In deze zaak gaat het om een invorderingsbesluit dat is genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, naar aanleiding van een last onder dwangsom die aan de eisers is opgelegd vanwege de permanente bewoning van een recreatiewoning. Eisers, die sinds mei 2001 eigenaar zijn van de recreatiewoning, hebben deze onafgebroken bewoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom een jaar na het verstrijken van het tiende deel van de begunstigingstermijn is verjaard, en niet op het moment van controle van de overtreding. Dit betekent dat de bevoegdheid tot invordering ten tijde van het invorderingsbesluit al was verjaard.
De rechtbank heeft het procesverloop in detail besproken, waarbij verweerder een dwangsom van € 5.000 heeft ingevorderd en het bezwaar van eisers ongegrond heeft verklaard. Tijdens de zitting op 15 januari 2020 zijn eisers verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door twee personen. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom al was verjaard, en heeft geconcludeerd dat dit het geval was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tiende dwangsom niet op 10 juli 2018 was verbeurd, maar op 21 augustus 2017, waardoor de verjaringstermijn op 21 augustus 2018 is ingegaan.
Omdat de aanmaning van 27 december 2018 de verjaring niet stuitte, is de bevoegdheid tot invordering verjaard. De rechtbank heeft het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang meer hadden bij een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen het invorderingsbesluit. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en is bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht vergoed moet worden. De rechtbank heeft de situatie rondom het dwangbevel en de financiële gevolgen voor eisers in overweging genomen en verwacht dat verweerder het teveel betaalde bedrag zal terugstorten.