ECLI:NL:RBGEL:2020:325

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
C/05/363052 KG ZA 19-506
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot handhaving van erfdienstbaarheid van weg in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Dutch Dairy Products B.V. (DDP) en twee gedaagden, die de toegang tot het perceel van DDP hebben afgesloten door poorten te vergrendelen. DDP, eigenaar van een perceel waar een melkfabriek gepland is, vorderde dat de gedaagden de poorten zouden openen en de ontsluitingsweg naar de openbare weg vrij zouden maken. De rechtbank oordeelde dat DDP recht heeft op onbelemmerde toegang tot haar perceel op basis van een gevestigde erfdienstbaarheid. De gedaagden voerden aan dat DDP geen redelijk belang had bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en dat deze opgeheven kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de erfdienstbaarheid nog steeds van kracht was en dat DDP recht had op toegang, mits de gedaagden ervoor zorgden dat DDP niet afhankelijk was van hun medewerking. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om de poorten te openen en DDP de benodigde sleutels te verstrekken, met een dwangsom voor elke dag dat zij hieraan niet voldeden. De proceskosten werden aan de zijde van DDP toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/363052 / KG ZA 19-506
Vonnis in kort geding van 22 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH DAIRY PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Eersel,
eiseres,
advocaat mr. A.C. Teeuw te Middelharnis,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1]
gevestigd te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2]
gevestigd te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
gedaagden,
advocaat mr. M. van Schie te Amsterdam.
Partijen zullen hierna DDP en [gedaagde partij] genoemd worden. [gedaagde partij] zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13
  • de brief van [gedaagde partij] van 7 januari 2020 met bijgevoegd producties 1 tot en met 10
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van DDP
  • de pleitnota van [gedaagde partij]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DDP is eigenaar van het perceel gelegen aan [kadastrale gegegevens] (hierna te noemen: [perceel 1] ). Dutch Dairy Genetics (hierna te noemen: DDG) heeft [perceel 1] op een veiling gekocht van [naam 1] . [naam 1] heeft op het perceel decennialang een pluimveebedrijf geëxploiteerd. DDG heeft [perceel 1] overgedragen aan DDP. De op het perceel aanwezige opstallen worden op dit moment niet bedrijfsmatig gebruikt. DDP heeft plannen om op het perceel een melkfabriek te realiseren. Zij is daarover in overleg met de gemeente Groesbeek.
2.2.
De heer [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] is eigenaar van het perceel [kadastrale gegevens 2] (hierna te noemen: [perceel 2] ).
2.3.
[gedaagde sub 1] is eigenaar van het perceel [kadastrale gegegevens 3] (hierna te noemen: [perceel 3] ). Op dit perceel bevindt zich [naam 3] .
2.4.
Handelsonderneming BoBo B.V. en Real Estate Malden B.V. (hierna te noemen: BoBo) zijn eigenaar van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 4] (hierna te noemen: [perceel 4] ). Op dit perceel bevinden zich café-restaurant en zalencentrum [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ) en een woning, met daarachter een groot parkeerterrein. [gedaagde sub 2] is huurder van [perceel 4] en huurt en exploiteert [naam 4] .
2.5.
In 1993 is bij notariële akte een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van [perceel 1] en ten laste van de percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] . Deze erfdienstbaarheid betrof een recht van weg ten behoeve van het pluimveebedrijf van [naam 1] , uit te oefenen over een strook grond om te komen en te gaan van en naar [straat 1] .
2.6.
Bij notariële akte Toedeling Ruilverkaveling van 15 mei 2003 (hierna te noemen: de akte uit 2003) is wederom een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten gunste van [perceel 1] en ten laste van de percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] (hierna: de erfdienstbaarheid). De akte uit 2003 bepaalt ter zake de erfdienstbaarheid, voor zover van belang, het volgende:
‘(…)
132. Ten behoeve van de kavel(s) [Kavel A] en ten laste van de kavel(s) [Kavel B] , [Kavel C] en [Kavel D] wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van en naar de openbare weg, [straat 1] , naar en van het heersend erf uit te oefenen op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze. Het onderhoud van de uitweg komt ten laste van het heersend alswel het dienend erf naar de mate van gebruik.
