ECLI:NL:RBGEL:2020:2699

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
8299518 \ HA VERZ 20-10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet van medewerker fietsenstalling met WSW-indicatie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 mei 2020 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een medewerker van de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Centraal Gelderland (MGR). De medewerker, geboren op 8 december 1957, was sinds 31 oktober 2004 in dienst en werkte als medewerker fietsenstalling. Hij had een WSW-indicatie en zijn arbeidsprestatie werd door het UWV op 15 tot 50% beoordeeld. Het ontslag op staande voet volgde na een incident op 21 november 2019, waarbij de medewerker beschuldigd werd van het stelen van een telefoonhouder van een fiets van een klant. MGR had eerder al disciplinaire maatregelen opgelegd, waaronder een laatste waarschuwing. De medewerker betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij de telefoonhouder wilde terugplaatsen op de fiets.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter stelde vast dat de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen niet voldoende waren onderbouwd en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De medewerker had geen intentie om te stelen en de omstandigheden van het geval, waaronder zijn leeftijd, beperkingen en de lange duur van zijn dienstverband, werden meegewogen. De rechter vernietigde het ontslag op staande voet en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. MGR werd veroordeeld tot doorbetaling van het salaris en het verstrekken van correcte salarisspecificaties. De proceskosten werden aan MGR opgelegd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats eiser]
zaakgegevens 8299518 \ HA VERZ 20-10 \ 498 \ 40141
uitspraak van 15 mei 2020
beschikking
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats eiser]
verzoekende partij
gemachtigde mr. E. Weijer te [woonplaats eiser]
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Centraal Gelderland
gevestigd te Westervoort
verwerende partij
gemachtigde mr. T.A. Opbroek-Booij te Amersfoort
Partijen worden hierna [eiser] en MGR genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift aan de zijde van [eiser] met producties, ontvangen op 23 januari 2020;
- het verweerschrift van MGR met producties;
- de brief met producties van de gemachtigde van [eiser] van 18 maart 2020;
- de brief met productie van de gemachtigde van [eiser] van 19 maart 2020;
- de brief met producties van de gemachtigde van MGR van 20 maart 2020;
- de brief met vervangende productie van de gemachtigde van MGR van 23 maart 2020;
- de brief met productie van de gemachtigde van MGR van 3 april 2020;
- de, in verband met de coronacrisis, telefonisch gehouden mondelinge behandeling van 24 maart 2020 waarbij verzoekende partij aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en waarbij namens verwerende partij de heer [naam 1] (HR beleidsadviseur) aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en waarvan door de griffier aantekening is gehouden;
- de, in verband met de coronacrisis, via Skype gehouden mondelinge behandeling van 4 mei 2020, waarbij verzoekende partij aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en waarbij namens verwerende partij aanwezig waren de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] (adviseur HR een beleid), bijgestaan door hun gemachtigde. Mr. Weijer en mr. Opbroek hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser], geboren 8 december 1957, is op 31 oktober 2004 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) MGR. MGR is een samenwerkingsverband van 11 gemeenten op het gebied van het sociaal domein.
2.2.
De laatste functie die [eiser] vervulde, is die van medewerker fietsenstalling in Elst (Gelderland), met een salaris van € 1.653,- bruto per maand en bijkomende emolumenten. [eiser] werkte op basis van een WSW-indicatie. De kwantiteit van zijn arbeidsprestatie werd door het UWV (in 2018) op 15 tot 50% beoordeeld.
2.3.
De arbeidsovereenkomst bevat in artikel 1 “Voortzetting” het volgende:

(…) Werknemer verklaart zich bereid alle voorkomende passende arbeid te aanvaarden. De arbeid wordt verricht in of vanuit de vestigingsplaats van het bedrijf of het onderdeel waar de werknemer wordt geplaatst. Teneinde de ontwikkeling van de werknemer te bevorderen kan de werkplek van werknemer wisselen.
2.4.
De van toepassing zijnde CAO Sociale Werkvoorziening bevat onder meer de volgende bepalingen:

10.1 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan de werknemer, die zich in verband met zijn dienstbetrekking misdraagt, één van de volgende maatregelen opleggen:
a. schriftelijke berisping;
b. vermindering van verlof voor ten hoogst 2/5 deel van de voor de werknemer geldende formele arbeidsduur per week;
c. geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het jaarloon, (…);
d. het onthouden van de jaarlijkse verhoging (…);
e. vermindering van loon met ten hoogste het bedrag van de laatste 2 periodieke verhogingen (…);
f. plaatsing in een andere functie voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van loon;
g. schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van loon, (…);
h. al dan niet onverwijlde opzegging van de arbeidsverhouding.
