ECLI:NL:RBGEL:2020:2733

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
C/05/369305 / KG ZA 20-127
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing conservatoir beslag en geldleningsovereenkomst met borgtocht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting Zekerhedenagent. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Paans-Lamsallak, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat op zijn onroerende zaken was gelegd door Zekerhedenagent, die werd bijgestaan door advocaat mr. A. Zeilstra. De eiser had een borgtocht van € 50.000,00 afgegeven voor de nakoming van verplichtingen uit een leningovereenkomst die in 2016 was aangegaan met Collin Crowdfund N.V. en die later was opgezegd. De eiser stelde dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en dat het beslag onterecht was gelegd.

De rechtbank oordeelde dat de borgtocht rechtsgeldig was en dat de eiser onder deze borgtocht kon worden aangesproken, aangezien de hoofdschuldenaren in gebreke waren gebleven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door Zekerhedenagent en dat de belangenafweging in het voordeel van Zekerhedenagent uitviel. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukte de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij conservatoire beslagen en de rechtsgeldigheid van borgtochten in het kader van zakelijke leningen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/369305 / KG ZA 20-127
Vonnis in kort geding van 14 mei 2020
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S. Paans-Lamsallak te Oss,
tegen
de stichting
STICHTING ZEKERHEDENAGENT COLLIN CROWDFUND,
gevestigd te Udenhout,
gedaagde,
advocaat mr. A. Zeilstra te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Zekerhedenagent worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
  • de nagezonden productie 11 van [eiser]
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9 van Zekerhedenagent
  • de nagezonden productie 10 van Zekerhedenagent
  • de vanwege de huidige Corona maatregelen via Skype voor Bedrijven gehouden mondelinge behandeling van 30 april 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Collin Crowdfund N.V. (hierna: Collin Crowdfund) is een bemiddelaar die via een online platform vraag en aanbod van kapitaal bij elkaar brengt, met als beoogd resultaat het tot stand komen van leningovereenkomsten tussen meerdere (anonieme) investeerders en geldnemers. In 2016 heeft Collin Crowdfund in die hoedanigheid bemiddeld in de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening met nummer 25395 tussen enerzijds Yasemin V.O.F. (hierna: de VOF) en haar vennoten de heer [eiser] en mevrouw F. [eiser] als geldnemers en anderzijds een groep (anonieme) investeerders als geldgevers en Zekerhedenagent handelend als hun zekerhedenagent. Op grond van deze leningovereenkomst hebben de investeerders een bedrag van € 450.000,00 aan de VOF en haar vennoten ter beschikking gesteld. In artikel 5.4. van de leningovereenkomst zijn de VOF en haar vennoten daarnaast een parallelle schuld van € 450.000,00 aan Zekerhedenagent aangegaan.
2.2.
Als zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de VOF en haar vennoten hebben [eiser] en zijn echtgenoot, de ouders van de vennoten, op
9 januari 2017 een derdenhypotheek aan Zekerhedenagent verstrekt op het onroerend goed gelegen aan de Woerdsestraat 1 in Altforst voor een bedrag van € 450.000,00.
2.3.
Op enig moment eind 2018 is een deel van de activa van de VOF overgenomen door [naam] (hierna: Hotel [naam]), een vennootschap van [eiser], en werd er niet meer voldaan aan de betalingsverplichtingen onder de leningovereenkomst. De VOF is vervolgens op 8 januari 2019 door de rechtbank Gelderland in staat van faillissement verklaard.
2.4.
Zekerhedenagent en Collin Crowdfund hebben de leningovereenkomst naar aanleiding daarvan opgezegd en de geldlening en parallelle schuld opgeëist. Zekerhedenagent heeft daarnaast ook [eiser] en zijn echtgenote op basis van de door hen verschafte zekerheid gesommeerd aan de daaruit voor hen voortvloeiende betalingsverplichtingen te voldoen. Vervolgens heeft een traject plaatsgevonden waarbij Zekerhedenagent, Collin Crowdfund, de vennoten en [eiser] tot overeenstemming zijn gekomen over voortzetting van de oorspronkelijke leningovereenkomst onder aangepaste (aanvullende) voorwaarden.
