ECLI:NL:RBGEL:2020:2089

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/05/367189 / KG ZA 20-84
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding en geschil over inschrijvingen voor onderhoud bomen en boomvakken in Gelderland

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbesteding door de Provincie Gelderland voor het onderhoud van bomen en boomvakken, heeft de besloten vennootschap [B.V. 1] een kort geding aangespannen tegen de Provincie. De aanleiding voor het geschil is de voorlopige gunningsbeslissing van de Provincie, waarbij [B.V. 1] niet als winnaar uit de bus kwam voor de verschillende percelen van de aanbesteding. [B.V. 1] betwist de geldigheid van de inschrijvingen van de voorlopig winnende partijen, omdat zij van mening is dat deze inschrijvingen niet voldoen aan de eisen van de inschrijvingsleidraad, met name met betrekking tot het invullen van percentages voor vrijgekomen materialen in de aanbesteding. De Provincie heeft op haar beurt gesteld dat het Eikenprocessierups-afval niet onder de vrijgekomen materialen valt die in de inschrijvingsleidraad zijn bedoeld, en dat het niet invullen van een percentage in de betreffende tabel niet leidt tot ongeldigheid van de inschrijving.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [B.V. 1] afgewezen, oordelend dat de inschrijvingen van de andere partijen geldig zijn en dat de Provincie niet in strijd heeft gehandeld met de inschrijvingsleidraad. De rechter heeft geoordeeld dat de uitleg van de inschrijvingsleidraad door [B.V. 1] niet juist is en dat de Provincie de inschrijvingen op een correcte manier heeft beoordeeld. De vorderingen van de tussenkomende partijen, [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4], zijn toegewezen, en de Provincie is opgedragen om de gunningsbeslissingen voor de percelen aan deze partijen in stand te houden. Tevens is [B.V. 1] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Provincie en de tussenkomende partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/367189 / KG ZA 20-84
Vonnis in kort geding van 1 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 1].,
[vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.R.H. Kuiper te Hattem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
gedaagde,
advocaten mrs. M.A. Rooijakkers en A.L.M. de Graaf te ’s-Gravenhage,
waarin hebben gevorderd als tussenkomende partijen, althans voegende partijen aan de zijde van de Provincie, te worden toegelaten:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 2],
[vestigingsplaats],
eiseres in het incident,
advocaat mr. G.E. van den Beuken te ’s-Gravenhage,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 3],
[vestigingsplaats], en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 4],
[vestigingsplaats],
eiseressen in het incident,
advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
Partijen zullen hierna [B.V. 1], de Provincie, [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] worden genoemd.
1. De procedure
in de hoofdzaak en in de incidenten tot tussenkomst, althans voeging
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
- de incidentele conclusie van tussenkomst, althans voeging van [B.V. 2]
- de incidentele conclusie van tussenkomst, althans voeging met productie 1 van [B.V. 3]
- de incidentele conclusie van tussenkomst, althans voeging met productie 1 van [B.V. 4]
- de aanvullende productie 11 van [B.V. 1]
- de vanwege de huidige Corona maatregelen vooraf ingediende pleitnota van [B.V. 1]
- de vanwege de huidige Corona maatregelen vooraf ingediende pleitnota van de Provincie
- de vanwege de huidige Corona maatregelen vooraf ingediende pleitnota van [B.V. 2]
- de vanwege de huidige Corona maatregelen vooraf ingediende pleitnota met producties 2 en 3 van [B.V. 3] en [B.V. 4]
- de vanwege de huidige Corona maatregelen telefonisch gehouden mondelinge behandeling van 31 maart 2020.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in de hoofzaak en in de incidenten tot tussenkomst, althans voeging

2.1.
De Provincie heeft op 11 december 2019 de nationale openbare aanbesteding “Onderhoud bomen en boomvakken 2020-2022” in de markt gezet. De Inschrijvingsleidraad vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
2 Aanbestedingsprocedure
2.1
Procedure
Deze Inschrijvingsleidraad betreft een nationale openbare procedure, conform de ARW 2016, hoofdstuk 2, aangaande het bestek onderhoud bomen en boomvlakken 2020-2022 in de Provincie Gelderland.
Het gunningscriterium voor het bepalen van de economisch meest voordelige inschrijving is de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitsverhouding (BPKV).
(…)
2.5
Percelen
Het werk is verdeeld in percelen.
