ECLI:NL:RBGEL:2020:2026

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
05/720201-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen van een groot geldbedrag door verdachte en medeverdachten

Op 26 maart 2020 heeft de politierechter in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1952 en woonachtig in Oost Gelre, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak kwam voort uit een aangifte van verduistering door de wettelijk bewindvoerder van een oudere vrouw, [slachtoffer], die in een verpleeghuis verbleef. De verdachte en haar dochter, [medeverdachte 1], hadden een volmacht van [slachtoffer] en maakten gebruik van haar financiële middelen zonder haar toestemming. De politierechter oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het witwassen van meer dan € 150.000,-, afkomstig van de rekeningen van [slachtoffer]. De verdachte had profijt getrokken van de onrechtmatige handelingen van haar dochter, die als gevolmachtigde de financiën van [slachtoffer] beheerde. De politierechter achtte de bewezenverklaring van het feit op basis van de verzamelde bewijsmiddelen en de verklaringen van getuigen en betrokkenen. De verdachte had zich gedurende een periode van ruim vier jaar schuldig gemaakt aan deze handelingen, wat leidde tot de opgelegde straf. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720201-18
Datum uitspraak : 26 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. R.J.Th. Leijzer, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de politierechter toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 juli 2010 tot 2 oktober 2014, te Groenlo, gemeente Oost Gelre, in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens),
voorwerpen, te weten geld, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet en/of
van voorwerpen, te weten geld gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij
en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij en/of haar
mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben
gemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In mei 2010 heeft mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een herseninfarct gekregen en als gevolg hiervan is zij in juni 2010 opgenomen in een verpleeghuis in Groenlo. Op 1 juli 2010 heeft [slachtoffer] een algemene volmacht afgegeven aan [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), de dochter van verdachte. Met deze volmacht had [medeverdachte 1] de beschikking over alle financiële middelen van [slachtoffer] . Alle bank-, spaar- en effectenrekeningen werden gezet op het adres van [medeverdachte 1] , [adres 2] (gemeente Oost Gelre), waar ook verdachte woont. De volmacht is op 1 oktober 2014 door [slachtoffer] ingetrokken. Op 11 november 2014 heeft [slachtoffer] haar testament gewijzigd, waardoor [medeverdachte 1] niet langer haar erfgename is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit, het medeplegen van gewoontewassen. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht een en ander zoals verwoord in zijn overgelegde schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de door haar overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota, integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] gelden hebben ontvangen van met name [medeverdachte 1] en rechtstreeks van [slachtoffer] een schenking hebben ontvangen. Verdachte was ermee bekend dat haar dochter door [slachtoffer] volledig was gevolmachtigd en dat [slachtoffer] geestelijk volledig gezond was. Er was geen sprake van enig misdrijf, subsidiair had verdachte geen wetenschap van een misdrijf.
Beoordeling door de politierechter
Op 7 oktober 2015 heeft [naam 1] als wettelijk bewindvoerder van [slachtoffer] aangifte van verduistering dan wel diefstal gedaan tegen [medeverdachte 1] . Hij verklaart dat [medeverdachte 1] vanaf 1 juli 2010 de financiën van [slachtoffer] beheerde. Op de rekeningafschriften is te zien dat er direct in juli 2010 en daarna meerdere dubieuze transacties plaatsvonden die niet in het belang van [slachtoffer] waren en waarvoor [slachtoffer] geen toestemming heeft gegeven, met uitzondering van een bedrag voor de aanschaf van een veulen. Aangever noemt de volgende transacties: een opname van € 5000,- op 2 juli 2010, een opname van € 1250,- op 3 juli 2010, een aankoop van € 606,- bij de juwelier op 3 juli 2010, twee cash opnames van € 17.500,- op respectievelijk 22 en 31 juli 2010, een overschrijving van € 10.000,- aan [medeverdachte 1] met de omschrijving grondwerk op 13 oktober 2010, een overschrijving van € 8.500,- aan [medeverdachte 1] met de omschrijving omheining op 8 oktober 2010, een schenking van € 120.000,- aan [medeverdachte 1] op 17 november 2010 en diverse schenkingen aan anderen personen. In 3½ jaar is er door [medeverdachte 1] in totaal ongeveer een bedrag van € 350.000,- afgeboekt van de rekening van [slachtoffer] . [slachtoffer] kreeg van
