ECLI:NL:RBGEL:2020:2114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2237
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aanplant van bomen en hagen in Oosterbeek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 april 2020 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanplanten van bomen, hagen en struwelen op agrarische percelen binnen de bebouwde kom van Oosterbeek. Eiseres, de Vereniging Vijf Dorpen in't Groen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, dat op 13 september 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend. Eiseres stelt dat zij belanghebbende is en dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en de cumulatieve criteria voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de aanplant van bomen en hagen past binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en dat de aanvraag voldoet aan de cumulatieve voorwaarden voor het verlenen van de vergunning. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de rechtbank de relevante wet- en regelgeving heeft toegepast, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020

in de zaak tussen

de Vereniging Vijf Dorpen in't Groen, te Doorwerth, eiseres

(gemachtigde: mr. W. Leistra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkumte Oosterbeek, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [plaats A] ,
(gemachtigde: mr. I.E. Nauta).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 20 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Namens eiseres zijn
[voorzitter vereniging] en gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn
mr. G. Ladjevardi en ing. A. Ruijter verschenen. De derde-partij is met zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Aan de derde-partij is een omgevingsvergunning verleend voor het aanplanten van bomen, hagen en struwelen op de agrarische percelen langs de Geelkerkenkamp, Benedendorpseweg en Van der Toulon van de Koogweg in Oosterbeek. Het gaat om het aanplanten van 9 loofbomen, 4 fruitbomen, een struweel (ter vervanging van bestaande houtopstand) en een gebiedseigen haag op de erfgrens.
De omgevingsvergunning is verleend op basis van het inrichtingsplan “Definitief V6 landschapsplan overzicht 4 september 2018 met legenda” van 13 september 2018.
De omgevingsvergunning is verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
2. De derde-partij stelt zich op het standpunt dat eiseres geen belanghebbende is bij het bestreden besluit en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De derde-partij verwijst naar de doelstelling van eiseres om bos binnen de gemeente te behouden. De omgevingsvergunning ziet niet op het verwijderen van bos maar op het behouden en bevorderen van bos (bomen). Dat komt overeen met de statutaire doelstelling van eiseres. Daarom raakt de omgevingsvergunning eiseres niet in een collectief en ook niet in een algemeen belang.
2.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.
Op grond van artikel 2 van de statuten, heeft eiseres ten doel:
het in de gemeente Renkum behouden, respectievelijk bevorderen van een zo gunstig mogelijk woon- en leefmilieu;
bos in de gemeente Renkum behouden van het voor de zuidelijke Veluwezoom zo specifieke natuurschoon, het dorpskarakter en alles wat daar in de ruimste zin mee verband houdt.
2.3.
Het plangebied ligt binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving van eiseres. Het opkomen tegen de omgevingsvergunning past binnen de eerste doelstelling van eiseres het behouden, respectievelijk bevorderen van een zo gunstig mogelijk woon- en leefmilieu. Eiseres is alleen al daarom belanghebbende. Dat oordeel komt overeen met eerdere oordelen over het belanghebbendeschap van eiseres. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3286 en 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3593. Daarom wordt eiseres aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
3. Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Oosterbeek-Zuid 2016” en heeft de bestemming “Agrarisch met waarden - Landschap”. Niet in geschil is dat voor de aangevraagde activiteiten een omgevingsvergunning vereist is.
4. Eiseres voert aan dat de aanvraag in strijd is met de bestemming van het perceel.
Het plaatsen van beplanting doet volgens eiseres afbreuk aan het schitterende landschap dat zich juist karakteriseert door zijn openheid en zichtlijnen. Deze openheid is volgens eiseres gewaarborgd in diverse afspraken en plannen en uiteindelijk ook in het bestemmingsplan.
4.1.
In artikel 4.1, aanhef en onder c van de planvoorschriften staat dat de voor “Agrarisch met waarden – Landschap” aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming, behoud en verdere ontwikkeling (gericht op de versterking) van de cultuurhistorische waarden, landschapswaarden, de openheid (o.a. doorzichten / zichtlijnen) en morfologie(o.a. hoogteverschillen) (...).
In artikel 1.78 van de planvoorschriften is opgenomen wat onder het begrip landschapswaarde(n) wordt verstaan. Aangegeven is onder andere dat het bij landschapswaarden binnen een bepaalde bestemming feitelijk gaat om afwijkende landschappelijke elementen binnen een hoofdgebruik / hoofdbestemming. Bij 'agrarische percelen' zijn dat vaak kleinschalige (aan het hoofdgebruik ondergeschikte) bosschages, solitaire bomen of struiken, waterpartijen, hagen langs agrarische percelen of enkele bomen langs / tussen de agrarische percelen. Het kan dan ook gaan om de openheid en/of morfologie. Het gaat er om dat deze elementen zeer duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebruik / de hoofdbestemming. Deze landschappelijke elementen zijn namelijk (vaak) niet (goed) als zelfstandige functie te bestemmen.
