1.2.Hierna heeft verzoekster verweerder verzocht om vergoeding van schade ten bedrage van € 3.494,87 bruto. Dit schadebedrag bestaat uit het loon dat verzoekster vanaf einde wachttijd tot 22 februari 2018 heeft betaald, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en opbouw van vakantiedagen.
Verweerder heeft aan de afwijzing van dit verzoek ten grondslag gelegd dat verzoekster ter beperking van de schade, eerst de werknemer dient aan te spreken over de terugbetaling van het over de loonsanctieperiode doorbetaalde loon, voor zover hij over die periode tevens een WW-uitkering heeft ontvangen. Indien verzoekster, ondanks serieuze acties, er niet in slaagt het ten onrechte door haar betaalde loon van de werknemer terug te vorderen, dan ontstaat er volgens verweerder pas schade die voor vergoeding in aanmerking kan komen.
2. Verzoekster heeft bij de rechtbank aangevoerd dat zij het over de loonsanctieperiode doorbetaalde loon niet van de werknemer kan terugvorderen, omdat zij met de werknemer op 19 februari 2018 de hiervoor vermelde vaststellingovereenkomst heeft gesloten. Nu verzoekster deze vaststellingsovereenkomst al was aangegaan voordat het besluit op bezwaar van 23 mei 2018 was genomen, kan het verlenen van finale kwijting niet aan verzoekster worden tegengeworpen.
3. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het verzoek van verzoekster af te wijzen. Verweerder heeft primair aangevoerd dat verzoekster geen schade als gevolg van het loonsanctiebesluit heeft geleden, omdat zij uit hoofde van de hiervoor vermelde vaststellingovereenkomst gehouden was om tot 22 februari 2018 loon door te betalen. Verweerder heeft subsidiair aangevoerd dat de bezwaarprocedure al liep ten tijde van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst, zodat verzoekster bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst rekening had kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat haar bezwaar gegrond kon worden verklaard.
4. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden. Daarbij is titel 8.4 van de Awb ingevoerd. Deze titel van de Awb bevat een regeling voor een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter voor schadevergoedingsverzoeken wegens onrechtmatige besluiten en daarmee samenhangende voorbereidingshandelingen. De verzoekschriftenprocedure maakt het mogelijk om aan de bestuursrechter een verzoek om schadevergoeding te doen. De procedure is in de plaats gekomen van de in de rechtspraak ontwikkelde mogelijkheid om op te komen tegen een zelfstandig schadebesluit en de schadeprocedures van artikel 8:73 en artikel 8:73a van de Awb.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 25 januari 2018 als onrechtmatig besluit moet worden aangemerkt en dat die onrechtmatigheid aan verweerder moet worden toegerekend.
6. Volgens vaste rechtspraak moet de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij het burgerrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
7. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit van 25 januari 2018 en de beweerdelijk geleden schade in de zin van een conditio sine qua non-verband.
8. In artikel 7:627 van het BW is als hoofdregel gegeven dat de werknemer geen recht heeft op loon voor de tijd dat hij de overeengekomen arbeid niet verricht. In artikel 7:629, eerste lid, van het BW is een uitzonderingsregel gegeven. Op grond van deze bepaling behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op loon als hij als gevolg van onder meer ziekte ongeschikt is om de overeengekomen arbeid te verrichten. In artikel 7:629, elfde lid, aanhef en onder a, van het BW is bepaald dat het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid wordt verlengd met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven. Uit deze bepalingen vloeit voort dat, indien verweerder het besluit van 25 januari 2018 achterwege had gelaten, de verplichting van verzoekster tot loondoorbetaling zou zijn geëindigd op 4 januari 2018. Er is geen reden te veronderstellen dat verzoekster in dat geval was overgegaan tot doorbetaling van het loon en vervolgens een vaststellingsovereenkomst zou hebben gesloten, waarin zou zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 22 februari 2018 (datum einde loonsanctie) met als gevolg dat de aanspraak op loon tot die datum doorloopt. Daarmee is het causaal verband tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit, in de zin van een conditio sine qua non-verband, zoals bedoeld in rechtsoverweging 6 van deze uitspraak, gegeven. Dat impliceert dat verweerders hiervoor weergegeven primaire standpunt moet worden verworpen.
9. Vervolgens is aan de orde of de gestelde schade verweerder als gevolg van het onrechtmatige besluit geheel kan worden toegerekend in de hiervoor omschreven zin.In dat kader is mede van belang dat een benadeelde gehouden is om de schade te beperken voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Indien hij daaraan niet voldoet, kan dit tot gevolg hebben dat de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 van het BW wordt verminderd. Indien zowel de benadeelde als de vergoedingsplichtige het in de hand heeft om de schade te beperken, hangt het van de omstandigheden van het geval af of en in hoeverre de vergoedingsplichtige aan de benadeelde kan tegenwerpen dat deze de schade niet heeft beperkt. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat het aan het handelen of nalaten van de vergoedingsplichtige is te wijten dat de benadeelde in de situatie is komen te verkeren die tot schadebeperking noodzaakt.
10. De rechtbank neemt dan tot uitgangspunt dat verweerder zich bij het nemen van het besluit van 25 januari 2018 had dienen af te vragen of hij verzoekster of de werknemer in kennis had gesteld van de mogelijkheid om een WIA-uitkering aan te vragen, zoals hij kennelijk wel (en pas) heeft gedaan naar aanleiding van het bezwaar van verzoekster tegen dit besluit.
11. Verder is de rechtbank van oordeel dat verzoekster zich toen zij naar aanleiding van het besluit van 25 januari 2018 is overgegaan tot doorbetaling van het loon, had moeten afvragen of verweerder zich bij dit besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag om een WIA-uitkering te laat was ingediend. Uit het feit dat verzoekster (pas enige tijd later) bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit, blijkt dat zij dit standpunt niet deelde. Dat had voor haar reden moeten zijn en daarom had van haar op grond van haar schadebeperkingsplicht verlangd kunnen worden om bij het doorbetalen van het loon dan wel bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst op 19 februari 2018 te bedingen dat het loon zou moeten worden terugbetaald indien naar aanleiding van haar (in te stellen) bezwaar zou worden beslist dat de aanvraag niet te laat was ingediend. In dat geval had verzoekster het over de periode van de loonsanctie betaalde loon als onverschuldigd kunnen terugvorderen. Ter zitting heeft verzoekster niet betwist dat het mogelijk was geweest om een dergelijk beding te maken of op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. Nu verzoekster dit niet heeft gedaan, is zij tekortgeschoten in haar schadebeperkingsplicht.
11.
De rechtbank zal gelet op wat hiervoor is geoordeeld de schade over verweerder en verzoekster verdelen. Zij acht het in evenredigheid met de mate waarin de aan verweerder en verzoekster toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan de schade dat verweerder de helft van de schade van verzoekster vergoedt.
12. Het verzoek zal daarom worden toegewezen in die zin dat wordt bepaald dat verweerder de helft van het gevorderde bedrag ad (afgerond) € 1.747,44 aan verzoekster vergoedt.