[medeverdachte 1] geen informatie over haar financiële situatie. De aan [medeverdachte 1] verstrekte volmacht is ingetrokken toen er in 2014 vraagtekens ontstonden over de hoogte van het vermogen van [slachtoffer] . [2]
Op 23 mei 2017 heeft [slachtoffer] een aanvullende aangifte gedaan. Zij verklaart dat ze de bedragen, die hierboven zijn genoemd in de aangifte van [naam 1] , niet heeft gepind, opgenomen of geschonken. Zij verklaart ook dat ze erachter kwam dat [medeverdachte 1] geld van haar wegnam. [3]
Getuige [getuige] heeft met [slachtoffer] een gesprek gehad bij de bank. Daar werd aan [slachtoffer] gevraagd of zij bepaalde inkopen had gedaan, zoals bij Intratuin, een juwelier en bij Coolcat, maar dat had [slachtoffer] niet gedaan en ze had er ook geen toestemming voor gegeven. [slachtoffer] heeft tegen [getuige] gezegd dat ze geen € 120.000,- aan [medeverdachte 1] heeft geschonken. [4]
De accountant heeft geconstateerd dat het fiscaal vermogen in box 3 van [slachtoffer] per 31 december 2010 ten opzichte van 1 januari 2010 is gedaald met € 279.000. [5]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft een financieel onderzoek gedaan naar de financiën van [slachtoffer] in de periode van 10 juli 2009 tot 3 januari 2015. Uit het overzicht blijkt dat er bedragen zijn overgemaakt van de Rabobankrekening van [slachtoffer] naar rekeningen van [medeverdachte 1] en haar vader, [medeverdachte 2] . Naar rekeningen van [medeverdachte 1] is in totaal € 156.750 overgemaakt, naar rekeningen van [medeverdachte 2] in totaal € 12.500,-. Er werden bedragen tot een totaal van
€ 10.000,- overgemaakt naar andere rekeningen van vermoedelijk familieleden van [medeverdachte 1] .
Voorts bleek dat er voor ruim € 200.000,- contant geld werd opgenomen en voor ruim
€ 100.000,- betalingen werden gedaan middels betaalautomaat of overschrijvingen. [6]
Het dossier bevat bankafschriften van de Rabobankrekening van [slachtoffer] over de periode van 1 juli 2010 tot 1 oktober 2014. [7] In deze periode, waarin [slachtoffer] in een verpleeghuis verbleef, zijn er vele betalingen gedaan vanaf haar Rabobankrekening bij onder andere tankstations, modewinkels, tuincentra, juweliers, woonwinkels, bouwwinkels en supermarkten. Zo is er op 23 september 2010 bijna € 300,- besteed in de Aldi, Super de Boer en de Makro. Vele betalingen zijn opmerkelijk, zoals die bij De Zadelmakerij en andere ruiterwinkels, die van
€ 1737,- bij Tuinwereld Groenlo op 21 mei 2011 en de betaling op 6 oktober 2010 van € 1200,- voor een squad.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft ook onderzoek gedaan naar de bankrekeningen waarvoor
[medeverdachte 1] gemachtigd was. Op een Rabobankrekening van [medeverdachte 1] is in totaal een bedrag van € 154.000,- terechtgekomen (waaronder een bedrag van € 120.000,- op 17 november 2010) dat afkomstig is van de bankrekening van [slachtoffer] . Daarbij valt op dat [medeverdachte 1] in de periode van 17 augustus 2010 tot 5 juli 2014 meerdere grote uitgaven heeft gedaan in verband met verbouwingen, paarden en een auto:
  • paarden € 22.285,83
  • [naam 2] grondwerk € 71.052,04
  • Timmerbedrijf [naam 3] € 27.126,32
  • [naam 4] omheining € 13.752,43
  • Bouwbedrijf [naam 5] € 8.491,78
  • Auto [naam 6] € 8.599,72
De betaling van de facturen vond plaats (kort) na overschrijvingen van de bankrekening van [slachtoffer] naar de bankrekening van [medeverdachte 1] . [8]
