Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de tussenbeschikking van 7 april 2020
- de akte tot referte na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling van de vordering van [eiser ]
ondertekening van de overeenkomst
“Dit bedrag wordt uitbetaald bij verkoop, zodat [eiser ] en [persoon X] nog zes maanden de tijd hebben om een andere woning aan te schaffen.”En “
[persoon Y] zal informatie inwinnen over de mogelijkheid van eventuele prijsverlaging op het nieuwbouwproject [Q] in [woonplaats] ”.[eiser ] heeft hier ter zitting over toegelicht dat de tijdsbepaling is toegevoegd om te zorgen dat hij en [persoon X] nog tijd zouden krijgen om te verhuizen. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de overeenkomst niet blijkt dat partijen een voorwaarde hebben opgenomen voor uitbetaling van het bedrag. Overduidelijk is opgenomen dat het bedrag wordt betaald bij verkoop. Dat de betaling voorwaardelijk is op het aanschaffen van een ander huis door [eiser ] en [persoon X] blijkt niet uit de overeenkomst. Bovendien heeft [eiser ] dit gemotiveerd betwist hetgeen daarna door [gedaagde] niet nader is weersproken. De in de overeenkomst opgenomen zinsnede over de inspanningen van [senior ] met betrekking tot nieuwbouwproject [Q] geven evenmin aanleiding voor het oordeel dat aan uitbetaling van het bedrag de voorwaarde was gesteld dat [eiser ] en [persoon X] binnen zes maanden na verkoop een nieuw huis zouden moeten hebben gekocht. De door [gedaagde] aangehaalde bepaling uit de overeenkomst geeft slechts een inspanningsverplichting van [senior ] weer en is niet gekoppeld aan de uitbetaling van het bedrag. De rechtbank passeert daarom ook hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd.
woning “maximaal 35.000,- euro (…), maar minimaal 26.000,- euro bij tegenvallende verkoopprijs”krijgt. Wat een tegenvallende verkoopprijs is, is in de overeenkomst niet bepaald. Ter zitting heeft [eiser ] verklaard dat hij met zijn vader ook niet heeft besproken wat een tegenvallende prijs zou zijn. De overeenkomst is op dat punt onduidelijk. Op grond van jurisprudentie (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) geldt dan de Haviltexnorm. Deze houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
“verkoop ± 215.000,=”. Hoewel niet expliciet is bepaald wat moet worden verstaan onder een tegenvallende verkoopprijs, hebben partijen gelet op genoemde bedragen er redelijkerwijs van kunnen uitgaan dat verkoop van de woning voor € 215.000,00 is aan te merken als verkoop waarbij [eiser ] recht zou krijgen op een bedrag van € 35.000,00. Voor het standpunt van [eiser ] dat uitgegaan dient te worden van een marktconforme prijs, is geen steun te vinden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [eiser ] ter zitting heeft verklaard niet te weten wat in 2009 (bij het sluiten van de overeenkomst) een marktconforme prijs voor de woning was en dat hij daar evenmin met zijn vader over heeft gesproken. Omdat daar kennelijk niet over is gesproken, valt niet in te zien dat [eiser ] redelijkerwijs mocht verwachten dat hij op grond van de overeenkomst recht zou hebben op het maximale bedrag bij verkoop tegen een marktconforme prijs.
2.685,00(2,5 punten × tarief € 1.074,00)