In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbesteding door de Provincie Gelderland voor het onderhoud van bomen en boomvakken, heeft de besloten vennootschap [B.V. 1] een kort geding aangespannen tegen de Provincie. De aanleiding voor het geschil is de voorlopige gunningsbeslissing van de Provincie, waarbij [B.V. 1] niet als winnaar uit de bus kwam voor de verschillende percelen van de aanbesteding. [B.V. 1] betwist de geldigheid van de inschrijvingen van de voorlopig winnende partijen, omdat zij van mening is dat deze inschrijvingen niet voldoen aan de eisen van de inschrijvingsleidraad, met name met betrekking tot het invullen van percentages voor vrijgekomen materialen in de aanbesteding. De Provincie heeft op haar beurt gesteld dat het Eikenprocessierups-afval niet onder de vrijgekomen materialen valt die in de inschrijvingsleidraad zijn bedoeld, en dat het niet invullen van een percentage in de betreffende tabel niet leidt tot ongeldigheid van de inschrijving.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [B.V. 1] afgewezen, oordelend dat de inschrijvingen van de andere partijen geldig zijn en dat de Provincie niet in strijd heeft gehandeld met de inschrijvingsleidraad. De rechter heeft geoordeeld dat de uitleg van de inschrijvingsleidraad door [B.V. 1] niet juist is en dat de Provincie de inschrijvingen op een correcte manier heeft beoordeeld. De vorderingen van de tussenkomende partijen, [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4], zijn toegewezen, en de Provincie is opgedragen om de gunningsbeslissingen voor de percelen aan deze partijen in stand te houden. Tevens is [B.V. 1] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Provincie en de tussenkomende partijen.