(…)
10.2
Non-actiefstelling
1. De werkgever kan de werknemer voor een periode van ten hoogste 4 weken op non-actief stellen, indien de voortgang van de werkzaamheden – door welke oorzaak dan ook – ernstig wordt belemmerd. (…)
10.3
Schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen met behoud van loon, teneinde onderzoek en/of beraad mogelijk te maken, indien het vermoeden, dan wel de zekerheid bestaat dat hij zich aan zodanige laakbare daden of gedragingen schuldig heeft gemaakt, dat ontslag door onverwijlde opzegging van de arbeidsverhouding ex artikel 7:677 en artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek wordt overwogen. De schorsing kan niet langer duren dan redelijkerwijs noodzakelijk is om het onderzoek, dan wel het beraad, op een adequate wijze te laten plaatsvinden.
2. De in lid 1 genoemde schorsing wordt schriftelijk medegedeeld onder vermelding van de redenen.
2.5.
Op 31 januari 2019 heeft MGR per brief, met als onderwerp “2e disciplinaire maatregel” aan [eiser], voor zover hier van belang, het volgende bericht:

Hierbij deel ik u mede, dat ik besloten heb om ten aanzien van u – ingevolge artikel 10 van de cao voor de Sociale Werkvoorziening – een disciplinaire maatregel te nemen voor uw overtreding zoals deze in december 2018 heeft plaatsgevonden en wel verkorting van uw verlof met 8 uur.
Ik ben tot deze beslissing gekomen, nadat u op 17 december 2018 bent gehoord (…) over de gerapporteerde overtreding. De overtreding betreft het bezoeken van een winkel waarbij artikelen door u zijn gestolen uit deze winkel.
(...)
U bent gewezen dat herhaling van dit soortgelijk gedrag in het uiterste geval kan leiden tot ontslag. Om dit te voorkomen verzoeken wij u dringend opnieuw goede nota te nemen van de inhoud van deze brief.(…)
2.6.
Op 16 juli heeft MGR aan [eiser] per brief met als onderwerp “2e disciplinaire maatregel laatste waarschuwing” onder meer het volgende bericht:

Hierbij deel ik u mede, dat ik besloten heb om ten aanzien van u – ingevolge artikel 10 van de cao voor de Sociale Werkvoorziening – een disciplinaire maatregel te nemen voor uw overtreding zoals deze op 2 mei jl. heeft plaatsgevonden en wel door middel van een allerlaatste waarschuwing. (…)
De overtreding betreft het vertonen van zéér agressief gedrag.
(…)
U bent er in de vorige opgelegde disciplinaire maatregel d.d. 21 januari 2019 al op gewezen dat herhaling van soortgelijk gedrag in het uiterste geval kan leiden tot ontslag. (…)
2.7.
Op 21 november 2019 is [eiser] geschorst met behoud van loon. In de schorsingsbrief van die datum staat, voor zover hier van belang:

Vandaag heb ik vernomen dat het vermoeden bestaat dat u zonder toestemming, op uw werk in de fietsenstalling bij NS Station Elst, een telefoonhouder van een fiets van een klant heeft afgehaald en in uw zak gestoken. Deze telefoonhouder was niet van u en zat (gedeeltelijk) op de fiets van de klant gemonteerd.
Uw leidinggevende, [naam 3] en een collega zijn hiervan getuige geweest en hebben u dan ook direct aangesproken. Toen u op hun verzoek uw zakken leeg maakt, kwam deze telefoonhouder tevoorschijn.
[naam 4], teamleider, heeft u medegedeeld dat u, conform artikel 10.3 in de cao WSW, per direct bent geschorst met behoud van loon.”
(…)
In het kader van het sanctiebeleid heeft u recht op een hoorgesprek om uw kant van de situatie toe te lichten.(…)
2.8.