In het vonnis van 26 maart 2020 heeft de politierechter op basis van de in het vonnis genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen geacht dat [medeverdachte 1] zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering. De politierechter is niet meegegaan in het standpunt van de verdediging dat alle betalingen door [medeverdachte 1] van de rekeningen van [slachtoffer] zijn gedaan met de toestemming van [slachtoffer] . De politierechter komt in de zaak van [medeverdachte 1] tot een verduisterd bedrag van € 352.910,43.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de woning aan de [adres 1] , gemeente Oost-Gelre, eigendom is van hem en zijn vrouw. [9] Verdachte wist dat zijn dochter [medeverdachte 1] een volmacht had van [slachtoffer] om de zaken van [slachtoffer] te behartigen. De rekeningen voor de verbouwingen aan de woning, het grondwerk en de garage zijn door [slachtoffer] voldaan. Zij werd hierin bijgestaan door [medeverdachte 1] . Het (cash) geld werd eerst besteld bij de bank. [medeverdachte 1] haalde het geld dan op. De geplaatste paardenstal bestond uit vier paardenboxen en een wasplaats. De gehele paardenstal en de stapmolen is betaald door [slachtoffer] . Het kan kloppen dat er vanaf het moment dat [medeverdachte 1] de machtiging kreeg voor de bankrekeningen van [slachtoffer] voor een bedrag van € 171.466,47 is verbouwd en bijgebouwd aan en rond hun woning. De betalingen deed [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] was wel bij de overleggen aanwezig, maar hield zich niet bezig met de afhandeling van de rekeningen. Alleen [medeverdachte 1] had het bankpasje van de rekening van [slachtoffer] . Hij zal daarmee best wel eens betaald hebben, maar hij weet niet hoe vaak. Zonder de volmacht van [slachtoffer] hadden de verbouwingen niet kunnen plaatsvinden, misschien alleen enkele aanpassingen. Het zou best kunnen dat de woning beduidend meer waard is geworden door alle gepleegde aanpassingen. Auto [naam 6] heeft een Ford K geleverd, vermoedelijk aan hem, maar de auto staat op naam van [medeverdachte 1] en is door [medeverdachte 1] betaald. [medeverdachte 2] haalt voer voor de paarden met de Ford K. [10]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij met [verdachte] , verdachte, en haar man, [medeverdachte 2] , een gesprek heeft gehad over het vernieuwen van de riolering, het veranderen van het straatwerk en het plaatsen van paardenmolens. Hun dochter [medeverdachte 1] was bij het gesprek aanwezig, maar zei niets. Hij heeft de werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van [verdachte] en haar man. [naam 2] is samen met de familie [achternaam verdachten] naar “De Molenkoning” geweest. [verdachte] heeft daar toen veel goederen gekocht, zoals een paardenstal en een molen. Toen hij en de andere bedrijven klaar waren met hun werkzaamheden aan de [adres 2] was het perceel helemaal opgeknapt en de weilanden opnieuw ingezaaid. [11]
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht bij de familie [achternaam verdachten] . De heer en mevrouw [achternaam verdachten] waren de opdrachtgevers, de dochter [medeverdachte 1] bemoeide zich er ook iets mee. De opdracht werd geplaatst door mevrouw [achternaam verdachten] , de moeder van [medeverdachte 1] . [12]
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de politierechter dat de verbouwingen aan de woning van verdachte en haar man, [medeverdachte 2] , zijn betaald met geld dat van de rekeningen van [slachtoffer] afkomstig was. Hetzelfde geldt voor de aanschaf van de Ford K. Verdachte en haar man waren de opdrachtgevers van de verbouwingen aan en rond de woning en de echtgenoot van verdachte gebruikte de Ford K. Ook heeft [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] € 12.500,- gestort gekregen op zijn bankrekening.
Daarmee heeft verdachte samen met haar man, [medeverdachte 2] , en dochter, [medeverdachte 1] , geld voorhanden gehad en gebruik gemaakt van geld dat afkomstig was van misdrijf. Het gaat dan in totaal om een bedrag van meer dan € 150.000,-.
Verdachte heeft zich bij de politie beroepen op haar zwijgrecht. Ter zitting heeft zij verklaard dat alle betalingen met het geld van [slachtoffer] zijn gebeurd in overleg met [slachtoffer] en dat zij bij een aantal gesprekken daarover aanwezig was. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat het geld dat haar dochter betaalde voor de verbouwingen in en om het huis, voor de Ford K en het bedrag van in totaal € 12.500,- dat zij naar de rekening van verdachte overmaakte, van misdrijf afkomstig was.
Uit de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat verdachte wist dat haar dochter [medeverdachte 1] substantiële geldbedragen besteedde die afkomstig waren van de bankrekeningen van [slachtoffer] . Een groot deel van de door [medeverdachte 1] bestede bedragen zijn ten goede gekomen aan [medeverdachte 1] zelf en aan haar ouders.
