ECLI:NL:RBGEL:2020:2091

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/05/366737 / FZ RK 20/431
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging in aansluiting op een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging. Het verzoek werd ingediend door de officier van justitie na het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder verleende crisismaatregel. De rechtbank heeft het verzoek opgevat als een verzoek tot een reguliere zorgmachtiging, ondanks het verweer van de advocaat van betrokkene dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was. De rechtbank oordeelde dat het belang van betrokkene niet geschaad werd door deze opvatting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, waaronder een verstandelijke beperking en een bipolaire stoornis. Dit gedrag leidt tot ernstig nadeel, zoals levensgevaar en ernstige psychische schade. De rechtbank concludeert dat verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren. De rechtbank heeft de advocaat van betrokkene gehoord, evenals medische professionals, en heeft geconcludeerd dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn voor de voorgestelde verplichte zorg.

De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 4 september 2020. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020, en schriftelijk uitgewerkt op 16 maart 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: 20/431
Datum mondelinge uitspraak: 5 maart 2020
schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
beschikking van 5 maart 2020van de rechtbank Gelderland naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende te [instelling], [locatie] te [plaats],
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers te Ulft.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 21 februari
2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020, op de locatie van [instelling], [adres] te [plaats].
1.3.
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers;
- dhr. [naam], als arts verbonden aan [instelling];
- dhr. [naam], als verpleegkundige verbonden aan [instelling];
- mw. [naam], als psychiater verbonden aan [instelling].
1.4.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig is, is de officier van justitie niet ter zitting verschenen.

