2.2.Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen ‘veiligheid op de weg’, ‘bruikbaarheid van de weg’ en ‘vrijheid van het verkeer’. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Het voorgaande geldt ook in het geval dat, zoals hier aan de orde, verweerder weigert een verkeersbesluit te nemen.
30 kilometerzone?
3. Uit het advies van [naam adviesbureau], de stukken en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat verweerder – samengevat – om de volgende redenen geen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om in de [locatie 1] een 30 kilometerzone in te stellen.
Om een 30 kilometerzone in de [locatie 1] in te stellen, moet het wegbeeld ter plaatse in overeenstemming zijn met de verkeerstekens met betrekking tot de maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Vanwege de ontsluitingsfunctie van de [locatie 1] is het echter niet mogelijk om deze inrichting te realiseren. Het vrachtverkeer maakt dat de breedte van het wegprofiel zodanig moet zijn, dat inrichting als 30 kilometerzone niet mogelijk is. Het wegbeeld past dan niet meer bij de snelheid van 30 kilometer. Ook het aanbrengen van snelheidsremmers, zoals een verkeersdrempel of een wegversmalling is niet mogelijk.
Een verkeersdrempel veroorzaakt namelijk te veel trillingen wanneer er vrachtverkeer over rijdt. Wegversmallingen zullen, vanwege het vrachtverkeer, ver van elkaar af moeten staan en passen daardoor niet in het wegbeeld van een 30‑kilometerzone.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft onderbouwd waarom hij geen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om een 30 kilometerzone in te stellen.
5. Eiser stelt dat de alternatieve routes onvoldoende zijn onderzocht. Met name naar de route via de [straat] is onvoldoende onderzoek gedaan.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de alternatieve routes wel degelijk zijn onderzocht, maar dat er voor het vrachtverkeer geen beter alternatief is dan de [locatie 1].
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd waarom de in het rapport van [naam adviesbureau] genoemde alternatieve routes geen goede optie zijn. Dit geldt ook voor de alternatieve route via de [straat]. De rechtbank overweegt dat de [straat] weliswaar voor het grootste gedeelte buiten de bebouwde kom ligt, maar dat de [straat] over de gehele lengte een smalle weg is. De [locatie 1] daarentegen is voor het grootste gedeelte een bredere straat en wordt na de reeds ingeplande herinrichting slechts op enkele delen smal. Daarnaast blijkt uit het rapport van [naam adviesbureau] dat er aan de [straat] geen voorzieningen voor fietsers en voetgangers aanwezig zijn. Zonder bijvoorbeeld een fietspad en een voetpad, ontstaat er door menging van fietsers en voetgangers met het vrachtverkeer een onwenselijke situatie. Aan beide zijden van de [straat] zijn sloten gelegen en is de berm zacht en smal. Er zijn daardoor onvoldoende uitwijkmogelijkheden voor het (vracht)verkeer. Een herinrichting van de [straat] zal mede daardoor erg complex en kostbaar zijn.
8. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt van eiser dat de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maakt willekeur inhoudt, niet volgt.
Richtlijnen Duurzaam Veilig Verkeer
9. Eiser stelt dat de richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer (richtlijnen DVV) niet betrokken zijn bij het besluit.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de richtlijnen DVV niet zijn genegeerd. In het rapport van [naam adviesbureau] is gemotiveerd uiteengezet dat het vanwege de huidige verkeersfunctie van de weg echter niet haalbaar is om de weg conform de richtlijnen DVV in te richten als een 30 kilometerzone.
Herinrichting van de [locatie 1]
11. Eiser stelt dat het inrichtingsplan voor de geplande herinrichting van de [locatie 1] onzorgvuldig tot stand is gekomen.
12. De rechtbank stelt vast dat het herinrichtingsplan van de [locatie 1] niet in deze procedure te beoordeling voor ligt. De rechtbank zal hier verder dan ook niet op ingaan.
13. Eiser stelt dat de bewoners aan de [locatie 1] al twintig jaar lang is voorgehouden dat de straat volgens de richtlijnen DVV als verblijfsgebied wordt ingericht en dat het vrachtverkeer van de [locatie 1] af gaat.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingis voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
15. De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Uit de stukken en de daarop gegeven toelichting ter zitting is namelijk niet gebleken dat er concrete toezeggingen zijn gedaan aan eiser. Dat de gemeente er al enkele jaren naar streeft dat de [locatie 1] zal worden ingericht als een verblijfsgebied zonder vrachtverkeer maakt dat niet anders.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.