(…)’
De in de akte uit 2003 genoemde kavelnummers corresponderen met de huidige kadastrale nummers van de percelen [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] . De erfdienstbaarheid loopt vanaf het perceel van DDP in zuidelijke richting via het lange, smalle [perceel 2] ongeveer 12 meter over het perceel van [gedaagde sub 1] en via het parkeerterrein achter [naam 4] , langs [naam 4] en de woning naar [straat 1] (hierna ook wel te noemen: de zuidelijke ontsluitingsweg). Het perceel van DDP heeft ook een ontsluitingsmogelijkheid naar de openbare weg aan de noordzijde van het perceel en die komt uit op de [straat 2] .
2.7.
Op de zuidelijke ontsluitingsweg naar [straat 1] bevinden zich (in ieder geval) een tweetal (toegangs)poorten. De eerste poort bevindt zich op het perceel dat [gedaagde sub 2] huurt van BoBo (hierna te noemen: poort 1). De tweede poort bevindt zich (volgens DDP) op de grens tussen de percelen [perceel 2] en [perceel 3] (de percelen van [naam 2] en [gedaagde sub 1] ) dan wel (volgens [gedaagde partij] ) op de grens tussen de percelen [perceel 3] en [perceel 4] (de percelen van BoBo en [gedaagde sub 1] ) (hierna te noemen: poort 2).
2.8.
Op 17 oktober 2019 hebben [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] zowel poort 1 als poort 2 afgesloten met een of meer (nieuwe) (hang)sloten. DDP heeft sinds die datum geen doorgang meer om door de beide poorten van en naar haar perceel te gaan vanaf [straat 1] .
2.9.
Bij brief van 25 november 2019 heeft DDP [gedaagde partij] gesommeerd de toegangsweg tot [perceel 1] van en naar [straat 1] vrij te maken en vrij te houden door alle aanwezige sloten en obstakels te verwijderen en verwijderd te houden. [gedaagde partij] heeft hier geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
DDP vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij] hoofdelijk dan wel afzonderlijk te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de ontsluitingsweg van [perceel 1] naar [straat 1] (zoals weergegeven op pag. 5 van de inleidende dagvaarding) volledig vrij te maken en vrij te houden door alle geplaatste (hang)sloten en andere aanwezige obstakels weg te nemen en weg te houden, zodat DDP haar perceel vrij en onbelemmerd vanaf [straat 1] kan bereiken, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of per gedeelte van de dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
II. [gedaagde partij] hoofdelijk dan wel afzonderlijk te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis het hekwerk aan de ingang van [straat 1] alsmede het hekwerk dat grenst aan het perceel van [naam 2] te verwijderen en verwijderd te houden, althans [gedaagde partij] te verbieden om de twee hekwerken op de toegangsweg te sluiten en gesloten te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde partij] hier mee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
III. [gedaagde partij] te gebieden de gevestigde erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van DDP ongehinderd te laten gebruiken op de bestaande wijze door DDP en derden die noodzakelijkerwijs het perceel van DDP moeten bereiken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
IV. [gedaagde partij] hoofdelijk dan wel afzonderlijk te veroordelen in de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van DDP, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] binnen 14 dagen na aanschrijving niet aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 62,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag van de betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van DDP.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft DDP toegelicht dat het geschil zich toespitst op de poorten 1 en 2, die [gedaagde partij] heeft afgesloten. De overige drie poorten die DDP in haar dagvaarding noemt bevinden zich op het eigen perceel van DDP ( [perceel 1] ), en daarvan zijn de sloten inmiddels verwijderd, zodat de vordering onder I. daar niet op ziet. De vordering onder I. moet zo worden begrepen dat DDP vrije en onbelemmerde doorgang wenst door de poorten 1 en 2 en over de percelen van [gedaagde partij] van en naar [straat 1] .
4.2.
DDP legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde partij] de ten gunste van het perceel van DDP gevestigde erfdienstbaarheid heeft geschonden door de poorten 1 en 2 van een (of meer) (nieuw(e) (hang)slot(en) te voorzien, zodat DDP haar perceel thans niet meer vanaf [straat 1] kan bereiken. DDP stelt er recht en belang bij te hebben om onbelemmerd gebruik te kunnen maken van haar erfdienstbaarheid. De noordelijke ontsluitingsweg vanaf haar perceel naar de [straat 2] verloopt via een smalle weg, die ook veel gebruikt wordt door jeugdige fietsers op weg naar school. In het kader van de verkeerskundige beoordeling van de ontwikkeling van de melkfabriek speelt de zuidelijke ontsluitingsweg naar [straat 1] (die toegang biedt tot het dorp) een belangrijke rol, onder meer voor personenauto’s, met name van personeel van DDP. Ook de gemeente Groesbeek gaat volgens DDP uit van twee ontsluitingswegen.
