ECLI:NL:RBGEL:2020:2023

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
05/720203-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van financiële middelen van een oudere vrouw door haar gevolmachtigde

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Gelderland op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verduistering. De verdachte, die als gevolmachtigde optrad voor een oudere vrouw die in een verpleeghuis verbleef, heeft gedurende een periode van meer dan vier jaar een aanzienlijk bedrag van de financiën van de vrouw verduisterd. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte opzettelijk geld, dat toebehoorde aan de vrouw, heeft toegeëigend. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de volmacht die haar was verleend, door geldbedragen van de rekening van de vrouw over te boeken naar haar eigen rekeningen en deze te besteden aan persoonlijke doeleinden. De verdachte heeft geen overtuigend bewijs kunnen leveren dat de transacties met toestemming van de vrouw zijn gedaan. De politierechter heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte. De politierechter heeft daarbij rekening gehouden met de impact van de verduistering op de benadeelde vrouw, die in een kwetsbare positie verkeerde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720203-18
Datum uitspraak : 26 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. R.J. Th. Leijzer, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2010 tot 2 oktober 2014 te Groenlo, gemeente Oost Gelre, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk geld (tot een totaal bedrag van ongeveer euro 357.910,43, althans euro 171.466,47), in elk geval geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geld, althans welk(e) goed(eren), verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de financiën van die [slachtoffer] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
2a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Voor verduistering geldt een verjaringstermijn van zes jaren. De verjaring is gestuit nu in 2015 en ook nog eens in 2017 onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden die als een daad van vervolging kunnen worden gezien waardoor de verjaring is gestuit.
[namens/door]Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens verjaring. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat de verjaringstermijn van verduistering zes jaren bedraagt. Volgens vaste jurisprudentie is het uitbrengen van een inleidende dagvaarding een daad van vervolging die de verjaring stuit. Ten laste is gelegd een pleegperiode eindigend op 2 oktober 2014. Nu de dagvaarding in februari 2020 is uitgebracht, kan de periode vóór februari 2014 niet worden meegenomen in de afdoening, aldus de raadsvrouw.
De politierechter overweegt als volgt.
De tenlastelegging is toegesneden op verduistering, strafbaar gesteld in artikel 321 Wetboek van Strafrecht (Sr). Overtreding van deze bepaling wordt bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Op grond van artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, Sr is de verjaringstermijn zes jaren. De dagvaarding is op 23 januari 2020 aan verdachte betekend. Nu tussen de betekening van de dagvaarding en een deel van de tenlastegelegde periode meer dan zes jaren zijn verlopen, zou het recht tot strafvordering in zoverre zijn verjaard, tenzij de verjaring ingevolge artikel 72 Sr door een daad van vervolging tegen de verdachte of tegen een ander is gestuit.
De vraag die in deze zaak dus voorligt, is of de verjaring op enig moment door een daad van vervolging is gestuit. De politierechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de processtukken blijkt dat de officier van justitie op 20 juni 2016 het verstrekken van historische gegevens over bankrekeningen van verdachte heeft gevorderd bij de ING-bank en de SNS-bank op grond van het bepaalde in artikel 126nd Sv. In die vordering is opgenomen dat er een verdenking bestaat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een van de misdrijven genoemd in artikel 67, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze datum beschouwt de politierechter als eerste daad van vervolging.
Dit betekent dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In mei 2010 heeft mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een herseninfarct gekregen en als gevolg hiervan is zij in juni 2010 opgenomen in een verpleeghuis in Groenlo. Op 1 juli 2010 heeft [slachtoffer] een algemene volmacht afgegeven aan verdachte, [verdachte] . Met deze volmacht had verdachte de beschikking over alle financiële middelen van [slachtoffer] . Alle bank-, spaar- en effectenrekeningen werden gezet op het adres van verdachte, [adres] . De volmacht is op 1 oktober 2014 door [slachtoffer] ingetrokken. Op 11 november 2014 heeft [slachtoffer] haar testament gewijzigd, waardoor verdachte niet langer haar erfgename is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Dit heeft zij tezamen en in vereniging met anderen gedaan. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht een en ander zoals verwoord in zijn overgelegde schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de door haar overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota, integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] als enige erfgenaam was aangewezen. De bedragen van € 120.000,- en € 5.000,- zijn in ieder geval met toestemming van [slachtoffer] geschonken aan verdachte. Er is geen overtuigend bewijs van verduistering, omdat niet kan worden bewezen dat er sprake was van wederrechtelijkheid.