In artikel 1.94 van de planvoorschriften is opgenomen wat onder het begrip openheid wordt verstaan. Aangegeven is onder andere dat openheid niet per definitie inhoudt dat enkele landschapselementen (zie het begrip 'landschapswaarden') de openheid teniet doen. Passend zijn enkele solitaire bomen of een boomgroep, bestaande uit ten hoogste 3 bomen tot totaal maximaal 5 bomen per hectare en/of erf- of perceelscheidende lage inheemse hagen tot maximaal 1 meter hoog.
In artikel 1.87 van de planvoorschriften is opgenomen dat onder het begrip morfologie wordt verstaan: de vorm (structuur) van het landschap. Hieronder wordt ook het aanwezige hoogteverschil (niet zijnde een kleinschalig lokaal verschil in decimeters, maar de grote lijnen van het hoogteverschil) in het gehele landschap, waarvoor dit geldt, verstaan.
In artikel 1.43 van de planvoorschriften zijn cultuurhistorische waarden gedefinieerd als de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied (waaronder de ontstaansgeschiedenis van het dorp) of bouwwerk, zoals dat in uitdrukking komt in de beplanting, het beplantingspatroon, slotenpatroon of de architectuur. Onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden en monumenten.
4.2.
Uit de in rechtsoverweging 4.1. opgenomen planvoorschriften volgt dat het bestemmingsplan nader heeft omschreven wat wordt verstaan onder cultuurhistorische en landschapswaarden en openheid. De aanvraag is overeenkomstig de bestemming als de landschapswaarden verder worden ontwikkeld. Dat is het geval als kleinschalige (aan het hoofdgebruik ondergeschikte) bosschages, solitaire bomen of struiken op agrarisch percelen worden toegestaan. In zoverre is de aanvraag overeenkomstig de bestemming. Ook wordt de openheid behouden. Openheid wordt niet aangetast bij enkele solitaire bomen of een boomgroep en afscheidende lage inheemse hagen. Op de overzichtskaart op pagina 2 van het bij de aanvraag behorende landschapsinrichtingsplan “advies Geelkerkenkamp” van Pouderoyen Compagnons van 24 april 2018 staat ingetekend waar de aangevraagde bomen, hagen, hekken en fruitbomen zullen worden aangeplant. Daaruit blijkt dat de aanvraag past binnen het in artikel 1.94 van de planvoorschriften opgenomen maximale aantal van 5 bomen per hectare. Uit het advies van Pouderoyen blijkt ook dat de aanvraag geen gevolgen zal hebben voor de morfologie van het landschap. Voorts is van strijd met de in artikel 1.43 van de planvoorschriften omschreven cultuurhistorische waarden evenmin gebleken. Deze waarden worden vooral bepaald door het (historische) agrarische gebruik van de gronden, de daarbij passende landschapselementen en de open zichtlijnen over deze gronden, bijvoorbeeld vanuit het hoger gelegen park Bato’s Wijk in de richting van de uiterwaarden. Deze waarden worden door de aanplant niet aangetast. Dit alles betekent dat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert verder aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had kunnen worden omdat de aanvraag niet voldoet aan de cumulatieve criteria die zijn opgenomen in artikel 4.5.3. van de planvoorschriften voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Eiseres voert onder andere aan dat de aanplant van bomen niet noodzakelijk is.
5.1.
Artikel 4.5.3 van het bestemmingsplan bepaalt dat de (...) omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden slechts kan worden verleend voor zover:
a. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun (mede) bestemming;
b. geen blijvende onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische- en landschapswaarden, de openheid en morfologie van de gronden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen; dan wel wanneer de activiteit juist een verbetering betreft van de cultuurhistorische- en landschapswaarden, de openheid en morfologie van de gronden. Bij het verzoek om de activiteiten toe te staan kan verlangd worden dat ter onderbouwing hiervan een landschapsplan dan wel een inrichtingsplan overlegd dient te worden;
c. het een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 onder d., qua openheid, betreft en het gaat om (zie het begrip openheid): enkele solitaire bomen of boomgroepen, bestaande uit ten hoogste 3 bomen tot totaal maximaal 5 bomen per hectare en/of erf- of perceelscheidende lage inheemse hagen tot maximaal 1 meter hoog.