[gedaagde partij] stelt hiertegenover dat DDP geen redelijk belang heeft of in de toekomst zal hebben bij uitoefening van de erfdienstbaarheid. In dat geval kan op grond van artikel 5:79 BW de erfdienstbaarheid door de rechter worden opgeheven. Bij opheffing zijn de belangen van eigenaren dan wel huurders van het dienende erf niet van belang, behalve in geval van misbruik van bevoegdheid, waar volgens [gedaagde partij] in het onderhavige geval sprake van is. Op het moment dat de bestaande erfdienstbaarheid in het kader van de ruilverkaveling in de akte van 2003 opnieuw werd vastgelegd, had het pluimveebedrijf van [naam 1] geen eigen ontsluiting tot de openbare weg en was de erfdienstbaarheid om die reden noodzakelijk. Deze noodzaak en daarmee het belang bij het gebruik van deze ontsluitingsweg is komen te ontvallen met de aanleg van de noordelijke ontsluitingsweg in richting van de [straat 2] . Volgens [gedaagde partij] hadden partijen de bestaande erfdienstbaarheid vervolgens moeten doorhalen, maar dat is nooit gebeurd. Daarnaast is de ontsluitingsweg van het perceel van DDP naar [straat 1] volgens [gedaagde partij] vanaf 1994 niet meer gebruikt. Door ondanks het voorgaande gebruik te (willen) maken van de erfdienstbaarheid maakt DDP dan ook misbruik van haar bevoegdheid. Ook het voornemen van DDP om de erfdienstbaarheid te gebruiken ten behoeve van industriële activiteiten (de geplande melkfabriek), levert misbruik van bevoegdheid op, nu dit gebruik heel anders is dan het gebruik waarvoor de erfdienstbaarheid bij vestiging was voorzien, te weten de agrarische activiteit van [naam 1] . Verder betwist [gedaagde partij] dat DDP spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.3.
Ten aanzien van het spoedeisend belang wordt als volgt overwogen. DDP stelt dat [gedaagde partij] inbreuk maakt op een aan haar toekomend zakelijk recht, de ten gunste van DDP gevestigde erfdienstbaarheid. [gedaagde partij] heeft het bestaan van de erfdienstbaarheid niet betwist. Ook staat vast dat DDP haar perceel thans niet meer vanaf [straat 1] kan bereiken doordat [gedaagde partij] poort 1 en poort 2 heeft afgesloten c.q. doen afsluiten. DDP hoeft in beginsel schending van een aan haar toekomend zakelijk recht niet te dulden, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde het spoedeisend belang bij de vorderingen van DDP is gegeven.
4.4.
Tussen partijen is het bestaan van de erfdienstbaarheid in kwestie, gevestigd ten gunste van [perceel 1] (DDP) en ten laste van de percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] , niet in geschil. [gedaagde partij] voert aan dat DDP geen redelijk belang heeft bij de uitoefening van haar erfdienstbaarheid en dat DDP misbruik van haar bevoegdheid maakt door de erfdienstbaarheid te (willen) gebruiken, maar opheffing van de erfdienstbaarheid op grond van de artikelen 5:78 BW en 5:79 BW is in dit kort geding niet aan de orde. Een voorlopig oordeel over de in dat verband aangevoerde argumenten kan, gelet op de sterk uiteenlopende en niet nader onderbouwde stellingen van partijen, ook niet zonder meer worden gegeven. [gedaagde partij] is voor een oordeel op dit punt dan ook aangewezen op een te entameren bodemprocedure tegen DDP.
4.5.