Het betreft één (1) bestek, met vier (4) percelen. De inschrijvers hebben de mogelijkheid voor alle percelen in te schrijven en daarbij hun voorkeur aan te geven. De inschrijver kan uiteindelijk maximaal één (1) percelen gegund krijgen en mag ook niet als onderaannemer werkzaamheden in de andere percelen uitvoeren. De voorkeurlijst wordt alleen gebruikt indien één inschrijver de laagste fictieve inschrijfsom minus de behaalde fictieve korting heeft op meer dan één (1) percelen.
(…)
2.11.5
Kerncompetenties
De Provincie heeft kerncompetenties vastgesteld voor deze opdracht. (…)
Kerncompetentie 1: Ervaring met snoeien en vellen van bomen langs openbare wegen.
(…)
Kerncompetentie 2: Ervaring met het preventief en curatief verwijderen van Eikenprocessierupsen.
(…)
2.11.6
Kwaliteitsdocumenten (BPKV)
(…)
Indien na beoordeling van de aanbieding bij inschrijving dat daarmee niet aan de gestelde eisen uit de bijlage wordt voldaan, wordt dit gezien als een ongeldige inschrijving.
(…)

4.Beoordeling inschrijving

(…)
4.3.1
Kwaliteit
De beoordeling van het sub-gunningscriterium ‘Kwaliteit’ vindt plaats op criteria zoals beschreven in Bijlage 1: BPKV-criteria. Inschrijvers met dit criterium kunnen een fictieve korting behalen op hun inschrijvingsprijs.
(…)’
2.2.
Bijlage 1 bij de Inschrijvingsleidraad vermeldt onder meer het volgende:

Bijlage 1: BPKV-criteria bestek B2356
Voor het bepalen van de kwaliteit in het kader van de beste prijs-kwaliteitverhouding passen we de onderstaande criteria en maximale fictieve korting toe. Deze bijlage beschrijft de uitwerking en beoordeling van deze criteria.
(…)
1.2
Criterium 2: Duurzaam omgaan met vrijgekomen materialen
Aanleiding
De Provincie is bezig met het duurzaam omgaan met grondstoffen. Dit gaat om grondstoffen die via de diverse aankopen binnen komen, maar ook om grondstoffen die vrijkomen bij de diverse werkzaamheden.
Doel
De Provincie is op zoek naar een opdrachtnemer die zich verdiept in het duurzaam afzetten van de grondstoffen en dit ook wil realiseren.
Indieningsproducten
De opdrachtgever wil van de inschrijver weten hoeveel % van al het vrijgekomen materiaal hij op welke trede van onderstaande tabel hij werkelijk kan afzetten. Inschrijver blijft verantwoordelijk dat de door hem opgegeven waarde ook kan worden gerealiseerd. De inschrijver dient aan te geven naar welke partijen hij de vrijgekomen materialen van de verschillende tredes hij gaat afzetten.
In elke bouwvergadering dient de opdrachtnemer middels een excel-staat aan te tonen hoever hij is met zijn aangeboden keuze. Deze excel-staat dient te zijn onderbouwd met de geleidebiljetten.
Beoordeling
De beoordeling vindt plaats door een ter zake kundig team van drie personen bestaande uit een projectleider, toezichthouder en bestekschrijver.
Waardering
De beoordeling vindt plaats op de mate waarin inschrijver onderstaande tabel invult. Ieder punt heeft een fictieve waarde van 1 euro.
Kanttekening
De inschrijver dient zich bewust te zijn van de consequenties van de hoogte van het door hem aangeboden prestatieniveau. 100% scoren gedurende de uitvoering blijkt in de praktijk niet gemakkelijk. De financiële consequentie van lager presteren dan aangeboden kan aanzienlijk zijn. Om die reden mag op trede 4 maximaal een
percentage van 70%worden ingevuld.
(…)’
2.3.
Het bestek van de opdracht vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
01 17 07 Plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen
01 Een plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen, als bedoeld in artikel 01.17.07 lid 01 van de Standaard 2015 wordt verlangd voor de volgende vrijgekomen materialen:
- Alle vrijgekomen materialen welke correspondeert met het BPKV.
(…)’
2.4.
De Nota van Inlichtingen die naar aanleiding van vragen van inschrijvers in deze aanbestedingsprocedure is opgesteld, vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Oorspronkelijke vraag 38
In de uitvraag geeft u aan: “De beoordeling vindt plaats op de mate waarin inschrijver onderstaande tabel invult.” Welke toegevoegde waarde heeft de toelichting van de maatregelen in het Plan van Aanpak, als op deze maatregelen niet gescoord kan worden?
