ECLI:NL:RBGEL:2020:3842

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
8398133
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en vordering achterstallig salaris in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft primair verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet dat op 17 januari 2020 zou zijn gegeven door [verweerder]. Daarnaast heeft hij vorderingen ingesteld voor achterstallig salaris en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, ondanks de betwisting door [verweerder]. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 31 maart 2020. De vordering van [verzoeker] tot betaling van achterstallig salaris werd toegewezen, evenals de transitievergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] in de proceskosten werd veroordeeld, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De beschikking is gegeven op 25 mei 2020.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8398133 \ HA VERZ 20-34 \ 512 \ 34124
uitspraak van 25 mei 2020
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. J. Velthoven
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GA4217
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. W.J. Rijcken - van Eck
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 11 maart 2020 met producties 1 tot en met 4
- het verweerschrift van 15 maart 2020 met producties 1 tot en met 6
- de akte aan de zijde van [verzoeker] van 16 april 2020 met producties 5 tot en met 9.
1.2.
In verband met de Coronacrisis heeft een mondelinge behandeling op
de rechtbank niet kunnen plaatsvinden. In plaats daarvan zijn partijen op 17 april
2020 om 09:00 uur door de kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier, gebeld.
De kantonrechter heeft [verzoeker] gehoord, bijgestaan door mr. J. Velhoven. [verweerder] is
ook gehoord, bijgestaan door mr. W.J. Rijcken - Van Eck. Voorafgaand aan de
mondelinge behandeling heeft mr. Velthoven zijn pleitnota zowel aan de
kantonrechter als aan mr. Rijcken - Van Eck toegezonden. Nadat partijen over en
weer hun standpunten hebben toegelicht, hebben zij de kantonrechter verzocht om de
zaak twee weken aan te houden voor overleg tussen partijen.
1.3.
Bij brieven van 28 april 2020 hebben de gemachtigden van partijen aan de
kantonrechter bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
1.4.
Ten slotte is de datum van de beschikking bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Op 13 september 2019 is tussen [verzoeker] en [verweerder] een overeenkomst tot stand gekomen getiteld ‘Arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht voor bepaalde tijd (nul uren)’. In de overeenkomst is opgenomen:
Artikel 1. Indiensttreding
1. Werkgever neemt werknemer in dienst in de functie van algemeen medewerker, één en ander in de ruimste zin van het woord, welk dienstverband werknemer aanvaardt.
2. Werkgever kan van werknemer verlangen ook andere werkzaamheden te verrichten dan die welke tot een normale uitoefening van haar functie behoren, indien en voor zover deze andere werkzaamheden redelijkerwijs van haar gevergd kunnen worden.
3. De arbeidsovereenkomst wordt in beginsel aangegaan voor nul uur per week. Indien geschikte werkzaamheden voor werknemer voor handen zijn, zal werkgever werknemer echter oproepen voor het verrichten van deze werkzaamheden. Werknemer verplicht zich om na deze oproep de werkzaamheden te verrichten.
(…)
Artikel 2. Contractduur/Proeftijd/Opzegging
1. De arbeidsovereenkomst is ingaande op 13 september 2019 en eindigend op 31 maart 2020.
2. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zal van rechtswege eindigen op voornoemde einddatum, zonder dat over en weer voorafgaande opzegging vereist zal zijn, tenzij werkgever uiterlijk één maand voor afloop van deze arbeidsovereenkomst aan werknemer kenbaar maakt de arbeidsovereenkomst te willen voortzetten. Het voorgaande dient te worden aangemerkt als een aanzegging in de zin van artikel 7:668 BW.
(…)
Artikel 3. Loon/Vakantietoeslag
1. Voor elk door werknemer gewerkt uur zal een vergoeding worden betaald ten bedrage van
€ 10,61 bruto per uur exclusief vakantietoeslag.
2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:628 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek heeft werknemer de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst slechts recht op loon indien en voor zover zij daadwerkelijk voor werkgever werkzaam is geweest.
Voorgaande ongeacht de vraag voor wiens risico de oorzaak van het niet verrichten van de werkzaamheden komt.