Op 26 november 2019 is [eiser] door MGR op staande voet ontslagen, nadat hij eerder die dag over de situatie was gehoord. In de brief van die datum getiteld “bevestiging ontslag op staande voet” staat onder meer het volgende:

Op vrijdag 21 november 2019 hebben wij geconstateerd dat u zonder toestemming, op uw werk in de fietsenstalling bij NS Station Elst, een telefoonhouder van een fiets van een klant die op de grond lag bij de fiets, heeft opgepakt en in uw zak heeft gestoken. Vervolgens heeft u de bevestiging van de telefoonhouder van de fiets geschroefd. De bevestiging van de telefoonhouder heeft u ook in uw zak gestoken.
Uw leidinggevende, [naam 3], en een collega zijn hiervan getuige geweest. Zij hebben gezien dat u de telefoonhouder opraapte en later het bevestigingsstuk van de fiets demonteerde. Zij hebben u direct aangesproken. Toen u op hun verzoek uw zakken leeg maakte, kwam deze telefoonhouder (de houder en het bevestigingsstuk) tevoorschijn.
(…)
(…) Uw handelen is volledig in strijd met de regels die gelden binnen Scalabor/MGR SDCG en die onder meer zijn vervat in de gedragscode en de huisregels. Uw handelwijze past niet bij de wijze waarop wij met de spullen van anderen omgaan. U heeft welbewust de telefoonhouder van de grond opgepakt, de bevestiging gedemonteerd en in de telefoonhouder en het bevestigingsstuk uw zak gestoken. Wij hebben u daarop medegedeeld dat als gevolg van uw handelwijze van Scalabor/MGR SDCG als werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met u te laten voortduren.
Op 16 juli 2019 heeft u eveneens een tweede disciplinaire maatregel ontvangen in de vorm van een laatste waarschuwing. In deze waarschuwing hebben wij benadrukt dat wanneer u zich wederom niet weet te gedragen, u onze organisatie in diskrediet brengt en u niet de verantwoordelijkheid kunt nemen die bij uw functie past, dit zwaarwegende gevolgen kon hebben voor uw arbeidsovereenkomst.
Bovenstaande gedragingen leveren, zowel op zichzelf beschouwd als in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Dit ontslag op staande voet is u op dinsdag 26 november 2019, onder mededeling van deze reden, mondeling aan u gegeven. Door middel van deze brief wordt dit ontslag op staande voet aan u bevestigd.
Bij de beslissing om u op staande voet te ontslaan, hebben wij de belangen van Scalabor en MGR SDCG tegen uw belangen afgewogen. Ook hebben wij bij deze belangenafweging acht geslagen op uw leeftijd, de duur van de arbeidsovereenkomst, uw staat van dienst en de overige (persoonlijke) omstandigheden van het geval. Dit heeft ons evenwel niet tot een ander oordeel gebracht.
Uw handelen wordt bovendien aangemerkt als ernstig verwijt handelen en/of nalaten.
(…)

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Aanvankelijk heeft [eiser] bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primairverzocht om MGR te veroordelen aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting een billijke vergoeding, een immateriële schadevergoeding, de wettelijke transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente over de billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding te betalen en binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking over te gaan tot het verstrekken van een correcte schriftelijke bruto/netto-specificatie, dat laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Subsidiairverzocht [eiser] om het ontslag op staande voet te vernietigen, MGR te veroordelen [eiser] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking weer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom en MGR te veroordelen tot doorbetaling van salaris en bijkomende emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over zowel het salaris (en bijkomende emolumenten) als de wettelijke verhoging. Ook hier is verzocht om MGR te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking over te gaan tot het verstrekken van een correcte schriftelijke bruto/netto-specificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Ter zitting heeft [eiser] zijn primaire en subsidiaire verzoek gewisseld in die zin dat nu primair wedertewerkstelling wordt verzocht en subsidiair de vergoedingen.
3.3.
[eiser] heeft
voorwaardelijk, voor het geval geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet, verzocht om MGR te veroordelen om aan hem de wettelijke transitievergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019.
3.4.
In alle gevallen heeft [eiser] verzocht om MGR in de proceskosten te veroordelen en in de nakosten.
3.5.
Aan zijn verzoek om wedertewerkstelling en zijn verzoek om vergoedingen legt [eiser] ten grondslag - kort weergegeven - dat geen sprake is van een dringende reden. Hij betwist dat hij een telefoonhouder en bevestigingsstuk (van een fiets) heeft willen wegnemen en betwist eveneens dat hij het bevestigingsstuk van de fiets heeft afgeschroefd. Er is geen sprake van diefstal/verduistering, aldus [eiser]. Daardoor kan het ontslag op staande voet geen stand houden, aldus nog steeds [eiser].