Antwoord
Naast de keuze die de inschrijver maakt voor de fictieve korting, wil de opdrachtgever ook weten hoe de inschrijver daadwerkelijk deze keuze invult tijdens de uitvoering. Ook om de houdbaarheid van het Plan van Aanpak in de praktijk te kunnen toetsen.
(…)’
2.5.
Onder andere [B.V. 1], [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] hebben tijdig op verschillende percelen van de opdracht ingeschreven. Bij vier afzonderlijke brieven van
13 februari 2020 aan [B.V. 1] heeft de Provincie haar voorlopige gunningsbeslissingen ten aanzien van alle vier de percelen van de opdracht kenbaar gemaakt. Uit deze brieven volgt dat [B.V. 1] op geen van de percelen de inschrijving met de beste prijs-kwaliteit verhouding heeft gedaan, zodat de Provincie voorlopig geen van de percelen aan haar zal gunnen. De Provincie heeft perceel 1 voorlopig aan [B.V. 3] gegund, perceel 2 aan [B.V. 4], perceel 3 aan [naam B.V. 5] en perceel 4 aan [B.V. 2]. [B.V. 1] is ten aanzien van perceel 1 voorlopig op de vijfde plaats geëindigd, ten aanzien van perceel 2 op de vierde plaats, ten aanzien van perceel 3 op de derde plaats en ten aanzien van perceel 4 op de vijfde plaats.
2.6.
[B.V. 1] heeft bij brief van 14 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige gunningsbeslissingen. Volgens [B.V. 1] hebben de voorlopig winnende inschrijvers bij trede 0 van de tabel bij criterium 2 allen in strijd met het bepaalde in de Inschrijvingsleidraad een percentage van 0 of in het geheel niets ingevuld, zodat zij een ongeldige inschrijving hebben gedaan en de Provincie die inschrijvingen als ongeldig terzijde dient te leggen.
2.7.
De Provincie heeft in reactie op dit bezwaar bij brief van 28 februari 2020 aan [B.V. 1] kenbaar gemaakt dat zij geen aanleiding ziet op haar voorlopige gunningsbeslissingen terug te komen.
2.8.
In een ander meer recent bestek van de Provincie met besteknummer 2335 is in de Nota van Inlichtingen onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
Oorspronkelijke vraag
In Bijlage 1 BPKV-criteria, Criterium 2 is het doel het duurzaam afzetten van de grondstoffen. Welke Grondstoffen worden hier dan bedoeld? Alleen groen of ook slib en zwerf- en veegafval?
Antwoord
Bij criterium 2 wordt gesproken over al het vrijgekomen materiaal. Dus ook slib en zwerf- en veegafval.
(…)’

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[B.V. 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I de Provincie te veroordelen om de beslissing zoals op 13 februari 2020 geuit ten aanzien van de aanbesteding van bestek 2356 ‘Onderhoud bomen en boomvakken 2020-2022, perceel 4” in te trekken;
II de Provincie te verbieden het werk ten aanzien van perceel 4 te gunnen aan [B.V. 2] of [naam B.V. 6];
III de Provincie te gebieden - voor zover zij het werk nog uit wenst te voeren - het werk te gunnen aan [B.V. 1];
subsidiair
IV de Provincie te veroordelen om de beslissingen zoals op 13 februari 2020 geuit ten aanzien van de aanbesteding van bestek 2356 “Onderhoud bomen en boomvakken 2020-2022”, percelen 1 tot en met 4 in te trekken;
V de Provincie te veroordelen binnen veertien dagen na dit vonnis opnieuw het kwalitatieve deel van alle inschrijvingen te beoordelen met inachtneming van de door de voorzieningenrechter in dit vonnis te geven aanwijzingen;
zowel primair als subsidiair
VI de Provincie te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De provincie voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
in de incidenten tot tussenkomst, althans voeging
3.4.
