ECLI:NL:RBGEL:2020:2505

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
8288089
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake huurachterstand door Stichting BPL Pensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 6 mei 2020 een tussenvonnis gewezen in een huurgeschil tussen Stichting BPL Pensioen (hierna: BPL) en een gedaagde partij. BPL heeft de gedaagde aangeklaagd wegens huurachterstand van € 3.873,20, die is ontstaan door het niet tijdig betalen van de huur voor de woning die aan de gedaagde is verhuurd. De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 januari 2020, gevolgd door een akte vermindering van eis en een conclusie van antwoord. Vanwege de Coronacrisis kon een mondelinge behandeling niet plaatsvinden, waardoor de kantonrechter heeft besloten om vonnis te wijzen om onnodige vertraging te voorkomen.

De feiten van de zaak zijn dat BPL een huurprijs van € 1.087,00 per maand hanteert en dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met de betaling van de huur. BPL vordert niet alleen betaling van de achterstand, maar ook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De gedaagde heeft erkend dat er een huurachterstand is, maar voert aan dat deze is ontstaan door persoonlijke omstandigheden en dat de situatie inmiddels is opgelost. Hij heeft een deel van de achterstand voldaan, maar BPL heeft de vordering niet ingetrokken.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis de gedaagde in de gelegenheid gesteld om een conclusie van repliek in te dienen, waarin BPL moet ingaan op de gevolgen van de betaling voor de ontbinding van de huurovereenkomst. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 5 juni 2020, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat de conclusies zijn ingediend.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8288089 \ CV EXPL 20-318 \ 512 \ 34124
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de stichting
Stichting BPL Pensioen
gevestigd te Woerden
eisende partij
gemachtigde Flanderijn & Bouwman Appingedam
tegen
[naam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna BPL (vrouwelijk enkelvoud) en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2020 met producties
- de akte vermindering van eis van 31 januari 2020
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 28 februari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de brief van de griffier aan partijen van 20 maart 2020, waarin is bericht dat de mondelinge behandeling vanwege de Coronacrisis op dit moment niet kan plaatvinden.
1.2.
Om onnodige vertraging te voorkomen, heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BPL verhuurt aan [gedaagde] de woning aan [adres] tegen een maandelijks te betalen huurprijs van € 1.087,00. [gedaagde] heeft de maandelijks verschuldigde huur niet (tijdig) voldaan waardoor een huurachterstand is ontstaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
BPL vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst ontbindt;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening en bevel van het vonnis het gehuurde met al degene die en al datgene dat zich daarin van de zijde van de gedaagde partij mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels daarvan aan de eisende partij af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter beschikking van BP te stellen en te laten;
III. [gedaagde] veroordeelt om aan BPL te betalen:
a. een bedrag van € 3.873,20, met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 17 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. de huurbedragen waarop BPL recht had bij nakoming van de overeenkomst, steeds te rekenen van de eerste van elke maand vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van algehele voldoening, voor iedere maand, te rekenen met ingang van januari 2020 tot de dag van ontbinding aan huur, en daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
c. de verschuldigde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 471,57, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
BPL legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Tot en met januari 2020 heeft [gedaagde] een huurachterstand laten ontstaan van € 3.873,20. BPL heeft de vordering uit handen gegeven. Ondanks sommatie heeft [gedaagde] het bedrag van de huurachterstand niet volledig betaald. [gedaagde] is daarom naast de hoofdsom, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente verschuldigd, aldus BPL.
3.3.
Op 28 januari 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 3.873,00 aan BPL voldaan, zodat BPL haar vordering met dit bedrag heeft verminderd.
3.4.
[gedaagde] betwist de huurachterstand tot en met januari 2020 niet. [gedaagde] voert aan dat hij als gevolg van zijn persoonlijke situatie niet in staat was om de huur tijdig te voldoen. De situatie is inmiddels opgelost en de huurachterstand is voldaan. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst dient om die reden te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor alle bijkomende kosten, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. Evenmin is in geschil dat [gedaagde] op 28 januari 2020 een bedrag van € 3.872,00 heeft voldaan aan BPL. BPL heeft haar vordering immers met dit bedrag verminderd. BPL heeft zich echter niet uitgelaten over wat de betaling van [gedaagde] betekent voor de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de daarmee gepaard gaande ontruiming van het gehuurde.
4.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord de kantonrechter verzocht de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst af te wijzen en heeft gevraagd om een tweede kans. Volgens [gedaagde] is de huurachterstand ontstaan als gevolg van een tijdelijke situatie en deze situatie opgelost. Anderzijds heeft [gedaagde] bij zijn conclusie van antwoord een aan BPL gerichte brief gevoegd, gedateerd op 25 februari 2020, waarin hij de huur opzegt.
4.3.
BPL wordt in de gelegenheid gesteld om een conclusie van repliek te nemen. Zij zal daarbij in ieder geval moeten ingaan op hetgeen is weergegeven onder r.o. 4.1. Na ontvangst van de conclusie van repliek wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om een conclusie van dupliek te nemen. [gedaagde] zal daarin in ieder geval moeten ingaan op de door hem overgelegde opzegging van de huurovereenkomst (zie r.o. 4.2.). Na de conclusie van dupliek aan de kant van [gedaagde] zal vervolgens vonnis worden gewezen, tenzij een mondelinge behandeling alsnog wenselijk is.
4.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 5 juni 2020 te 11:30 uur voor conclusie van repliek aan de zijde van BPL;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken door mr. J.A. Verspui in tegenwoordigheid van de griffier op