3. Werknemer ontvangt een vakantietoeslag van 8% over de door haar gewerkte uren. Uitbetaling van de vakantietoeslag vindt maandelijks plaats.
4. Ingeval van tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt het op de einddatum opgebouwde recht op vakantietoeslag uitgekeerd bij de eindafrekening.
5. Het salaris als bedoeld in lid 1 zal maandelijks binnen 5 dagen na het aflopen van de maand worden uitbetaald op een door werknemer aan te wijzen bankrekening.(…)”
2.2.
Op 17 januari 2020 schrijven [verzoeker] en zijn dochter in een WhatsAppbericht aan [verweerder] :
“Je bent nu al bijna twee weken weg en we hebben je, op de belasting na, niet meer gesproken sindsdien.
Dit is niet wat we ervan verwacht hadden hoe we het samen zouden gaan doen.
We begrijpen dat je ook je werk hebt, maar de insteek van dit alles was dat we het samen zouden doen.
Nu hebben we toch wel het gevoel dat een scheef groei is ontstaan in het aantal gewerkte/aanwezigheids uren.
Dit is voor [naam 1] ook niet meer vol te houden het aantal uren dat hij aanwezig is om het cafe draaiende te houden.
Stiekem hebben we ook een beetje het idee dat dit niet is wat je ervan verwacht had en het moeilijk te combineren vat met je werk en gezin.
Daarom willen we vragen hoe je erin staat als wij het cafe zouden overnemen.
Dat we weer gezellig een biertje aan de bar kunnen drinken. Ipv te kibbelen over zaken.
We praten er verder nog wel over, we vroegen ons alleen af hoe je erin staat?”
2.3.
Op 17 januari 2020 vindt in de avond een woordenwisseling plaats tussen [verweerder] en [verzoeker] .
2.4.
Op 27 januari 2020 vindt een WhatsAppgesprek plaats tussen [verweerder] en de dochter van [verzoeker] ( [naam 2] ):
“ [verweerder] : Hi [naam 2] is alles goed met je vader?
[naam 2] : Nee hij moet in t ziekenhuis blijven
Onderzoeken lopen hoor morgen meer
[verweerder] : Is er bezoek mogelijk?
[naam 2] : Nee even niet”
2.5.
Enkele weken later vindt opnieuw een WhatsAppgesprek plaats tussen [verweerder] en de dochter van [verzoeker] :
“ [verweerder] : Goedemiddag [naam 2] kan je mij ff bellen als je tijd hebt?
[naam 2] : Ben nu met die kleine bij de arts kan even niet bellen…wat is er?
[verweerder] : Café is overgedragen naar de heer [naam 3] hij gaat het verder mee. Wat ga jij doen?
En [naam 2] kan jij map met vergroening mee kunnen sturen of meenemen. Nogmaals het is erg jammer dat we niet gered hebben..
[naam 2] : Huh…hoe bedoel je???? We hebben 2 dagen geleden een gesprek gehad dat je t aan ons over zou doen en nu meld je DIT via een app?
