In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Huisartsenpraktijk Breezand B.V. (eiseres) en Coöperatie VGZ U.A. (gedaagde). De eiseres vorderde betaling van achtergehouden inschrijftarieven en declaraties van VGZ, die deze had opgeschort vanwege twijfels over de rechtmatigheid van de ingediende declaraties. De voorzieningenrechter oordeelde dat, ondanks de forumkeuze in de algemene voorwaarden van VGZ, de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De spoedeisendheid van de vorderingen werd onderbouwd door de financiële situatie van de huisartsenpraktijk, die door de opschorting van de declaraties in de problemen was geraakt.
De rechter concludeerde dat VGZ gerechtigd was om de inschrijftarieven op te schorten, omdat de zorgverlening door de huisartsenpraktijken niet in voldoende mate beschikbaar was. De praktijk had gedurende een periode van 6-8 weken voor de sluiting geen reguliere zorg kunnen bieden, wat betekende dat VGZ slechts tot gedeeltelijke uitbetaling van de inschrijftarieven kon overgaan. De vorderingen van HAP Breezand werden afgewezen, evenals de nevenvorderingen tot betaling van wettelijke rente en incassokosten. HAP Breezand werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.