Op de mondelinge behandeling heeft DDP verklaard dat, sinds zij eigenaar is van het perceel, de toegangspoort overdag meestal open stond en als deze dicht was bijna nooit op slot was. Daarnaast beschikte DDP naar eigen zeggen over (een) sleutel(s) van de beide poorten. Of zij deze sleutel(s) van [gedaagde partij] heeft gekregen, zoals zij zelf stelt en [gedaagde partij] betwist, doet in dit verband niet ter zake. Vaststaat dat er een of meer nieuwe (hang)sloten op de poorten zijn aangebracht, waardoor DDP geen toegang meer heeft tot en geen gebruik meer kan maken van de zuidelijke ontsluitingsweg van en naar [straat 1] . Het verweer van [gedaagde partij] dat de erfdienstbaarheid al 25 jaar niet meer is gebruikt, doet evenmin ter zake, nog daargelaten dat DDP dat uitdrukkelijk betwist. Of en in welke mate DDP en/of haar rechtsvoorgangers de ontsluitingsweg naar [straat 1] tot 17 oktober 2019 daadwerkelijk gebruikten, doet niet af aan het bestaan van de (nog altijd bestaande) verplichting van [gedaagde partij] om DDP onbelemmerde toegang te verschaffen tot de dienende erven op grond van de notarieel vastgelegde erfdienstbaarheid.
4.6.
DDP vordert dat poort 1 en poort 2 worden verwijderd, althans dat [gedaagde partij] wordt verboden om de twee poorten te sluiten en gesloten te houden.
Artikel 5:48 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Deze bevoegdheid bestaat ook ingeval dat erf belast is met een erfdienstbaarheid van weg, zoals in het onderhavige geval. Maakt de eigenaar van die bevoegdheid gebruik, dan dient hij ervoor te zorgen dat de eigenaar van het heersende erf onbelemmerde toegang behoudt tot het dienende erf teneinde de erfdienstbaarheid uit te oefenen (Hoge Raad 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598). Dit zal volgens de Hoge Raad in de regel betekenen dat de eigenaar van het dienend erf de eigenaar van het heersend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.7.
Gelet op het voorgaande staat het [gedaagde partij] dus wel vrij haar percelen, ondanks dat zij met een erfdienstbaarheid zijn belast, met (een) poort(en) af te sluiten en deze poort(en) op slot te doen, mits [gedaagde partij] aan DDP de onbelemmerde toegang verschaft om te komen en te gaan van en naar [straat 1] , waarbij DDP niet afhankelijk is van de medewerking van [gedaagde partij] om toegang tot de dienende erven te verkrijgen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid. De Hoge Raad heeft in het hiervoor genoemde arrest overwogen dat dit in concreto in een geval als het onderhavige, waarin de toegang tot het dienend erf met een hek is afgesloten, betekent dat de eigenaar van het dienend erf aan de eigenaar van het heersend erf permanent een sleutel ter beschikking stelt waarmee, tot het zojuist genoemde doel, het hek kan worden geopend. Gelet hierop kan DDP niet van [gedaagde partij] verlangen de beide poorten te verwijderen. Ook een verbod tot het afsluiten van de poorten gaat gelet op het voorgaande te ver. Nu DDP wel recht heeft op onbelemmerde doorgang, zonder daarbij afhankelijk te zijn van [gedaagde partij] om toegang tot de dienende erven te verkrijgen, dient [gedaagde partij] aan DDP permanent (de) sleutel(s) ter beschikking te stellen die passen op de (hang)sloten van de beide poorten. In overeenstemming daarmee dient [gedaagde partij] ervoor te zorgen dat DDP van haar perceel naar [straat 1] en vice versa kan gaan en zal zij DDP moeten toelaten tot de percelen waarop de erfdienstbaarheid rust. Dit betekent dat [gedaagde partij] , zolang de erfdienstbaarheid op die percelen rust, ook geen (andere) obstakels mag plaatsen op de dienende erven, voor zover die aan een onbelemmerde uitoefening van de erfdienstbaarheid door DDP in de weg staan.
4.8.
Ten aanzien van het ter beschikking stellen van de sleutel(s) van het/de slot(en) van poort 1 en poort 2 aan DDP wordt het volgende overwogen. Partijen zijn het erover eens dat poort 1 op het [perceel 4] van BoBo staat. Vast staat dat [gedaagde sub 2] dit perceel met opstallen van BoBo huurt. Nu [gedaagde sub 2] als huurder de feitelijke macht uitoefent over poort 1, in die zin dat zij over de sleutel(s) beschikt en de poort opent en sluit, zal zij worden veroordeeld om de sleutel(s) van poort 1 aan DDP ter beschikking te stellen. Er bestaat geen grond om [gedaagde sub 1] daartoe te veroordelen, nu poort 1 zich niet (deels) op een perceel bevindt dat [gedaagde sub 1] in eigendom heeft dan wel huurt.