[verweerder] : Het kon niet toch [naam 4] was er niet mee akkoord. En ik moet zo snel mogelijk naar mijn eigen werk..had geen keus meer wil van af…
[naam 2] : We hebben het niet eens over mogelijkheden gehad, dus je wilt zeggen dat ben wel akkoord is met [naam 3] en niet met ons?”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het door [verweerder] op 17 januari 2020 gegeven ontslag op staande voet ex artikel 7:677 BW te vernietigen dan wel de opzegging van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671 BW te vernietigen op grond van artikel 7:681 BW en;
II. [verweerder] te veroordelen [verzoeker] binnen drie dagen na betekening van de beschikking toe te laten tot de werkvloer, teneinde de bedongen werkzaamheden uit te voeren, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder] zulks nalaat om hieraan gevolg te geven met een maximum van € 25.000,-, en;
III. [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] vanaf 13 september 2019 te voldoen het bruto maandsalaris van € 3.840,42 bruto (op basis van gemiddeld 362 uren per maand tegen een uurtarief van € 10,61 bruto) te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8% tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd en met inbegrip van de wettelijke rente, alsmede met inbegrip van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over dat salaris van de vierde dag na de maand volgend op die waarover het salaris verschuldigd is tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiair:
IV. voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet, dan wel opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar, althans verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ;
V. [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, te voldoen op grond van artikel 7:653 BW verschuldigde transitievergoeding van € 763,13 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bruto bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf de 15e dag na betekening van de beschikking, en;
VI. [verweerder] te veroordelen op grond van artikel 7:677 BW dan wel artikel 7:681 BW aan [verzoeker] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking te voldoen een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bruto bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf de 15e dag na betekening van de beschikking, en;
zowel primair als subsidiair:
VII. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van de beschikking.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn primaire verzoeken ten grondslag dat het op 17 januari 2020 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, althans dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst op die datum in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Omdat geen sprake is van een rechtsgeldige reden voor ontslag, dan wel opzegging, verzoekt [verzoeker] om vernietiging van het gegeven ontslag, althans de opzegging. Verder verzoekt hij om wedertewerkstelling en om doorbetaling van zijn salaris, welk salaris [verweerder] vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst onbetaald heeft gelaten, aldus [verzoeker] .
Aan zijn subsidiaire verzoeken legt [verzoeker] ten grondslag dat [verweerder] door het ontslag op staande voet, althans de opzegging van de arbeidsovereenkomst, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verweerder] is dan ook de transitievergoeding en een billijke vergoeding aan hem verschuldigd, aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerder] voert verweer. Hij betwist primair dat sprake is van een arbeidsrelatie tussen partijen in de zin van werkgever-werknemer. Volgens [verweerder] zijn hij en [verzoeker] een samenwerking aangegaan die ziet op het exploiteren van een Moluks café. Het was niet mogelijk om bij aanvang gezamenlijk te gaan ondernemen. Partijen vonden de oplossing in de afspraak dat [verweerder] zou investeren met geld en [verzoeker] met zijn aanwezigheid in het café. Daarmee zouden zij allebei een waardevolle investering leveren aan de opstart, verbouw en uitbouw van het café en kon tevens worden voldaan aan de vereisten voor een exploitatievergunning van de gemeente. Om de proefperiode van gezamenlijk ondernemen een voor overheidsinstanties acceptabele vorm te geven, is gekozen voor het opstellen van een arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoeker] . Van een daadwerkelijke arbeidsverhouding was echter geen sprake. Dat is ook nooit de bedoeling van partijen geweest hetgeen blijkt uit het feit dat [verzoeker] nooit aanspraak heeft gemaakt op loon. Van een ontslag op staande voet, dan wel opzegging van de arbeidsovereenkomst, is geen sprake geweest, aldus [verweerder] . Het is wel juist dat op 17 januari 2020 een conflict is ontstaan tussen partijen waardoor de onderlinge verhoudingen zijn bekoeld. Na een woordenwisseling op 17 januari 2020 heeft [verzoeker] het café verlaten. Het door [verzoeker] gestelde ontslag is derhalve een onjuiste kwalificatie van een zakelijk conflict.
Subsidiair voert [verweerder] aan dat [verzoeker] op 17 januari 2020 zelf ontslag op staande voet heeft genomen door boos weg te lopen en de sleutel achter te laten.
4. Het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek en het verweer
4.1.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verzoeker] te veroordelen:
I. tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ad € 5.761,23 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. tot teruggave van de weggenomen goederen uit de onderneming van [verweerder]
III. tot betaling van de proceskosten.
4.2.
[verweerder] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verzoeker] na het op 17 januari 2020
ontstane conflict de zakelijke rekening heeft leeggehaald en een aantal bedrijfseigendommen, waaronder een biljarttafel, heeft meegenomen uit het café.
Voor het geval geoordeeld wordt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, heeft [verzoeker] op 17 januari 2020 zelf ontslag op staande voet genomen. Hiermee is sprake van een onregelmatige opzegging zodat [verweerder] recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het loon over de opzegtermijn die [verzoeker] in acht had moeten nemen, aldus [verweerder] .