2.Beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 januari 2020 is een machtiging verleend tot voortzetting van de op 27 januari 2020 ten aanzien van betrokkene opgelegde crisismaatregel en bepaald dat die machtiging geldt tot en met 20 februari 2020.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een verstandelijke beperking en een bipolaire stoornis met een manisch-psychotische episode en depressieve kenmerken.
2.3.
Het gedrag dat uit deze stoornis voortvloeit leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade;
- ernstige materiële schade;
- ernstige financiële schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
2.4.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en het dusdanig herstellen van de geestelijke gezondheid dat betrokkene zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft betrokkene zorg nodig.
2.5.
Het voorgaande wordt door betrokkene onderkend en is in deze procedure ook niet ter discussie gesteld. De advocaat van betrokkene heeft echter bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat het een verzoek betreft voor een zorgmachtiging aansluitend op een voortzetting crisismaatregel maar het verzoek na expiratie van de op 30 januari 2020 verleende machtiging en dus te laat is ingediend. Het verzoek kan niet als een op zichzelf staand verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging worden gezien, nu dit niet door de officier van justitie is verzocht. Bovendien is niet voldaan aan de formele eisen die de wet stelt aan de voorbereiding van een zodanige aanvraag en die beogen de betrokkene rechtsbescherming te bieden. Ter onderbouwing van het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft de advocaat verwezen naar een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:798). De advocaat heeft gesteld dat er alsnog op de wettelijk voorgeschreven wijze een zorgmachtiging zal moeten worden aangevraagd. Betrokkene is bereid om vrijwillig in de instelling te verblijven en ook vrijwillig de behandeling te ondergaan. Indien betrokkene door medicatiewisseling zou decompenseren, kan er met een crisismaatregel worden ingegrepen.
2.6.
De rechtbank passeert het verweer van de advocaat dat de officier van justitie niet ontvangen kan worden in zijn verzoek.
2.7
Het verzoek is ingediend als een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging in aansluiting op een verlengde crisismaatregel. Vast staat dat het verzoek na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en gelet op artikel 7:10, aanhef en onder a Wvggz derhalve te laat is ingediend. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is vervallen. Er kan daarom geen sprake zijn van een zorgmachtiging in aansluiting op de verlengde crisismaatregel. Uit het verzoekschrift blijkt dat de officier van justitie ook heeft onderkend dat de expiratiedatum van de machtiging van 30 januari 2020 reeds was verstreken. De officier van justitie heeft in het verzoek aangegeven van mening te zijn dat dit niet aan indiening van het verzoek in de weg staat en dat het opnieuw doorlopen van de voorbereidingsprocedure van een zorgmachtiging niet in het belang van betrokkene is. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het verzoek op te vatten als een verzoek tot een reguliere, op zichzelf staande zorgmachtiging. Daarbij wordt opgemerkt dat de situatie in deze zaak niet vergelijkbaar is met de situatie in de door de advocaat aangehaalde beschikking. Daar was sprake van een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel, ingediend op het moment dat die crisismaatregel van rechtswege reeds was komen te vervallen; dan kan van een voortzetting geen sprake meer zijn. Van een verzoek om voortzetting van een eerder opgelegde (geëxpireerde) maatregel is in dit geval echter geen sprake. Voorts staat het feit dat de op 30 januari 2020 verleende machtiging is vervallen niet in de weg aan het indienen van een verzoek om verlening van een zorgmachtiging.
2.8.
De raadsman van betrokkene heeft er terecht op gewezen dat de eisen die de wet stelt aan de voorbereiding van een aanvraag van een zorgmachtiging in aansluiting op een crisismaatregel (artikel 7:11 Wvggz) verschilt van de eisen die gelden bij een aanvraag van een op zichzelf staande zorgmachtiging (artikel 5.4 e.v. Wvggz). In het bijzonder geldt in het kader van de voorbereiding van een reguliere aanvraag op grond van artikel 5.5 lid 1 onder a Wvggz – kort gezegd – dat een betrokkene die dat tijdig aangeeft in de gelegenheid moet worden gesteld om zelf een plan van aanpak op te stellen om verplichte zorg te voorkomen. Op grond van artikel 7:11 lid 6 Wvggz blijft artikel 5.5 lid 1 onder a Wvggz buiten toepassing bij de voorbereiding van een aanvraag van een zorgmachtiging in aansluiting op een crisismaatregel. Het opvatten van de onderhavige aanvraag als een reguliere aanvraag betekent derhalve dat betrokkene de gelegenheid wordt ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen om verplichte zorg te voorkomen. De rechtbank gaat hier echter in dit geval aan voorbij, nu er door en namens betrokkene ter zitting expliciet is aangegeven dat hij in geval van indiening van een reguliere aanvraag geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid van artikel 5.5 lid 1 onder a Wvggz. Betrokkene conformeert zich aan de in het verzoek genoemde vormen van zorg. Het belang van betrokkene wordt daarom niet geschaad.
2.9.
In verband met de stelling van de advocaat dat betrokkene bereid is om vrijwillig in de instelling te verblijven en vrijwillig de behandeling te ondergaan en dat er vooralsnog ook geen meldingen zijn van gedwongen zorg, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de medische verklaring en de verklaringen van de psychiater ter zitting zijn geen structurele mogelijkheden gebleken voor passende zorg op vrijwillige basis. Betrokkene is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis, waardoor een ontregeling snel en heftig kan plaatsvinden. Door dit wisselende beeld heeft de psychiater onvoldoende vertrouwen in een bestendig vrijwillig verblijf. Daarnaast is het voornemen om betrokkene, vanwege eerdere negatieve (lichamelijke) ervaringen met de huidige medicatie, in te stellen op andere medicatie. Indien betrokkene ingesteld wordt op andere medicatie, bestaat er een risico dat betrokkene ontregelt en niet langer samen wil werken met de hulpverlening. Ook kan er dan niet meer gewaarborgd worden dat betrokkene in de instelling blijft, waardoor er een groot risico op ernstig nadeel ontstaat. Het juridisch kader van een rechterlijke machtiging is noodzakelijk om snel te kunnen ingrijpen indien betrokkene decompenseert. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende basis is voor een vrijwillige behandeling van betrokkene.
2.1
Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid van eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- insluiten;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- opnemen in een accommodatie;
- het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische matregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene.
2.11.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.12.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.13.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt aldus tot en met 4 september 2020.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging met ingang van 5 maart 2020 ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen kunnen worden getroffen welke zijn genoemd onder 2.10;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 4 september 2020.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020 door mr. L.J.P. Lambooij, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. van Grol, griffier, en op 16 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.