Partijen twisten over de precieze locatie van poort 2. Volgens DDP bevindt poort 2 zich op de grens van [perceel 2] van [naam 2] en [perceel 3] van [gedaagde sub 1] , terwijl [gedaagde partij] stelt dat poort 2 op de grens van [perceel 4] van BoBo en [perceel 3] van [gedaagde sub 1] staat. Vast staat dat poort 2 zich in ieder geval op (de grens van) het perceel van [gedaagde sub 1] bevindt en dat zij over de sleutel(s) van de poort beschikt, zodat zij zal worden veroordeeld om de sleutel(s) van poort 2 aan DDP ter beschikking te stellen. Nu binnen het beperkte bestek van dit kort geding niet kan worden vastgesteld dat poort 2 zich op de grens met [perceel 4] van BoBo bevindt, kan [gedaagde sub 2] daartoe niet worden veroordeeld.
4.9.
Met inachtneming van het voorgaande zullen de vorderingen onder I. en II. worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum te vermelden. De uit te spreken veroordelingen tot het vrij maken en vrij houden van de ontsluitingsweg van het perceel van DDP van en naar [straat 1] en het verstrekken van de sleutel(s) van poort 1 en poort 2 zullen als gevorderd worden versterkt met een dwangsom. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de gevorderde dwangsommen te matigen en/of tot een lager bedrag te maximeren.
4.10.
Gelet op de hierna uit te spreken veroordelingen, die er toe strekken dat aan DDP overeenkomstig de ten gunste van haar perceel bestaande erfdienstbaarheid onbelemmerde doorgang zal worden verleend, valt, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien welk belang DDP heeft bij afzonderlijke toewijzing van haar vordering onder III. Deze vordering zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.11.
[gedaagde partij] heeft ten slotte nog betoogd dat DDP de erfdienstbaarheid op de voor [gedaagde partij] minst bezwarende wijze dient uit te oefenen, zoals in de akte uit 2003 is bepaald. Dat brengt volgens [gedaagde partij] mee dat DDP de dienende erven niet met gemotoriseerd verkeer mag betreden, mede in verband met het feit dat een deel van de ontsluitingsweg tussen twee sportvelden doorloopt. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde partij] niet in haar betoog. De akte uit 2003 stelt geen andere voorwaarden aan de erfdienstbaarheid, anders dan dat de uitoefening daarvan “op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze” dient geschieden. De oorspronkelijke erfdienstbaarheid (die ongewijzigd in de akte van 2003 is overgenomen) dateert uit 1993 en is destijds ten behoeve van het perceel en het pluimveebedrijf van [naam 1] gevestigd. Aangenomen wordt dat destijds in aanmerking is genomen dat gemotoriseerd verkeer over de dienende erven van en naar het pluimveebedrijf zou moeten kunnen rijden. Dit maakt het voorshands niet aannemelijk dat de erfdienstbaarheid zich beperkt tot niet-gemotoriseerd verkeer (voetgangers en fietsers).
4.12.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet geen grond om [gedaagde partij] hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten worden aan de zijde van DDP tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 90,97
- griffierecht 656,00
- salaris
980,00
Totaal € 1.726,97
4.13.
De gevorderde nakosten zullen als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de ontsluitingsweg van [perceel 1] naar [straat 1] , voor zover het [perceel 4] betreft, en voor zover zich nog obstakels op dit perceel bevinden die aan onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid door DDP in de weg staan, vrij te maken en te houden door alle aldaar aanwezige obstakels te verwijderen en verwijderd te houden en aan DDP (een) passende sleutel(s) te verstrekken van het/de (hang)slot(en) dat is/die zijn bevestigd aan poort 1,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan DDP een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de ontsluitingsweg van [perceel 1] naar [straat 1] , voor zover het [perceel 3] betreft, en voor zover zich nog obstakels bevinden op dit perceel die aan onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid door DDP in de weg staan, vrij te maken en te houden door alle aldaar aanwezige obstakels te verwijderen en verwijderd te houden en aan DDP (een) passende sleutel(s) te verstrekken van het/de (hang)slot(en) dat is/die zijn bevestigd aan poort 2,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan DDP een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van DDP tot op heden begroot op € 1.726,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.