4.3.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, wordt ingegaan.

5.De beoordeling van de verzoeken van [verzoeker]

Arbeidsovereenkomst
5.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
Niet in geschil is dat tussen partijen een schriftelijke, door beide ondertekende, arbeidsovereenkomst is gesloten. Deze arbeidsovereenkomst heeft als uitgangspunt te gelden, omdat daarmee sprake is van een onderhandse akte ex artikel 157 lid 2 Rv die tussen partijen dwingend bewijs oplevert.
[verweerder] heeft daartegen aangevoerd dat het nooit de bedoeling van partijen is geweest om feitelijk uitvoering te geven aan deze overeenkomst. [verzoeker] en hij hadden “een proefperiode voor gezamenlijk ondernemen” voor ogen, aldus [verweerder] . Om dit in een voor de overheidsinstanties acceptabele vorm te gieten, is gekozen voor het opstellen van de arbeidsovereenkomst. Van een daadwerkelijke arbeidsverhouding is nimmer sprake geweest, aldus [verweerder] .
5.2.
De kantonrechter volgt [verweerder] hierin echter niet en overweegt daartoe het volgende.
[verzoeker] heeft onbetwist gesteld dat hij vanaf september 2019 tot en met 17 januari 2020 werkzaam is geweest in het café. Verder blijkt ook uit het door [verzoeker] in het geding gebrachte ingevulde ‘Model Opgaaf gegevens voor de loonheffingen’ en ‘Aanmeldingformulier nieuwe werknemer’ dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de gesloten arbeidsovereenkomst.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen voorts uiteen gezet dat -op termijn- betalingen aan [verzoeker] zouden worden gedaan. [verzoeker] stelt dat hij aanspraak zou maken op loon, terwijl [verweerder] heeft toegelicht dat [verzoeker] , als zakelijk partner, de helft zou krijgen van de te maken winst. Daarmee staat vast dat tegenover de werkzaamheden van [verzoeker] een vergoeding stond.
Dat [verzoeker] tot aan deze procedure bij [verweerder] geen aanspraak heeft gemaakt op loon doet aan de vaststelling dat werkzaamheden zijn verricht en daarmee feitelijk wel uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst niet af.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling voorts verklaard dat hij vanaf de eerste dag zijn gewerkte uren heeft bijgehouden en deze registratie heeft overhandigd aan zijn dochter die ze aan de boekhouder heeft gegeven. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de dochter van [verzoeker] , met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, onder andere belast was met de betaling van het loon. Uit de door [verzoeker] in het geding gebrachte WhatsAppberichten komt verder niet het beeld naar voren dat, zoals [verweerder] stelt, van meet af aan beoogd was om gezamenlijk te ondernemen. Uit deze berichten (r.o. 2.2. en r.o. 2.5.) volgt dat [verzoeker] en zijn dochter op enig moment voorstellen aan [verweerder] hebben gedaan om het café over te nemen. [verweerder] heeft om hem moverende redenen ervoor gekozen de exploitatie van het café over te dragen aan de heer [naam 3] . De eigenaar van het pand zou ook niet akkoord zijn met exploitatie door [verzoeker] en zijn dochter. Ook dit is niet goed te rijmen met de door [verweerder] gestelde samenwerking met [verzoeker] .
De vermelding van [verweerder] als enig eigenaar van het café in het register van de Kamer van Koophandel duidt evenmin op de 50/50 samenwerking tussen [verweerder] en [verzoeker] . De door [verweerder] in het geding gebrachte overeenkomst van geldlening tussen hem en een derde en een overboekingsbewijs kunnen tot slot ook niet leiden tot een ander oordeel nu deze bescheiden niet zijn te herleiden tot een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen. Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van [verzoeker] is hetgeen [verweerder] daartegen heeft aangevoerd onvoldoende om te worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
5.3.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst.
Vernietiging ontslag op staande voet dan wel opzegging
5.4.