[B.V. 2] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
I primair [B.V. 2] toe te staan tussen te komen in het kort geding tussen de Provincie en [B.V. 1];
II subsidiair [B.V. 2] toe te staan zich te voegen in het kort geding tussen de Provincie en [B.V. 1];
III primair en subsidiair met veroordeling van [B.V. 1] in de kosten van het incident;
in de hoofdzaak
IV [B.V. 1] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen;
V de Provincie te verbieden de opdracht aan een ander dan [B.V. 2] te gunnen;
VI [B.V. 1] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
[B.V. 3] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
I primair [B.V. 3] toe te staan tussen te komen in het kort geding dat [B.V. 1] tegen de Provincie aanhangig heeft gemaakt;
II subsidiair indien en voor zover de voorzieningenrechter mocht oordelen dat tussenkomst niet kan worden toegestaan, [B.V. 3] toe te staan zich te voegen aan de zijde van de Provincie;
in de hoofdzaak
III [B.V. 1] niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar subsidiaire vordering af te wijzen, althans haar deze te ontzeggen;
IV enkel en alleen indien de voorzieningenrechter mocht oordelen dat een vordering vereist zou zijn voor tussenkomst, de Provincie te veroordelen de gunningsbeslissing in stand te houden en volgens de opdracht voor perceel 1 definitief aan [B.V. 3] te gunnen, indien en voor zover de Provincie de opdracht nog immer wenst te verstrekken;
in het incident en in de hoofdzaak
V een en ander met veroordeling van [B.V. 1] en/of de Provincie in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
[B.V. 4] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
I primair [B.V. 4] toe te staan tussen te komen in het kort geding dat [B.V. 1] tegen de Provincie aanhangig heeft gemaakt;
II subsidiair indien en voor zover de voorzieningenrechter mocht oordelen dat tussenkomst niet kan worden toegestaan, [B.V. 4] toe te staan zich te voegen aan de zijde van de Provincie;
in de hoofdzaak
III [B.V. 1] niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen, althans haar deze te ontzeggen, voor zover de vorderingen betrekking hebben op perceel 2;
IV enkel en alleen indien de voorzieningenrechter mocht oordelen dat een vordering vereist zou zijn voor tussenkomst, de Provincie te veroordelen de gunningsbeslissing in stand te houden en volgens de opdracht voor perceel 2 definitief aan [B.V. 4] te gunnen, indien en voor zover de Provincie de opdracht nog immer wenst te verstrekken;
in het incident en in de hoofdzaak
V een en ander met veroordeling van [B.V. 1] en/of de Provincie in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.7.
De Provincie heeft geen verweer tegen de gevorderde tussenkomst gevoerd. [B.V. 1] heeft enkel op procesrechtelijke grond verweer tegen de gevorderde tussenkomst gevoerd. [B.V. 1] heeft daarnaast verweer gevoerd tegen de vorderingen van [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] in de hoofdzaak en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
3.8.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

in de incidenten tot tussenkomst, althans voeging

4.1.
[B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] hebben primair gevorderd als tussenkomende partij te worden toegelaten in het kort geding van [B.V. 1] tegen de Provincie. De Provincie heeft daartegen geen verweer gevoerd en [B.V. 1] enkel op de procesrechtelijke grond dat een debat tussen vijf procespartijen onder leiding van de voorzieningenrechter telefonisch slechts moeizaam te volgen zal zijn. Nu [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] een rechtstreeks en in rechte te erkennen belang hebben om als tussenkomende partijen in het geding te komen, omdat zij de inschrijvers zijn aan wie de aanbestedende dienst voornemens is verschillende percelen van de opdracht te gunnen, zullen zij als tussenkomende partijen worden toegelaten. Wel heeft de voorzieningenrechter hen in verband met de telefonische zitting verzocht hun standpunten zoveel mogelijk gecoördineerd naar voren te brengen, om de zitting zo gestructureerd mogelijk te kunnen laten verlopen.
4.2.
[B.V. 1] en de Provincie zullen in de kosten van het incident worden veroordeeld, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
in de hoofdzaak
4.3.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van [B.V. 1] voort. De behandeling van de zaak op korte termijn is ook bijzonder spoedeisend omdat de aanbesteding onder andere de bestrijding van de eikenprocessierups betreft die gezien het seizoen op heel korte termijn van start moet gaan.
4.4.
