondelinge behandeling van 7 juli 2020
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 15 juli 1999 eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres] in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Leeuwen, [nummer]. Sinds 10 juli 2009 is [eiser] ook eigenaar van het aangrenzende perceel gelegen aan de [adres] in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Leeuwen, [nummer 2]. Ten behoeve van (de rechtsvoorganger van) Rabobank is op 9 juli 2009 een eerste recht van hypotheek gevestigd op onder andere deze twee percelen. Het recht van hypotheek is verleend tot een bedrag van € 1.500.000,00 en is naast de twee voornoemde percelen nog gevestigd op vier andere in eigendom aan [eiser] toebehorende percelen. Drie van deze percelen grenzen aan de hiervoor genoemde percelen [nummer 2] en [nummer] en het vierde perceel is gelegen in Friesland.
2.2.
In 2014 is [eiser] in financiële problemen geraakt en is een achterstand ontstaan in de correcte betaling van de maandelijkse hypotheeklasten aan Rabobank. Rabobank heeft als gevolg daarvan de financiering bij brief van 13 maart 2014 opgezegd. Tot uitwinning van de verhypothekeerde percelen is het vervolgens niet direct gekomen.
2.3.
Op 1 mei 2018 is door Aspremont Advocaten B.V. voor een bedrag van
€ 14.168,45 executoriaal beslag gelegd op (een deel van) de percelen van [eiser]. De executie van de percelen is door Rabobank overgenomen. Bij brieven van 2 juli 2018 en
18 september 2018 heeft Rabobank [eiser] in de gelegenheid gesteld de percelen onderhands te verkopen om zo een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Daartoe is [eiser] op dat moment niet overgegaan.
2.4.
Bij brief van 14 oktober 2019 heeft Rabobank aan [eiser] bericht dat zij haar hypotheekrecht op de zes percelen van [eiser] zal gaan uitwinnen. Bij deurwaardersexploot van 5 februari 2020 heeft Rabobank de executie van de percelen aan de [adres] in [woonplaats] met nummers [nummer 2] en [nummer] aangekondigd. De veiling stond gepland op 19 maart 2020. In verband daarmee zijn alle percelen van [eiser] in [woonplaats], waaronder die met nummers [nummer 2] en [nummer], op
20 februari 2020 getaxeerd. De waarde van de percelen met nummers [nummer 2] en [nummer] is getaxeerd op € 114.000,00 in geval van een gedwongen verkoop in onverhuurde staat.
2.5.
Enkele dagen voor de geplande veiling heeft [eiser] aan Rabobank kenbaar gemaakt dat hij een koper had voor de percelen [nummer 2] en [nummer] die bereid was een bedrag van € 115.000,00 te betalen. Het betrof La-Ja Vastgoed B.V. Bij e-mailbericht van 16 maart 2020 is namens Rabobank aan [eiser] bericht dat Rabobank bereid was royement te verlenen voor de twee percelen tegen betaling van € 115.000,00, wanneer betaling van dat bedrag voor 19 maart 2020 zou zijn ontvangen. La-Ja Vastgoed B.V. heeft de koopprijs vervolgens op 18 maart 2020 betaald. Op dat moment was tussen [eiser] en La-Ja Vastgoed B.V. (nog) geen sprake van een ondertekende koopovereenkomst en de levering van de percelen had op dat moment aldus (nog) niet plaatsgevonden. Naar aanleiding van de betaling heeft Rabobank nog diezelfde dag de op
19 maart 2020 geplande veiling van de percelen ingetrokken. De kosten voor deze veiling waren op dat moment al wel gemaakt en bedragen € 6.796,19.
2.6.
De betrokken notaris, [naam], heeft bij e-mailbericht van 18 maart 2020 aan Rabobank bericht dat zij een concept koopovereenkomst zou opstellen voor de voorgenomen onderhandse verkoop. Deze concept koopovereenkomst heeft de notaris samen met een conceptakte van levering en enkele onderliggende documenten bij e-mailbericht van 20 maart 2020 aan [eiser] en de bestuurder van La-Ja Vastgoed B.V., heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), verzonden.
2.7.
Op 23 maart 2020 is door de gemeente Noardeast-Fryslan voor een bedrag van
€ 3.002,22 beslag gelegd op de aan [eiser] toebehorende percelen gelegen aan onder andere de [adres] in [woonplaats].
2.8.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2020 heeft de notaris aan Rabobank gevraagd welke percelen tot de voorgenomen onderhandse verkoop behoren. Daarop is namens Rabobank per ommegaande bericht dat de verkoop betrekking heeft op de twee percelen [nummer 2] en [nummer].
2.9.