2.5.
Op 23 juli 2019 is de ‘Akte wijziging leningvoorwaarden leningnummer 25395’ tot stand gekomen tussen enerzijds de voormalig vennoten van de VOF, Hotel Yasemin en [eiser] B.V. (hierna: de Holding) en anderzijds de investeerders en Zekerhedenagent handelend ten behoeve van zichzelf, Collin Crowdfund en de Stichting Collin Crowdfund. In deze akte is de hoogte van de reeds in 2016 verstrekte geldlening ongewijzigd gebleven en zijn enkel aanvullende afspraken gemaakt over de (zekerheid tot) terugbetaling daarvan. Op deze zelfde datum hebben Hotel Yasemin en de Holding in verband daarmee zich hoofdelijk als medeschuldenaren verbonden voor de geldlening aan Zekerhedenagent en de investeerders. Vanaf dat moment zijn Hotel Yasemin, de Holding en de voormalige vennoten allen hoofdelijk debiteur onder de leningovereenkomst.
2.6.
Eveneens op 23 juli 2019 heeft [eiser] aan Zekerhedenagent handelend ten behoeve van zichzelf, Collin Crowdfund en de investeerders een borgtocht van
€ 50.000,00 afgegeven strekkende tot zekerheid voor de nakoming van alle vanaf dat moment bestaande verplichtingen onder de leningovereenkomst.
2.7.
Vanaf eind 2019 worden de uit de leningovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet volledig en correct nagekomen. Na diverse sommaties tot betaling heeft [eiser] bij e-mailbericht van 30 januari 2020 kenbaar gemaakt niet aan de betalingsverplichtingen te kunnen voldoen en bezig te zijn met een volledige herstructurering van de financiën.
2.8.
Bij brief van 31 januari 2020 hebben Zekerhedenagent en Collin Crowdfund de leningovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd en zijn de geldleningen opgeëist. Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum heeft Zekerhedenagent [eiser] onder de borgtocht aangesproken voor het geval niet binnen de gestelde termijn aan de betalingsverplichting voor wat betreft de parallelle schuld aan Zekerhedenagent zou worden voldaan.
2.9.
De opgeëiste geldleningen, waaronder de parallelle schuld aan Zekerhedenagent, zijn tot op heden niet terugbetaald en [eiser] heeft tot op heden niet aan zijn betalingsverplichting onder de borgtocht voldaan.
2.10.
Zekerhedenagent heeft op 11 februari 2020 een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op de vastgoedportefeuille van [eiser]. Op 12 februari 2020 is daartoe verlof verleend. Zekerhedenagent is vervolgens tot beslaglegging overgegaan en heeft het verzoekschrift en het proces-verbaal van conservatoir beslag op 14 februari 2020 aan [eiser] laten betekenen. Het conservatoir beslag omvat de volgende aan [eiser] toebehorende onroerende zaken:
  • [postcode] [woonplaats] (Gld) aan het [straat] kadastraal bekend [nummer]
  • [postcode] [woonplaats] (Gld) aan het [straat], kadastraal bekend [nummer]
  • [postcode] [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend [nummer]
  • [postcode] [woonplaats] aan de [straat] kadastraal bekend [nummer]
  • [postcode] [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend [nummer]

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I primair het ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag op zijn onroerende zaken met onmiddellijke ingang op te heffen en Zekerhedenagent te verbieden gedurende de afwikkeling van het onderhavig geschil beslagen te leggen op zaken en goederen van [eiser], voor zover nodig op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Zekerhedenagent niet voldoet aan dit vonnis, met een maximum van € 50.000,00, althans een in redelijkheid door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
II subsidiair elke andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht, waaronder begrepen het met onmiddellijke ingang gedeeltelijk opheffen van de beslagen op een wijze die de voorzieningenrechter geraden acht;
III zowel primair als subsidiair Zekerhedenagent te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Zekerhedenagent voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
[eiser] vordert kort gezegd opheffing van het conservatoire beslag dat op zijn onroerende zaken is gelegd. Op de voet van artikel 705 lid 2 Rv dient een dergelijk beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3.