Uit de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] leidt de politierechter af dat [slachtoffer] niet op de hoogte was van de betalingen die haar zijn voorgehouden (de betalingen genoemd bij de aangifte) en geen schenkingen heeft gedaan aan [medeverdachte 1] , met uitzondering van de schenking voor een veulen. Dat [slachtoffer] niet heeft ingestemd met de betalingen en de gestelde schenkingen vindt bevestiging in het feit dat zij, nadat ze op de hoogte was geraakt van de manier waarop
[medeverdachte 1] met haar financiën was omgegaan, de volmacht aan [medeverdachte 1] heeft ingetrokken en een nieuw testament heeft laten opstellen, waardoor [medeverdachte 1] niet langer haar erfgename was.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat bij [slachtoffer] geen sprake was van cognitieve problemen en dat zij goed wist wat ze deed. De verklaring van verdachte dat alle betalingen in overleg met [slachtoffer] zijn gedaan, valt niet te rijmen met de verklaringen van aangever en van [slachtoffer] . Nu de politierechter uitgaat van de verklaringen van [slachtoffer] en aangever, kan de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] heeft ingestemd met de betalingen en dat zij bij gesprekken daarover aanwezig is geweest, niet waar zijn.
Alles overziend is de politierechter van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de door haar dochter uitgegeven geldbedragen voor de verbouwing van en rond de woning, voor de aanschaf van de Ford K en het geld dat op de rekening van [medeverdachte 2] is gestort, van misdrijf afkomstig waren. Er kan dus worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Naar het oordeel van de politierechter blijkt uit de bewijsmiddelen dat tussen de verdachte, haar man en dochter [medeverdachte 1] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het witwassen van geld dat van misdrijf afkomstig is.
[medeverdachte 1] gebruikte de volmacht om geld op te nemen of over te maken van de bankrekeningrekening van [slachtoffer] . Verdachte en haar man gaven het geld uit aan het opknappen van hun woning en voor de aanschaf van goederen, dit alles in samenwerking met
[medeverdachte 1] .
Gelet op de bewezen verklaarde handelingen en de tijdsduur waarover het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld, acht de politierechter bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met haar dochter [medeverdachte 1] en haar man [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
een of meerverschillende tijdstippen in
of omstreeksde periode
van 1 juli 2010 tot 2 oktober 2014, te Groenlo, gemeente Oost Gelre, in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
, althans alleen,(telkens),
voorwerpen, te weten geld, heeft
/hebbenverworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet en
/of
van voorwerpen, te weten geld gebruik heeft
/hebbengemaakt, terwijl zij
en
/ofhaar mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden,dat die voorwerpen
geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij en
/ofhaar
mededader
(s
)van het plegen van dit feit een gewoonte
heeft/hebben
gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
het medeplegen van gewoontewitwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. Bij de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft een lagere eis gevorderd dan in de strafzaak tegen de dochter van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat volgens de officier van justitie [medeverdachte 1] als gevolmachtigde de hoofddader is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, zodat geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
Beoordeling door de politierechter
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 20 januari 2020 waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van de gewoontewitwassen van ruim meer dan € 150.000,-. Verdachte heeft volop geprofiteerd van het geld dat haar dochter zich onrechtmatig had toegeëigend van een oudere vrouw, die haar financiën aan deze dochter had toevertrouwd. De gelden zijn besteed aan het opknappen van de woning van verdachte en haar echtgenoot en aan de koop van een auto.
Voor een dergelijk ernstig feit past naar het oordeel van de politierechter alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De politierechter heeft rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude) en heeft gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Het handelen van verdachte rechtvaardigt, gelet op het voornoemde en met name het bedrag dat is witgewassen en de lange periode waarin dit is gebeurd, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De oriëntatiepunten gaan voor een fraudebedrag tussen
€ 125.000,- en € 250.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen 9 en 12 maanden. Uitgaande van een witwasbedrag van € 150.000,- vindt de politierechter een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden, waarbij ruim rekening is gehouden met het blanco strafblad van verdachte en het feit dat de pleegperiode is geëindigd in 2014.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De politierechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Buitenhuis, griffier.
Dit vonnis is ondertekend door mr. C.H.M. Pastoors en door haar uitgesproken op 26 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
De griffier is daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis wordt geborgd doordat het vonnis aan de raadsvrouw van verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie opwww.rechtspraak.nl”.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland Basisteam Achterhoek-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015477162 gesloten op 10 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte, p. 335 – 337.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 338 – 341.
4.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 344 – 346.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een brief p. 13.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 289 – 291.
7.Schriftelijke bescheiden p. 141 – 282.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 292 – 297.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 578.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 583 – 590.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 416 – 417.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 399 – 401.