Bij e-mailbericht van 2 april 2020 heeft de notaris aan [eiser] en [naam 2] gevraagd of zij akkoord zijn met de eerder toegezonden concepten, zodat de koopovereenkomst zou kunnen worden getekend. In reactie daarop heeft [eiser] bij e-mailbericht van 4 april 2020 aan de notaris bericht dat hij akkoord is met de verkoop van de percelen zoals die op de veiling van 19 maart 2020 zouden worden aangeboden. De notaris heeft vervolgens bij e-mailbericht van 16 april 2020 bij Rabobank navraag gedaan welke percelen dat betrof en in reactie daarop is namens Rabobank per ommegaande bericht dat op de veiling de percelen [nummer 2] en [nummer] zouden worden aangeboden.
2.10.
De notaris heeft [eiser] en [naam 2] bij e-mailbericht van
24 april 2020 nogmaals om akkoord op de toegestuurde concept koopovereenkomst en conceptakte van levering gevraagd, zodat een datum kon worden ingepland voor de eigendomsoverdracht. Daarop is geen reactie ontvangen.
2.11.
Bij e-mailbericht van 18 mei 2020 is namens Rabobank desgevraagd aan [naam 2] bericht dat de onderhandse verkoop betrekking heeft op de percelen [nummer 2] en [nummer]. In reactie daarop heeft [naam 2] bij e-mailbericht van 20 mei 2020 kenbaar gemaakt daarop begin van de volgende week terug te komen. Dat is vervolgens niet gebeurd. Namens Rabobank is daarom bij e-mailbericht van 26 mei 2020 aan [eiser] en [naam 2] het volgende bericht:
‘(…)
Op 16 maart jl. heeft de bank u bericht dat zij bereid is royement te verlenen voor [adres] te [woonplaats] (sectie B nummers [nummer 2] en [nummer]) tegen ontvangst van EUR 115.000,-. De koopsom is door de bank op 18 maart jl. ontvangen.
Van notaris [naam 3] heeft u een concept koopovereenkomst en akte van levering ontvangen. Tot heden is deze niet getekend, noch is een leveringsdatum gepland.
De bank stelt u tot uiterlijk
donderdag 4 juni a.s.in de gelegenheid de levering te voltooien. Indien geen levering uiterlijk per genoemde datum plaatsvindt, zal de bank de veiling van [adres] wederom opstarten en zullen de door koper gestorte gelden worden teruggestort.
(…)’
2.12.
Bij e-mailbericht van 30 mei 2020 heeft [naam 2] aan de notaris gevraagd of de levering op 4 juni 2020 zou kunnen plaatsvinden. De notaris heeft in reactie daarop bij e-mailbericht van 2 juni 2020 aan [naam 2] bericht dat op de percelen twee beslagen rusten terwijl de percelen vrij van beslag moeten worden geleverd en dat, nu (nog) geen contact met de beslagleggers was opgenomen, levering op 4 juni 2020 niet realistisch was. Op 3 juni 2020 is namens Rabobank vervolgens nogmaals bevestigd dat de verkoop ziet op de percelen [nummer 2] en [nummer] en dat Rabobank, nu levering op 4 juni 2020 niet zou plaatsvinden, in ieder geval op 4 juni 2020 een door de betrokken partijen ondertekende koopovereenkomst wenste te ontvangen. De notaris heeft de concept koopovereenkomst per e-mailbericht van 3 juni 2020 aan [eiser] en [naam 2] verzonden, maar Rabobank heeft op 4 juni 2020 geen door beide heren ondertekende koopovereenkomst ontvangen.
2.13.