Vaststaat dat de investeerders mede door tussenkomst van Zekerhedenagent in 2016 op basis van een leningovereenkomst een bedrag van € 450.000,00 aan de VOF en haar vennoten ter beschikking hebben gesteld. Daarnaast zijn de VOF en haar vennoten op grond van artikel 5.4. van de leningovereenkomst een parallelle schuld van € 450.000,00 aan Zekerhedenagent aangegaan. Nadat de VOF en haar vennoten de uit de leningsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet langer nakwamen, hetgeen begin 2019 uiteindelijk in het faillissement van de VOF heeft geresulteerd, is de leningovereenkomst opgezegd en zijn zowel de hoofdverbintenis als de parallelle schuld opgeëist. Vaststaat dat, zonder dat naar aanleiding daarvan enige betaling was gevolgd, op 23 juli 2019 een zogenaamde ‘Akte wijziging leningsvoorwaarden’ tot stand is gekomen. In die akte hebben naast de voormalig vennoten van de VOF ook twee vennootschappen van [eiser] zich als hoofdelijk debiteur voor de betalingsverplichtingen op basis van de oorspronkelijke leningovereenkomst verbonden, zowel voor wat betreft de hoofdverbintenis als de parallelle schuld aan Zekerhedenagent. Vaststaat verder dat [eiser] eveneens op
23 juli 2019 een borgtocht aan Zekerhedenagent heeft afgegeven van € 50.000,00, strekkende tot zekerheid voor de nakoming van alle op dat moment uit de leningovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen, waaronder ook de parallelle schuld.
4.4.
Geconstateerd moet worden dat de leningovereenkomst met gewijzigde voorwaarden op 31 januari 2020 is opgezegd, nadat het Collin Crowdfund en Zekerhedenagent eind 2019 was gebleken dat niet langer correct aan de betalingsverplichtingen werd voldaan en [eiser] (namens de debiteuren) bij e-mailbericht van 30 januari 2020 had aangegeven feitelijk ook niet aan die verplichtingen te kunnen voldoen. Nu betaling van de opgeëiste geldlening en parallelle schuld ondanks diverse sommaties tot op heden is uitgebleven, is voorshands aannemelijk dat Zekerhedenagent de aan haar verstrekte zekerheid tot voldoening van (ook) de parallelle schuld mag aanspreken en in verband daarmee de door [eiser] afgegeven borgtocht mag innen. Niet aannemelijk is dat Zekerhedenagent en/of Collin Crowdfund misbruik van omstandigheden hebben gemaakt bij het tot stand brengen van de overeenkomsten(en). Dat [eiser] onervaren was en de gevolgen van het aangaan van de leningovereenkomst onder aanvullende voorwaarden en het verstrekken van de borgtocht niet kon overzien, heeft [eiser] niet, althans onvoldoende onderbouwd en is gelet op de aard en de omvang van zijn zakelijke activiteiten en zijn vermogenspositie ook niet geloofwaardig. Bovendien zijn de overeengekomen afspraken voldoende bepaalbaar en duidelijk.
4.5.