De vraag die de partijen in de kern verdeeld houdt is of het de inschrijver is toegestaan in het kader van criterium 2 (Duurzaam omgaan met vrijgekomen materialen) in de daarbij behorende tabel in trede 0 een percentage van nul, of in het geheel niets in te vullen. Volgens [B.V. 1] is dat niet toegestaan omdat bij het uitvoeren van de opdracht voor zover het de bestrijding van de eikenprocessierups (verder ook: EPR) betreft afval vrijkomt dat zich niet voor hergebruik leent, maar alleen vernietigd kan worden. Daarom zal in trede 0 steeds een percentage, hoe gering ook, moeten worden ingevuld. Indien dat niet gebeurt, wordt volgens [B.V. 1] niet aan de eisen voldaan en is sprake van een irreële inschrijving en moet de inschrijving daarom als ongeldig terzijde worden gelegd. Volgens de Provincie, die daarin wordt gesteund door de tussenkomende partijen, valt het EPR-afval niet onder het materiaal dat in eis 1.2 wordt bedoeld omdat het niet kan worden hergebruikt en hoeft dat dus niet in trede 0 te worden ingevuld. Op het niet invullen van een percentage in trede 0 staat bovendien niet de sanctie van ongeldigheid, aldus de Provincie.
4.5.
Het geschil hierover doet de vraag rijzen hoe criterium 2 moet worden begrepen. Dat is een vraag van uitleg, die plaats moet vinden aan de hand van de tekst van 1.2 van de Inschrijvingsleidraad gelezen in de gehele context daarvan. Daarbij komt het verder aan op hetgeen de normaal oplettende en goed geïnformeerde inschrijver daaruit moet begrijpen. [B.V. 1] wijst erop dat op enkele plaatsen in 1.2 van de Inschrijvingsleidraad gesproken wordt over ‘vrijgekomen materialen’ en ‘al het vrijgekomen materiaal’. Bij enigszins oppervlakkige beschouwing zou gemeend kunnen worden dat daaronder alle materialen vallen en dus ook materialen die niet kunnen worden hergebruikt, maar alleen vernietigd, zoals EPR-afval. Bij nauwkeuriger beschouwing is dat niet een voor de hand liggende lezing. Uit de kop van 1.2 (Duurzaam omgaan met vrijgekomen materialen) en uit de tekst onder ‘aanleiding’ en ‘doel’ blijkt duidelijk dat het de Provincie bij criterium 2 te doen is om duurzaam omgaan met grondstoffen die vrijkomen bij de diverse werkzaamheden. Uit deze tekst in combinatie met de overige inhoud van 1.2 volgt dat de Provincie wil bereiken dat vrijkomende materialen die als grondstof kunnen worden hergebruikt ook zoveel mogelijk worden afgezet voor hergebruik en zo min mogelijk worden vernietigd. De inschrijver kan met een zo groot mogelijk percentage afzet van grondstoffen voor hergebruik scoren volgens de bijbehorende tabel, waarin ook een rangorde is aangebracht in de verwerkingstechniek naar de mate van duurzaamheid van het daarmee verkregen product. Een inschrijver kan zich daarmee onderscheiden van andere inschrijvers ten aanzien van de door de Provincie nagestreefde duurzaamheid in het kader van de beste prijs-kwaliteit verhouding. Het ligt in deze context niet voor de hand dat de Provincie ook een opgave verlangt van materiaal waarvan vast staat dat het niet kan worden hergebruikt, maar alleen vernietigd. Dat EPR-afval overblijft dat niet kan worden hergebruikt, is een gegeven waarop de inschrijver geen invloed kan uitoefenen in aanmerking genomen dat de hoeveelheid EPR-afval die moet worden vernietigd wordt bepaald door de plaagdruk. Een inschatting van een percentage in trede 0 is niet van enige competitieve waarde in het kader van de wijze waarop de aanbesteding in dit opzicht is opgezet. Wel invullen van een percentage in trede 0 zou er technisch ook toe leiden dat een inschrijver nooit volledig op dit onderdeel kan scoren. Behoudens voor zover uit de aanbestedingsstukken anders moet worden afgeleid, mag ervan worden uitgegaan dat een in het vooruitzicht gestelde maximale score in de Inschrijvingsleidraad in ieder geval in theorie behaald moet kunnen worden. Een aanwijzing dat EPR-afval niet is bedoeld bij criterium 2 is ook dat het bestek voorziet in een vergoeding voor de hoeveelheid ter vernietiging aangeboden EPR-afval. Voor andere materialen geldt dat niet omdat de inschrijver daarmee zelf opbrengst kan genereren door die af te zetten voor hergebruik. Voor de normaal oplettende en goed geïnformeerde inschrijver had dit een en ander duidelijk moeten zijn, zoals het ook voor alle andere inschrijvers dan [B.V. 1] duidelijk is geweest. Het beroep op inlichtingen van de Provincie in het kader van een andere aanbesteding kan dit niet anders maken. Afgezien van het principiële punt dat met gegeven inlichtingen of gedane mededelingen in een andere aanbesteding geen rekening kan worden gehouden, geldt dat die andere aanbesteding betrekking had op een geheel andersoortig werk waarbij andere materialen (en geen EPR-afval) vrijkwamen die zich mogelijk wel voor 100% leenden voor hergebruik. Ook uit het antwoord op vraag 38 in de Nota van Inlichtingen mocht [B.V. 1] niet afleiden dat het EPR-afval in trede 0 moest worden ingevuld. Dat valt in het antwoord in samenhang met de vraag niet te lezen.