Bij deurwaardersexploot van 12 juni 2020 heeft Rabobank opnieuw de executie van de percelen met nummers [nummer 2] en [nummer] aangezegd tegen 16 juli 2020 om 11 uur. De executie van de overige verhypothekeerde percelen is bij deurwaardersexploot van
16 juni 2020 aangezegd tegen 3 september 2020 om 10 uur. De totale restschuld van [eiser] aan Rabobank bedraagt op dit moment € 1.747.421,21.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Rabobank te verbieden de percelen, kadastraal bekend gemeente Leeuwen, [nummers], op 16 juli 2020 vanaf 11 uur executoriaal te verkopen, althans;
II op de voet van artikel 3:268 lid 2 BW goed te keuren de voorwaarden voor onderhandse verkoop van de percelen, kadastraal bekend gemeente Leeuwen, [nummers], aan de besloten vennootschap La-Ja Vastgoed B.V. als uiteengezet in de eerder tussen [eiser] en La-Ja Vastgoed B.V. gesloten koopovereenkomst;
III Rabobank te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Rabobank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
[eiser] vordert in dit kort geding een verbod voor Rabobank tot executie van de percelen [nummer 2] en [nummer] over te gaan, althans een gebod om de onderhandse verkoop van deze percelen aan La-Ja Vastgoed B.V. goed te keuren. [eiser] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat met de onderhandse verkoop van de percelen aan La-Ja Vastgoed B.V. vanwege de huidige (ernstig vervuilde) staat van de percelen een significant hogere opbrengst zal worden gerealiseerd dan op de aangezegde executieveiling. Volgens [eiser] is een zo hoog mogelijke opbrengst in ieders belang en heeft Rabobank geen gegronde reden en maakt zij misbruik van recht door de executieveiling toch door te zetten. Rabobank voert verweer en voert aan dat zij [eiser] ruim de gelegenheid heeft geboden een onderhandse verkoop van de betreffende percelen te realiseren. Rabobank voert aan dat zij [eiser] uiteindelijk tot uiterlijk 4 juni 2020 de tijd heeft gegeven de koopovereenkomst met La-Ja Vastgoed B.V. alsnog te ondertekenen, maar dat dat niet is gebeurd zodat de eerder ingetrokken executieveiling van de percelen is hervat en de percelen op 16 juli 2020 zullen worden geveild.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voorop staat dat aan Rabobank als (eerste) hypotheekhouder op grond van artikel 3:268 BW het recht van parate executie toekomt, omdat zij de financiering aan [eiser] vanwege een betalingsachterstand op
13 maart 2014 heeft opgezegd en de geldlening op dat moment heeft opgeëist. Hoewel Rabobank daarnaast op grond van artikel 509 Rv ook het recht heeft de executie van in dit geval Aspremont Advocaten B.V. als één van de beslagleggers op de percelen van [eiser] over te nemen, bestaat op basis van de in dit kort geding overgelegde correspondentie aanleiding om aan te nemen dat Rabobank thans uit eigen hoofde tot executie van de percelen wenst over te gaan. Het stond partijen in het kader van dat executietraject vrij afspraken te maken over een eventuele onderhandse verkoop van de percelen, waaronder die met nummers [nummer 2] en [nummer], waarbij de verkoopopbrengst naar Rabobank zou gaan en Rabobank van verdere executie zou afzien. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat een dergelijke afspraak tussen hen ook is gemaakt. [eiser] is in verband daarmee vanaf medio maart 2020 tot begin juni 2020 bezig geweest een onderhandse verkoop van de twee percelen voor een bedrag van € 115.000,00 aan La-Ja Vastgoed B.V. te realiseren. Vaststaat dat de koopsom reeds op 18 maart 2020 door La-Ja Vastgoed B.V. is betaald waarna Rabobank de op 19 maart 2020 geplande executieveiling heeft ingetrokken en dat de betrokken notaris de concept koopovereenkomst en conceptakte van levering op 20 maart 2020 aan [eiser] en [naam 2] heeft toegezonden. Geconstateerd moet echter worden dat het om één of andere reden tot op heden nooit tot uitvoering van die voorgenomen koop en levering is gekomen.
4.4.
Op zichzelf is juist dat Rabobank, nu zij heeft toegezegd te zullen meewerken aan een onderhandse verkoop van de percelen [nummer 2] en [nummer], aan die afspraak kan worden gehouden. Dat betekent echter niet dat Rabobank eindeloos op een eventuele overdracht in dat kader hoeft te wachten. [eiser] heeft vanaf medio maart 2020 de tijd gehad om een onderhandse verkoop en levering (aan La-Ja) te realiseren, maar is daarin niet geslaagd. Inmiddels is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke termijn voor het realiseren van de onderhandse verkoop aan La-Ja Vastgoed B.V. of een andere derde verstreken. Voorshands geoordeeld was het dan ook niet onrechtmatig van Rabobank om op 26 mei 2020, nadat [naam 2] ondanks een toezegging daartoe niet tijdig op een eerder bericht van Rabobank had gereageerd, een relatief korte termijn van circa een week te stellen om alsnog tot overdracht te komen. Aan wie of wat het heeft gelegen dat de onderhandse verkoop uiteindelijk niet is gerealiseerd, is in het kader van dit kort geding niet duidelijk geworden. In ieder geval bestaat er gezien de feitelijke gang van zaken zoals onder 2 vastgesteld geen grond voor de veronderstelling dat het aan Rabobank heeft gelegen. Het lag in de eerste plaats op de weg van [eiser] om de onderhandse verkoop tussen hem en een derde te realiseren en daar stond Rabobank in zekere zin buiten. [eiser] heeft ter zitting ook niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat het feit dat de onderhandse verkoop niet is gerealiseerd heeft gelegen aan omstandigheden die niet voor zijn eigen rekening en risico (behoren te) komen. In ieder geval moet worden geconstateerd dat de verkoop en levering aan La-Ja Vastgoed B.V. tot op heden feitelijk niet heeft plaatsgevonden. Nu de redelijke termijn om daartoe te komen begin juni 2020 al is verstreken, is Rabobank in beginsel niet langer gebonden aan de eerder aangegane verplichting om mee te werken aan de onderhandse verkoop van de percelen [nummer 2] en [nummer].