3.6.
MGR heeft gemotiveerd verweer gevoerd en – samengevat - verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van [eiser] tot wedertewerkstelling, vernietiging van het ontslag op staande voet, het verstrekken van de bruto/netto specificaties en buitengerechtelijke kosten af te wijzen, de verzochte vergoedingen primair af te wijzen en subsidiair te matigen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, als die (na)kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking zijn voldaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of MGR moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon. Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.2.
Het ontslag op staande voet houdt geen stand en zal worden vernietigd. Een ontslag op staande voet is een uiterste middel dat slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Wil het ontslag op staande voet stand houden dan moet de dringende reden komen vast te staan. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is speelt niet alleen de aard en ernst van de verweten gedraging een rol maar spelen ook alle omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, een rol. De door MGR aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden, te weten het oppakken en in de zak steken van een telefoonhouder van een fiets van een klant die op de grond lag bij de fiets en het van de fiets schroeven en in zijn zak steken van de bevestiging van die telefoonhouder is door [eiser] gemotiveerd betwist. De telefoonhouder was van de fiets gevallen. Zoiets gebeurt wel vaker, omdat klanten hun fiets niet altijd voorzichtig neerzetten en daardoor andere fietsen beschadigen, aldus [eiser]. [eiser] wilde de fietshouder terug op de fiets plaatsen, maar omdat dat niet lukte heeft hij besloten de telefoonhouder te bewaren (mee te nemen naar het kantoor om het daar voor de klant apart te leggen). Verder heeft hij, zo stelt hij, de bevestiging van de telefoonhouder niet losgeschroefd, maar zat die los. Daarom heeft hij die ook meegenomen. Hij had niet de bedoeling iets te stelen/verduisteren. Hij was voornemens de telefoonhouder en de bevestiging in het bakje met gevonden voorwerpen te plaatsen. Omdat er andere dingen tussendoor kwamen, zoals het verder lopen van de ronde en het op een andere locatie halen van water, was hij daar nog niet aan toegekomen. Bij een telefoonhouder met bevestiging heeft [eiser] geen belang omdat hij niet fietst. De betreffende voorwerpen hebben overigens ook geen (relevante) waarde, aldus [eiser].
4.3.
Van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt is geen sprake. Allereerst staan de feiten, die aan het [eiser] gemaakte verwijt ten grondslag zijn gelegd, niet vast. [eiser] heeft immers gemotiveerd betwist dat hij het bevestigingsstuk van de telefoonhouder van het stuur van de fiets van de klant heeft afgeschroefd, het hing al los. Maar wat daar van zij, al zou na een eventuele bewijsopdracht het feitelijk verloop (losschroeven bevestigingsstuk, al dan niet na waarschuwing door een collega) zoals door MGR gesteld, komen vast te staan, zijn, levert dat geen dringende reden op die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser], heeft MGR geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [eiser] met het in zijn zak stoppen van de voorwerpen de intentie had om zich die toe te eigenen. Dat verwijt ligt, zo heeft [eiser] dat blijkens het gevoerde verweer ook kennelijk begrepen, wel aan het ontslag ten grondslag. Volgens vaste rechtspraak dient de werkgever het opzet van de werknemer om te verduisteren te bewijzen HR 22 april 2011, LJN BP5606 (Dynabite). [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat van diefstal/verduistering of de intentie daartoe sprake was. Hij heeft ter zake van zijn intentie - onderbouwd met verklaringen - aangevoerd dat hij vaker gevonden spullen in het kantoor in een bakje voor gevonden voorwerpen klaarlegde voor klanten en klanten – onder meer via social media – met succes probeerde te achterhalen. Weliswaar is, mede gelet op de schriftelijke getuigenverklaringen aan de zijde van MGR, sprake van een vermoeden van diefstal/verduistering maar staat dat op dit moment niet voldoende vast. Enerzijds niet omdat de feiten (het losschroeven van het bevestigingsstuk) niet vaststaan en anderzijds de intentie van [eiser] onvoldoende is onderbouwd. Aan bewijsopdrachten wordt niet toegekomen, temeer niet omdat ook als wel zou vast komen staan dat [eiser] het bevestigingsstuk heeft losgeschroefd en de intentie had die met de houder voor zich zelf te houden dat, hoe verwerpelijke en verwijtbaar ook, het gegeven ontslag op staande voet niet rechtvaardigt. Het ontslag op staande voet is in dit concrete geval een te vergaande