4.6.
Afgezien van het voorgaande valt uit de Inschrijvingsleidraad niet af te leiden dat inschrijving zonder een percentage in te vullen in trede 0 tot ongeldigheid van de inschrijving leidt. Of de opgegeven percentages worden gehaald, wordt blijkens de Inschrijvingsleidraad bij de uitvoering van het werk door de Provincie gecontroleerd. Ook van een niet realistische inschrijving kan niet worden gesproken indien in trede 0 geen percentage wordt ingevuld. De hoeveelheid EPR-afval is zo gering in verhouding tot de andere vrijkomende materialen dat dit percentage nauwelijks van enige invloed kan zijn op de uitkomst van criterium 2. Dit betekent overigens ook dat het feit dat de andere inschrijvers in trede 0 geen percentage hebben ingevuld en [B.V. 1] wel van geen betekenis is geweest voor de uitkomst van de gunning. Ook als [B.V. 1] 0 of in ieder geval een realistisch percentage in trede 0 had ingevuld zou zij bij lange na niet voor gunning in aanmerking zijn gekomen. Afgezien daarvan dat [B.V. 1] 1.2 van de Inschrijvingsleidraad anders had moeten begrijpen, is er voor een herbeoordeling ook daarom geen grond omdat die niet tot een andere gunningsbeslissing kan leiden en [B.V. 1] daarbij dus geen belang heeft.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [B.V. 1] moeten worden afgewezen. [B.V. 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, ook in die van de tussenkomende partijen. Deze partijen zijn op goede grond tussengekomen om voor hun recht op gunning op te komen. Met het standpunt van [B.V. 1] dat zij ongeldig zouden hebben ingeschreven zagen zij zich bedreigd in de voorgenomen gunning van percelen aan hun. De kosten worden aan de zijde van de Provincie, [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] voor ieder afzonderlijk en voor [B.V. 3] en [B.V. 4] gezamenlijk tot op heden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 980,00
Totaal € 1.636,00
4.8.
De door [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de incidenten tot tussenkomst
5.1.
laat [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] toe als tussenkomende partijen in het kort geding van [B.V. 1] tegen de Provincie,
5.2.
veroordeelt [B.V. 1] en de Provincie tot betaling van de proceskosten in de incidenten tot tussenkomst, aan de zijde van [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil,
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen van [B.V. 1] ten aanzien van de Provincie af,
5.4.
verstaat het bepaalde onder 5.3. als toewijzing van vordering sub V van [B.V. 2] en verbiedt de Provincie perceel 4 van de opdracht aan een ander dan [B.V. 2] te gunnen,
5.5.
verstaat het bepaalde onder 5.3. als toewijzing van vordering sub IV van [B.V. 3] en veroordeelt de Provincie de gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 1 in stand te houden en perceel 1 van de opdracht definitief aan [B.V. 3] te gunnen, indien en voor zover de Provincie de opdracht nog immer wenst te verstrekken,
5.6.
verstaat het bepaalde onder 5.3. als toewijzing van vordering sub IV van [B.V. 4] en veroordeelt de Provincie de gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 2 in stand te houden en perceel 2 van de opdracht definitief aan [B.V. 4] te gunnen, indien en voor zover de Provincie de opdracht nog immer wenst te verstrekken,
5.7.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
5.8.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [B.V. 2] tot op heden begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.9.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [B.V. 3] en [B.V. 4] tot op heden begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.10.
veroordeelt [B.V. 1] in de kosten die aan de zijde van [B.V. 2] zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.11.
veroordeelt [B.V. 1] in de kosten die aan de zijde van [B.V. 3] en [B.V. 4] zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.12.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders door [B.V. 2], [B.V. 3] en [B.V. 4] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 1 april 2020.