4.5.
Ter zitting heeft Rabobank kenbaar gemaakt dat zij desondanks bereid is haar medewerking aan de verkoop alsnog te verlenen en [eiser] daartoe nog vier weken de tijd te geven, maar enkel tegen betaling door [eiser] van de kosten van circa
€ 6.800,00 die zijn gemaakt omdat de executie van de percelen na 4 juni 2020 weer in gang is gezet. Uit hetgeen de advocaat van [eiser] in reactie daarop ter zitting heeft geantwoord, valt af te leiden dat [eiser] op dit moment echter niet in staat/bereid is dat bedrag te betalen. Daarbij komt dat uit hetgeen daaromtrent ter zitting is verklaard niet voldoende overtuigend is gebleken dat de percelen vervolgens binnen een redelijke termijn alsnog onderhands zullen worden verkocht en geleverd. [eiser] heeft daarover niets concreets aangevoerd, terwijl wel is gebleken dat tot op heden geen contact met de twee huidige beslagleggers is gelegd. [eiser] heeft verklaard dat hijzelf daartoe (mede) vanwege gezondheidsredenen op korte termijn niet in staat is maar het contact met beslagleggers niet aan zijn advocaat te willen overlaten omdat hij als zakenman veel beter zelf met de beslagleggers tot zaken zal kunnen komen. Op basis daarvan is niet geloofwaardig dat [eiser] de onderhandse verkoop en levering van de percelen aan La-Ja Vastgoed B.V. binnen één a twee maanden na heden zal kunnen realiseren.
4.6.
Onder deze omstandigheden bestaan geen, althans onvoldoende redenen waarom Rabobank een onderhands verkooptraject nog verder zou moeten afwachten alvorens tot executie van onder andere de percelen [nummer 2] en [nummer] te mogen overgaan. Dat leidt ertoe dat Rabobank de ingezette executie mag vervolgen. Niet valt in te zien waarom Rabobank daarmee in de gegeven omstandigheden misbruik van recht zou maken. Ter zitting is duidelijk geworden dat de zich op de betreffende percelen bevindende gebouwen thans niet worden verhuurd. Uit het overgelegde taxatierapport volgt dat de executiewaarde vrij van huur € 114.000,00 bedraagt. De koopprijs bij onderhandse verkoop bedraagt € 115.000,00 en aldus slechts € 1.000,00 meer. Geconstateerd moet worden dat deze prijzen niet ver uit elkaar liggen. Hoewel op basis van hetgeen [eiser] daarover ter zitting heeft verklaard, valt te verwachten dat de executieopbrengst van de percelen [nummer 2] en [nummer] op de veiling lager zal zijn, vormt dat op zichzelf geen reden om te menen dat Rabobank met het doorzetten van de executie misbruik van recht zou maken.
4.7.
[eiser] heeft ter zitting verder nog gesteld dat zijn belang bij onderhandse verkoop er met name in is gelegen dat hij de percelen op enig moment van La-Ja Vastgoed B.V. voor dezelfde prijs kan terugkopen, maar dat is geen belang waarmee in het kader van dit kort geding rekening kan worden gehouden. Mocht het al zo zijn dat [eiser] de percelen in de toekomst van La-Ja Vastgoed B.V. zou kunnen terugkopen, dan kan La-Ja Vastgoed B.V. de betreffende percelen ook op de aangekondigde veiling van 16 juli 2020 kopen voor dezelfde of wellicht zelfs een lagere prijs. Ook in dat geval zou [eiser] de percelen immers op een later moment van La-Ja Vastgoed B.V. kunnen terugkopen. Bijkomend voordeel daarvan zou zijn dat de percelen bij een executieverkoop via een veiling kunnen worden gezuiverd van beslag zonder medewerking van de beslagleggers. Het belang van Rabobank om thans tot executie van de percelen over te gaan om in ieder geval een gedeelte van de uitstaande schuld van [eiser] voldaan te krijgen, weegt dan ook zwaarder.
4.8.
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] strekkende tot een verbod voor Rabobank tot executie van de percelen [nummer 2] en [nummer] over te gaan, althans de onderhandse verkoop van deze percelen aan La-Ja Vastgoed B.V. goed te keuren, zullen worden afgewezen. Voor goedkeuring van de onderhandse verkoop aan La-Ja in het kader van een executie door de Rabobank op de voet van artikel 3:268 lid 2 BW is in dit kort geding geen plaats. Daarvoor moet een verzoekschriftprocedure worden gevolgd waarin dan ook belanghebbenden moeten worden opgeroepen, zoals beslagleggers.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 656,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van Rabobank begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 13 juli 2020.