Het enkele feit dat de oorspronkelijke leningovereenkomst uit 2016 reeds in 2018 is opgezegd en opgeëist, maakt voorts niet dat de daarop voortbordurende akte met aanvullende leningvoorwaarden die op 23 juli 2019 tot stand is gekomen nietig is. Opzegging van het krediet en opeising van de geleende bedragen leiden uiteraard niet tot het einde van alle rechten en verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening. Ook na het faillissement van de VOF zijn de vennoten hoofdelijk aansprakelijk gebleven voor terugbetaling van de volledige geldlening en parallelle schuld en het stond de betrokken partijen vrij om ter afwikkeling van die schulden een (nadere) overeenkomst aan te gaan waarin de afspraken uit de eerdere overeenkomst tot uitgangspunt dienden en aan de terugbetalingsverplichtingen uit de eerdere overeenkomst extra voorwaarden en zekerheden met meerdere partijen te verbinden. De vraag of [eiser] een zakelijke of een particuliere borgtocht heeft afgegeven, is in het kader van dit kort geding niet relevant. Kennelijk heeft [eiser] het standpunt ingenomen dat sprake is van een particuliere borgtocht omdat in dat geval volgens hem een verzwaarde zorgplicht op de kredietverstrekker rust die Zekerhedenagent niet in acht heeft genomen, waardoor de borgtocht nietig is en hij daaronder niet kan worden aangesproken. Of dat werkelijk het geval is, kan in het kader van dit kort geding echter niet worden vastgesteld. Die stelling heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt en hij kan daarin op voorhand dan ook niet worden gevolgd.
4.6.
Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de borgtocht rechtsgeldig tot stand is gekomen en nog altijd rechtsgeldig is en dat [eiser] onder die borgtocht mag worden aangesproken nu de hoofdschuldenaren in gebreke blijven met de voldoening aan hun verplichtingen, ook jegens Zekerhedenagent zelf met de voldoening van de parallelle schuld aan haar. Zekerhedenagent kan daarom ook uit eigen hoofde [eiser] als borg tot betaling aanspreken. Niet aannemelijk is dat de onderliggende vordering ondeugdelijk is en overigens zijn geen relevante feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aangenomen zou kunnen worden dat Zekerhedenagent misbruik van bevoegdheid maakt door [eiser] onder de borgtocht aan te spreken en, bij uitblijving van betaling, voor het bedrag van de borgtocht beslag te laten leggen op diens onroerende zaken. Een belangenafweging maakt dat niet anders. Hoewel [eiser] stelt dat hij op dit moment met de Rabobank in overleg is over de herstructurering van zijn financiën en de mogelijkheid van een voor hem gunstige afwikkeling daarvan op zichzelf een redelijk belang kan zijn waarmee aan zijn zijde rekening dient te worden gehouden, moet worden geconstateerd dat [eiser] geen enkel stuk in het geding heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat hij daarover op dit moment werkelijk in gesprek is, wat de beoogde herstructurering precies inhoudt en welke belangen voor [eiser] precies zijn gemoeid met herstructurering en welke gevolgen die zal hebben voor de mogelijke verhaalbaarheid van de vordering van Zekerhedenagent. Evenmin is onderbouwd dat die herstructurering voor een bepaalde datum moet zijn geregeld en dat daarvoor noodzakelijk is dat het beslag uiterlijk op dat moment is opgeheven. Nu de overwaarde van zijn vastgoedportefeuille volgens [eiser] thans circa € 1 miljoen bedraagt, mag worden aangenomen dat hij vervangende zekerheid aan Zekerhedenagent kan verstrekken en worden verwacht dat hij die ook zal verstrekken alvorens Zekerhedenagent tot opheffing van het gelegde beslag behoeft over te gaan. Dat [eiser] daartoe niet in staat is, is gelet op zijn eigen hiervoor weergegeven stellingen niet aannemelijk geworden. Anderzijds bestaat voor Zekerhedenagent juist gezien de voorgenomen herstructurering waaromtrent verder niets bekend is het niet denkbeeldige risico dat zij geen verhaal meer zal kunnen vinden voor haar vordering na opheffing van het beslag, terwijl de onroerende zaken thans kennelijk voldoende verhaal bieden. Dit alles leidt ertoe dat de vordering strekkende tot opheffing, althans gedeeltelijke opheffing van het conservatoire beslag zal worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Zekerhedenagent tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 656,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.636,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Zekerhedenagent tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.636,00, waarin begrepen
€ 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 14 mei 2020.