maatregel. Daarbij weegt zwaar dat [eiser], zwakbegaafd (IQ van 50-70), bekend met fysieke en psychische beperkingen, afhankelijk is van arbeid in een beschermde omgeving, een omgeving die MGR biedt. De kans dat [eiser], 62 jaar, op de reguliere arbeidsmarkt geschikt werk vindt is uiterst klein. Weliswaar zijn reguliere werkgevers gehouden op grond van de participatiewet werknemers met forse beperkingen in dienst te nemen maar het is een feit van algemene bekendheid dat de mogelijkheden voor werknemers met zoveel en forse beperkingen als [eiser] (zeer) beperkt zijn. Die ongunstige positie van [eiser] op de arbeidsmarkt, zijn leeftijd (62) het gegeven feit dat hij al ongeveer 15 jaar in fietsenstallingen werkt, zijn wsw-indicatie en het feit dat de kwantiteit van zijn arbeidsprestatie door het UWV op 15 tot 50% wordt beoordeeld afgezet tegen de aard en de ernst van het [eiser] gemaakte verwijt en het uitgebreide stelsel van disciplinaire maatregelen dat de CAO kent, maken dat, hoezeer een maatregel als de feiten en intentie voldoende aannemelijk zijn gepast zou zijn, de maatregel van ontslag op staande voet nu te vergaand is. De eerdere waarschuwingen aan het adres van [eiser] zijn bij de beoordeling zeker meegewogen maar doen aan hetgeen hiervoor is overwogen uiteindelijk onvoldoende af. Dat neemt niet weg dat [eiser] op zijn tellen moet passen, de kantonrechter hem waarschuwt. Bij een volgend incident is, als de intentie tot verduistering duidelijker is, niet ondenkbaar dat een ontslag op staande voet wel stand houdt. Ook van [eiser] mag, ondanks zijn beperkte ontwikkeling en overige bijzondere omstandigheden, verwacht worden dat hij onderscheid weet te maken tussen goed en kwaad. Als hij dat niet kan is hij wellicht ongeschikt voor het werken in een omgeving met spullen van anderen/derden.
4.4.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zal het primaire verzoek van [eiser] tot vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Het verzoek tot wedertewerkstelling zal ook worden toegewezen met dien verstande dat de verzochte dwangsom zal worden afgewezen, omdat er geen enkele aanwijzing is dat MGR niet aan de veroordeling tot wedertewerkstelling zal voldoen.
4.5.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [eiser] recht op loon vanaf de datum van het gegeven ontslag tot de dag waarop het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Het verzoek [eiser] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De verzochte wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente (over zowel het salaris en bijkomende emolumenten als de wettelijke verhoging) zullen ook worden toegewezen, omdat de werkgever te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%.
4.6.
Het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat niet verzocht is om een concreet bedrag is ook onvoldoende (onderbouwd) gesteld of gebleken dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, anders dan werkzaamheden waarvoor een proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden.
4.7.
Het verzoek om afgifte van deugdelijke salarisspecificaties wordt als niet weersproken toegewezen. Ook hier zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen, omdat er van wordt uitgegaan dat MGR vrijwillig aan de veroordeling zal voldoen.
4.8.
Omdat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet (met bijbehorende verzoeken), dat nu als primair heeft te gelden, zal worden toegewezen, behoeven de overige door [eiser] en MGR ingenomen standpunten en stellingen (waaronder ook die m.b.t. het voorwaardelijke verzoek van [eiser] om de transitievergoeding) geen bespreking meer.
4.9.
MGR wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt MGR om [eiser] binnen 5 werkdagen na betekening van deze beschikking toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
5.3.
veroordeelt MGR om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het salaris ter hoogte van € 1.666,20 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 3,75% eindejaarsuitkering, vanaf 26 november 2019 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging (tot een maximum van 10%), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
5.4.
veroordeelt MGR om binnen veertien dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking over te gaan tot het verstrekken van correcte salarisspecificaties over de inmiddels vervallen loonperiode(s) vanaf 26 november 2019 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
5.5.
veroordeelt MGR in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op, € 83,- aan griffierecht, € 720,- aan salaris voor de gemachtigde en € 120,- aan kosten die na deze beschikking zullen ontstaan;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.