5.2.
Als eerste voorwaarde is in artikel 4.5.3., aanhef en onder a vereist dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun (mede)bestemming. Uit rechtsoverweging 4.2 volgt al dat de aanplant van enkele bomen en hagen overeenkomstig de bestemming is. De vraag die nog moet worden beantwoord is of deze aanplant noodzakelijk is voor het doelmatig gebruik van de gronden, want ook zonder deze aanplant kunnen de gronden overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, zo betoogt eiseres. De term noodzaak is in het bestemmingsplan niet nader gedefinieerd. In het normale spraakgebruik betekent noodzakelijk dat iets zeer dringend of onvermijdelijk is. Een dergelijke zeer stringente toepassing van deze term zou in dit geval betekenen dat een vergunning alleen verleend zou kunnen worden als anders het gebruik van gronden overeenkomstig de bestemming niet mogelijk is. Die uitleg is niet houdbaar, mede nu de bestemming veelsoortig gebruik omvat en het is bijna nooit noodzakelijk voor al dat gebruik. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in het betoog dat hetgeen is aangevraagd niet noodzakelijk is en dat daarom de omgevingsvergunning niet verleend had kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de inhoud van het bestemmingsplan en de formulering van artikel 4.5.3., aanhef en onder a, de term noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik moet worden toegepast als ter bevordering van gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming. Indien een andere uitleg gegeven wordt aan de term noodzakelijk in dit artikel, zou de toepassing van dit artikel teveel worden beperkt. Daarom oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag voldoet aan deze eerste voorwaarde.
5.3.
Ten aanzien van de tweede voorwaarde dat er geen blijvende onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische- en landschapswaarden, de openheid en morfologie van de gronden en/of er is juist sprake van een verbetering heeft verweerder terecht overwogen dat daarvan sprake is. Ook hier moeten de begrippen cultuurhistorische en landschapswaarden, openheid en morfologie worden uitgelegd op een wijze zoals in de definitiebepalingen bij het bestemmingsplan is gedaan. Uit rechtsoverweging 4.2 volgt al dat de gevraagde aanplant de cultuurhistorische en landschapswaarden, morfologie en openheid, als in het bestemmingsplan bedoeld, ter plaatse niet aantast. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom ook mogen oordelen dat deze waarden niet onevenredig worden aangetast. Daarom oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan de tweede voorwaarde.
5.4.
Ook aan de derde voorwaarde wordt voldaan. Het aantal aan te planten bomen (13 stuks) blijft binnen de aangegeven maximale hoeveelheid van ten hoogste 3 bomen tot totaal maximaal 5 bomen per hectare.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag voldoet aan de in artikel 4.5.3 van de planvoorschriften opgenomen cumulatieve voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Verweerder heeft daarom de omgevingsvergunning mogen verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat er tussen partijen verschil van inzicht is over de waarden van het betrokken gebied en in hoeverre de aanplant die waarden aantast. Deze discussie is door de systematiek van het bestemmingsplan voor een groot deel niet van doorslaggevend belang. In het bestemmingsplan is namelijk al gedetailleerd weergegeven wat de waarden ter plaatse zijn en wanneer deze worden aangetast. Daarmee is de discussie over de aanwezige waarden en in hoeverre die worden aangetast, bij het vaststellen van het bestemmingsplan al beslecht. Daarom heeft verweerder ook terecht in het beeldkwaliteitsplan dat eerder is opgesteld voor de bouw van drie woningen op het perceel van de derde-partij en het rapport van prof. drs. J.A.J. Vervloet van 20 januari 2015, geen aanleiding gezien de vergunning niet te verlenen.
7. Al het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 april 2020
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan op de bovenaan de uitspraak vermelde datum. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Bijlage
Bestemmingsplan Oosterbeek-Zuid 2016
Artikel 1.43
de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied (waaronder de ontstaansgeschiedenis van het dorp) of bouwwerk, zoals dat in uitdrukking komt in de beplanting, het beplantingspatroon, slotenpatroon of de architectuur. Onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden en monumenten.