[verzoeker] heeft primair gesteld dat hij op 17 januari 2020 op staande voet is ontslagen, althans dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. [verweerder] heeft dit echter betwist. Hij heeft aangevoerd dat er op 17 januari 2020 weliswaar een woordenwisseling heeft plaatsgevonden maar dat van een ontslag op staande voet geen sprake is geweest. Gelet op de betwisting van [verweerder] lag het op de weg van [verzoeker] om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. De enkele blote stelling dat sprake is geweest van een ontslag op staande voet, dan wel opzegging is hiervoor onvoldoende.
5.5.
Het voorgaande betekent dat in het kader van deze procedure niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op 17 januari 2020 is geëindigd als gevolg van een ontslag op staande voet, dan wel opzegging door [verweerder] . De verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet, dan wel de opzegging dient derhalve te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet, dan wel opzegging, het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] .
Wedertewerkstelling
5.6.
De kantonrechter stelt vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 31 maart 2020. Gesteld noch gebleken is dat [verweerder] , conform artikel 2 van de arbeidsovereenkomst (r.o. 2.1.), een aanzegging bij voorbaat ex artikel 7:668 BW, aan [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te willen voortzetten of dat [verzoeker] na 31 maart 2020 nog werkzaamheden ten behoeve van [verweerder] heeft verricht.
5.7.
Nu de arbeidsovereenkomst reeds is geëindigd op 31 maart 2020 wordt de door [verzoeker] verzochte wedertewerkstelling afgewezen bij gebrek aan belang.
Achterstallig salaris
5.8.
Hiervoor is geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, zodat [verweerder] op grond van artikel 7:619 BW aan [verzoeker] loon verschuldigd is over de door hem gewerkte uren. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij in de periode 13 september 2019 tot en met 17 januari 2020 1.449,25 uren heeft gewerkt. Op basis van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen uurloon van € 10,61 bruto komt dit volgens [verzoeker] neer op een bedrag van € 15.376,54 bruto. Met een beroep op artikel 7:610b BW, althans zo begrijpt de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] , verzoekt [verzoeker] de betaling van een bedrag van € 3.804,42 bruto per maand vanaf 13 september 2019 tot aan de dag dat het dienstverband op rechtsgeldige wijze is geëindigd.
5.9.
[verweerder] heeft niet betwist dat [verzoeker] de door hem gestelde uren heeft gewerkt. Vaststaat echter dat [verzoeker] in de periode tussen 17 januari 2020 en 31 maart 2020 geen werkzaamheden ten behoeve van [verweerder] meer heeft verricht. De vraag is voor wiens rekening dit komt.
5.10.
Op 18 januari 2020 is [verzoeker] opgenomen in het ziekenhuis. Blijkens het WhatsAppgesprek tussen [verweerder] en de dochter van [verzoeker] (r.o. 2.4.), in ieder geval tot 27 januari 2020. Op grond van ziekte was [verzoeker] in die periode derhalve niet in staat tot het verrichten van arbeid. [verweerder] was hiermee bekend, zo volgt uit voornoemd Whatsapp bericht. Op grond van artikel 7:629 BW heeft [verzoeker] recht op loon tijdens ziekte. Dat betekent dat [verweerder] in ieder geval loon verschuldigd is aan [verzoeker] over de periode 18 januari 2020 tot en met 27 januari 2020.
5.11.
Dan resteert de periode tussen 28 januari 2020 en 31 maart 2020 waarin [verzoeker] ook geen werkzaamheden heeft verricht. Op grond van artikel 7:627 BW is geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Op grond van artikel 7:628 BW behoudt de werknemer echter het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] toegelicht dat het café na het incident op 17 januari 2020 een aantal dagen dicht is geweest en daarna weer is geopend. Er is na 17 januari 2020 gecommuniceerd over overname van het café, maar [verweerder] heeft op enig moment medegedeeld de exploitatie om hem moverende redenen over te dragen aan een derde zonder zich daarbij uit te laten over eventuele werkhervatting door [verzoeker] . Bovendien heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] bij brief van 20 februari 2020 aan [verweerder] bericht dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt voor het verrichten van werkzaamheden en dat hij vanaf 17 januari 2020 beschikbaar is geweest voor het verrichten van werkzaamheden. Nu [verweerder] de ontvangst van deze brief niet heeft betwist en hij evenmin heeft toegelicht om welke reden [verzoeker] na 28 januari 2020 niet is opgeroepen voor het verrichten van werk, dient het niet verrichten van arbeid door [verzoeker] voor rekening en risico van [verweerder] te komen. Dit betekent dat [verweerder] ook over de periode tussen 28 januari 2020 en 31 maart 2020 loon verschuldigd is aan [verzoeker] .
