In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een sociale huurwoning. De eiser, huurder van de woning, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking waarin de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2017 was vastgesteld op € 153.000. De heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 28 november 2019 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen procesbelang heeft bij het aanvechten van de WOZ-beschikking, omdat een wijziging van de WOZ-waarde geen invloed heeft op de huurprijs van de sociale huurwoning. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde van de woning. De eiser heeft een lagere waarde van € 135.000 bepleit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat ook de eiser niet in zijn bewijsvoering is geslaagd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde vastgesteld op € 140.000.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de WOZ-waarde verlaagd en de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier heeft de uitspraak op 9 juli 2020 verzonden aan de partijen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.