Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 november 2019
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 13 februari 2020.
2.De feiten
meldingstudievertraging
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 385,00
bestaanvan schade, maar aanknopingspunten bieden voor de
begrotingvan bepaalde schadeposten. Daargelaten de vraag of het tuinieren van [eiser] gezien moet worden als een hobby of als een activiteit waarvoor een recht op vergoeding voor huishoudelijke hulp bestaat, moet eerst komen vast te staan dat [eiser] vanwege zijn klachten als gevolg van de overval deze activiteit (tijdelijk) niet meer zelf heeft kunnen uitvoeren. Het is aan [eiser] om de noodzaak voor het laten verrichten van die huishoudelijke taken door derden aan te tonen en de omvang daarvan. Dat heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. Daarbij acht de rechtbank onder meer van belang dat [eiser] in de toelichting bij het schadeoverzicht heeft opgenomen dat hij in de maanden juni en juli 2017 respectievelijk 158,94 uur en 139,29 uur heeft gewerkt, wat -uitgaande van 173 uur per maand bij een 40-urige werkweek, zoals [eiser] zelf hanteert- omgerekend uitkomt op ongeveer 36 uur respectievelijk 32 uur per week. [eiser] is direct na de overval kennelijk in staat geweest tot een dergelijke werkbelasting, wat niet rijmt met de gestelde onmogelijkheid tot het verrichten van tuinonderhoud dan wel het buiten zetten van vuilnis. Bovendien waren [eiser]’s klachten psychisch van aard. Gelet op de aard van zijn klachten als de gebleken werkbelasting na de overval, is de enkele stelling van [eiser] dat hij niet in staat is geweest om zelf tuinonderhoud te verrichten en vuilnis buiten te zetten onvoldoende om een voorschot op deze schadepost toe te wijzen.
bestaanvan schade, maar aanknopingspunten bieden voor de
begrotingvan bepaalde schadeposten. De rechtbank leidt uit de ter beschikking staande informatie het volgende af. De overval heeft plaatsgevonden op 3 juni 2017. Volgens [eiser] hebben de psychische klachten als gevolg daarvan een negatief effect gehad op de tentamens T4 en T5, die vlak na de overval zijn afgenomen (zie daarvoor de stelling van [eiser] in het schade overzicht). In de melding studievertraging van 13 juli 2017 (zie 2.6.) staat dat de tentamens T4 en T5 niet naar behoren zijn gegaan. Hoewel [eiser] niet concreet stelt wanneer deze tentamens hebben plaatsgevonden, kan, uitgaande van de beschikbare informatie en de stellingen van [eiser] de conclusie worden getrokken dat dit de periode tussen 3 juni 2017 en 13 juli 2017 moet zijn geweest. Dit is dezelfde periode waarvan [eiser] stelt dat hij 40 uur per week zou werken, maar uiteindelijk gemiddeld 36 uur (in juni) en 32 uur (in juli) per week heeft gewerkt. Een dergelijke werkbelasting is, uitgaande van twee tentamens in dezelfde periode, op zijn minst opmerkelijk te noemen en behoeft nadere toelichting. De gestelde mogelijkheid tot herkansing behoeft eveneens nadere toelichting. [eiser] stelt immers in zijn toelichting bij het schadeoverzicht dat deze tentamens pas een half jaar later konden worden overgedaan. Rekenend vanaf eind juni 2017 zou de mogelijkheid tot herkansing van deze tentamens dus eind december 2017 hebben moeten hebben plaatsgevonden, wat niet verklaart waarom de verwachte afstudeerdatum van 1 februari 2018 niet zou kunnen zijn gehaald. In de verklaring van [studentendecaan] (zie 2.7.) wordt ook alleen gezegd dat hij ‘mogelijk’ in februari 2018 afgestudeerd zou zijn en dat het ‘voorstelbaar’ is dat hij een studievertraging van (maximaal) zes maanden heeft opgelopen. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat de psychische klachten van [eiser] na het ongeval hem hebben belemmerd in zijn studie, ligt het op de weg van [eiser] inzicht te geven in het verloop van zijn studie: wat zijn studieresultaten waren voorafgaand aan de overval, welke vakken hij nog moest halen voor zijn afstuderen en waar en op welk moment dit voor hem vanwege psychische klachten niet mogelijk is geweest. Dat geldt ook met betrekking tot de T4 en T5 tentamens en de mogelijkheid tot herkansing. Ongeacht de vraag of het redelijk is om enige onzekerheid wat betreft het condicio sine qua non verband voor risico van [eiser] te laten komen, zoals [eiser] heeft opgeworpen, heeft te gelden dat het aan [eiser] als benadeelde partij is om de feiten die hij aan zijn schadevergoedingsvordering ten grondslag legt, zo goed mogelijk te onderbouwen. Dat heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende gedaan. Bij die stand van zaken is een voorschot voor kosten wegens studievertraging niet toewijsbaar.
1.390,00(2,0 punt × tarief € 695,00)