Artikel 1.78
landschapswaarde(n): de aan een gebied toegekende waarde(n), gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur (met inbegrip van de mens). Feitelijk gaat het bij landschapswaarden binnen een bepaalde bestemming om afwijkende landschappelijke elementen binnen een hoofdgebruik / hoofdbestemming. Dus de landschapswaarden van een 'bos' zijn ook de (ondergeschikte) open ruimtes (de openheid) in het bos of de (ondergeschikte) waterpartijen, morfologie en dergelijke. Dit geldt ook voor een park. Bij een 'park' is dat ook de samenhang tussen bosschages, open ruimte, agrarische delen, waterpartijen, solitaire bomen maar ook (kleinschalige) bebouwde elementen. Bij 'agrarische percelen' zijn dat vaak kleinschalige (aan het hoofdgebruik ondergeschikte) bosschages, solitaire bomen of struiken, waterpartijen, hagen langs agrarische percelen of enkele bomen langs / tussen de agrarische percelen. Het kan dan ook gaan om de openheid en/of morfologie. Bij agrarische percelen in de uiterwaarden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan knotwilgen langs agrarische percelen, of (meidoorn)hagen, smalle slootjes of poelen in een agrarische perceel. Het gaat er om dat deze elementen zeer duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebruik / de hoofdbestemming. Deze landschappelijke elementen zijn namelijk (vaak) niet (goed) als zelfstandige functie te bestemmen.
Artikel 1.87
de vorm (structuur) van het landschap. Hieronder wordt ook aanwezige het hoogteverschil (niet zijnde een kleinschalig lokaal verschil in decimeters, maar de grote lijnen van het hoogteverschil) in het gehele landschap, waarvoor dit geldt, verstaan.
Artikel 1.94
openheid: er is sprake van openheid van het landschap wanneer er over een bepaald groot oppervlak geen visuele barrières zijn zoals huizen, bouwwerken en bomen (bosschages). Openheid houdt in dat het betreffende terrein in hoofdzaak open is, dat wil zeggen onbebouwd (met bouwwerken) en onbegroeid met bomen of heesters. Openheid houdt niet per definitie in dat enkele landschapselementen (zie het begrip 'landschapswaarden') de openheid teniet doen. Passend zijn enkele solitaire bomen of een boomgroep, bestaande uit ten hoogste 3 bomen tot totaal maximaal 5 bomen per hectare en/of erf- of perceelscheidende lage inheemse hagen tot maximaal 1 meter hoog.
Openheid in combinatie met agrarisch gebruik houdt in dat agrarische (akkerbouw) gewassen wel zijn toegestaan.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap
4.1
bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:
a. de uitoefening van agrarisch gebruik;
c. de bescherming, behoud en verdere ontwikkeling (gericht op de versterking) van de cultuurhistorische waarden, landschapswaarden, de openheid (o.a. doorzichten / zichtlijnen) en morfologie(o.a. hoogteverschillen) en met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van een bouwvlak en dit ook niet geldt binnen de aanduiding 'weg' uitsluitend ter plaatse van Geelkerkenkamp 18a-20;
k. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' is tevens fruitteelt met hoogstamfruitbomen toegestaan;
(...)
met daaraan ondergeschikt:
n. paden;
o. waterlopen, waterpartijen, infiltratievoorzieningen, waterberging en waterhuishoudkundige werken, zoals duikers;
met de daarbij behorende:
p. gebouwen;
q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
r. andere werken.
4.4
specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het bebossen van gronden (zoals aanplant groot aantal bomen/struiken bij elkaar tot een bosschage) (...)
4.5
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1
verbod
Het is verboden om, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
(...)
d. het aanplanten of laten groeien van bomen en struiken en (inheemse) hagen (niet zijnde agrarische gewassen, met uitzondering van fruitbomen en druivenstruiken; zijnde houtige planten), met dien verstande dat dit niet geldt binnen de aanduiding 'fruitteelt' voor zover het het planten of laten groeien van fruitbomen betreft;
e. het scheuren en diepploegen van grasland;
f. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren.
4.5.3
afwegingskader
De in lid 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend voor zover:
a. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun (mede) bestemming;
b. geen blijvende onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische- en landschapswaarden, de openheid en morfologie van de gronden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen; dan wel wanneer de activiteit juist een verbetering betreft van de cultuurhistorische- en landschapswaarden, de openheid en morfologie van de gronden. Bij het verzoek om de activiteiten toe te staan kan verlangd worden dat ter onderbouwing hiervan een landschapsplan dan wel een inrichtingsplan overlegd dient te worden;
c. het een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 onder d., qua openheid, betreft en het gaat om (zie het begrip openheid): enkele solitaire bomen of boomgroepen, bestaande uit ten hoogste 3 bomen tot totaal maximaal 5 bomen per hectare en/of erf- of perceelscheidende lage inheemse hagen tot maximaal 1 meter hoog.