5.12.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van [verzoeker] tot betaling van zijn loon, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, wordt toegewezen vanaf 13 september 2019 tot en met 31 maart 2020.
5.13.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening. [verweerder] wordt verder veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon en vakantiegeld. De kantonrechter ziet aanleiding deze te beperken tot 10%.
Transitievergoeding
5.14.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a, onderdeel 3, BW is de werkgever – kort samengevat – aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Ingevolge het bepaalde onder lid 7 sub c van dit artikel is geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake. Dit houdt in dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding.
5.15.
[verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat de transitievergoeding een bedrag van € 763,31 bruto bedraagt zodat dit bedrag zal worden toegewezen als gevorderd.
Billijke vergoeding
5.16.
[verzoeker] verzoekt toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:677 BW danwel artikel 7:681 BW. Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd zodat geen grondslag bestaat voor toekenning van een dergelijke billijke vergoeding. Dit verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen.

6.De beoordeling van de (zelfstandige) verzoeken van [verweerder]

6.1.
heeft de kantonrechter verzocht om vast te stellen dat [verzoeker] op 17 januari 2020 ontslag op staande voet heeft genomen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [verzoeker] lag het op de weg van [verweerder] om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. De enkele blote stelling dat sprake is geweest van een ontslag op staande voet is onvoldoende. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen. Datzelfde geldt voor het (daarmee samenhangende) verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding.
6.2.
Ten aanzien van het verzoek van [verweerder] , om [verzoeker] te veroordelen tot teruggave van de weggenomen goederen uit de onderneming van [verweerder] , wordt als volgt geoordeeld.
[verzoeker] heeft betwist dat hij geld van de zakelijke rekening heeft weggenomen. Gelet op deze betwisting lag het op de weg van [verweerder] om zijn verzoek nader te specificeren en onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. Zo is niet gesteld welk bedrag [verzoeker] zou hebben weggenomen. Evenmin heeft [verweerder] bescheiden, bijvoorbeeld bankafschriften, in het geding gebracht waaruit dit zou blijken. Uit het, door [verzoeker] als productie 8 in het geding gebrachte en niet door [verweerder] weersproken, WhatsAppbericht van [verweerder] dat hij [verzoeker] verzoekt om het biljart uit het café op te halen omdat het anders weggaat met als reden [verweerder] het biljart zelf niet wil houden, volgt dat het biljart met toestemming van [verweerder] is meegenomen. [verweerder] heeft niet onderbouwd op grond waarvan [verzoeker] thans gehouden zou zijn om het biljart weer aan [verweerder] te retourneren. Een, van onderliggende stukken voorziene, toelichting over andere goederen die zouden zijn weggenomen, ontbreekt.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook dit verzoek van [verweerder] wordt afgewezen.

7.Proceskosten

7.1.
In alle verzoeken wordt [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De door [verzoeker] verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als gevorderd.

8.De beslissing

De kantonrechter,
in de verzoeken van [verzoeker]
8.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 3.804,42 bruto per maand over de periode 13 september 2019 tot en met 31 maart 2020, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag alsmede de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
8.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 10% over het te laat betaalde loon en vakantiegeld vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
8.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 763,31 bruto aan transitievergoeding;
in de verzoeken van [verweerder]
8.4.
wijst de verzoeken af;
in beide verzoeken
8.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten tot deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 83,00 aan griffierechten en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 15 dagen na de datum van betekening van deze beschikking;
8.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
8.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Weerkamp-Beens in tegenwoordigheid van de griffier op 25 mei 2020.