Beoordeling door de politierechter
Op 7 oktober 2015 heeft [naam 1] als wettelijk bewindvoerder van [slachtoffer] aangifte van verduistering dan wel diefstal gedaan. Hij verklaart dat verdachte vanaf 1 juli 2010 de financiën van [slachtoffer] beheerde. Op de rekeningafschriften is te zien dat er direct in juli 2010 en daarna meerdere dubieuze transacties plaatsvonden die niet in het belang van [slachtoffer] waren en waarvoor [slachtoffer] geen toestemming heeft gegeven, met uitzondering van een bedrag voor de aanschaf van een veulen. Aangever noemt de volgende transacties: een opname van € 5000,- op 2 juli 2010, een opname van € 1250,- op 3 juli 2010, een aankoop van € 606,- bij de juwelier op 3 juli 2010, twee cash opnames van € 17.500,- op respectievelijk 22 en 31 juli 2010, een overschrijving van € 10.000,- aan [verdachte] met de omschrijving grondwerk op 13 oktober 2010, een overschrijving van € 8.500,- aan [verdachte] met de omschrijving omheining op 8 oktober 2010, een schenking van € 120.000,- aan [verdachte] op 17 november 2010 en diverse schenkingen aan anderen personen. In 3½ jaar is er door [verdachte] in totaal ongeveer een bedrag van € 350.000,- afgeboekt van de rekening van [slachtoffer] . [slachtoffer] kreeg van [verdachte] geen informatie over haar financiële situatie. De aan [verdachte] verstrekte volmacht is ingetrokken toen er in 2014 vraagtekens ontstonden over de hoogte van het vermogen van [slachtoffer] . [2]
Op 23 mei 2017 heeft [slachtoffer] een aanvullende aangifte gedaan. Zij verklaart dat ze de bedragen, die hierboven zijn genoemd in de aangifte van [naam 1] , niet heeft gepind, opgenomen of geschonken. Zij verklaart ook dat ze erachter kwam dat [verdachte] geld van haar wegnam. [3]
Getuige [getuige] heeft met [slachtoffer] een gesprek gehad bij de bank. Daar werd aan [slachtoffer] gevraagd of zij bepaalde inkopen had gedaan, zoals bij Intratuin, een juwelier en bij Coolcat, maar dat had [slachtoffer] niet gedaan en ze had er ook geen toestemming voor gegeven. [slachtoffer] heeft tegen [getuige] gezegd dat ze geen € 120.000,- aan [verdachte] heeft geschonken. [4]
De accountant heeft geconstateerd dat het fiscaal vermogen in box 3 van [slachtoffer] per 31 december 2010 ten opzichte van 1 januari 2010 is gedaald met € 279.000,-. [5]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft een financieel onderzoek gedaan naar de financiën van [slachtoffer] in de periode van 10 juli 2009 tot 3 januari 2015. Uit het overzicht blijkt dat er bedragen zijn overgemaakt van de Rabobankrekening van [slachtoffer] naar rekeningen van verdachte en haar vader, [medeverdachte] . Naar rekeningen van verdachte is in totaal € 156.750,-overgemaakt, naar rekeningen van [medeverdachte] in totaal € 12.500,-. Er werden bedragen tot een totaal van € 10.000,- overgemaakt naar andere rekeningen van vermoedelijk familieleden van verdachte.
Voorts bleek dat er voor ruim € 200.000,- contant geld werd opgenomen en voor ruim
€ 100.000,- betalingen werden gedaan middels betaalautomaat of overschrijvingen. [6]
Het dossier bevat bankafschriften van de Rabobankrekening van [slachtoffer] over de periode van 1 juli 2010 tot 1 oktober 2014. [7] In deze periode, waarin [slachtoffer] in een verpleeghuis verbleef, zijn er vele betalingen gedaan vanaf haar Rabobankrekening bij onder andere tankstations, modewinkels, tuincentra, juweliers, woonwinkels, bouwwinkels en supermarkten. Zo is er op 23 september 2010 bijna € 300,- besteed in de Aldi, Super de Boer en de Makro. Vele betalingen zijn opmerkelijk, zoals die bij De Zadelmakerij en andere ruiterwinkels, die van € 1737,- bij Tuinwereld Groenlo op 21 mei 2011 en de betaling op 6 oktober 2010 van € 1200,- voor een squad.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft ook onderzoek gedaan naar de bankrekeningen waarvoor verdachte gemachtigd was. Op een Rabobankrekening van verdachte is in totaal een bedrag van
€ 154.000,- terechtgekomen (waaronder een bedrag van € 120.000,- op 17 november 2010) dat afkomstig is van de bankrekening van [slachtoffer] . Daarbij valt op dat verdachte in de periode van 17 augustus 2010 tot 5 juli 2014 meerdere grote uitgaven heeft gedaan in verband met verbouwingen, paarden en een auto:
  • paarden € 22.285,83
  • [naam 2] grondwerk € 71.052,04
  • Timmerbedrijf [naam 3] € 27.126,32
  • [naam 4] omheining € 13.752,43
  • Bouwbedrijf [naam 5] € 8.491,78
  • Auto [naam 6] € 8.599,72
De betaling van de facturen vond plaats (kort) na overschrijvingen van de bankrekening van [slachtoffer] naar de bankrekening van verdachte. [8]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] en haar man een gesprek heeft gehad over het vernieuwen van de riolering, het veranderen van het straatwerk en het plaatsen van paardenmolens. Hun dochter [verdachte] was bij het gesprek aanwezig, maar zei niets. Hij heeft de werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van [medeverdachte] en haar man. [naam 2] is samen met de familie [achternaam verdachten] naar “De Molenkoning” geweest. [medeverdachte] heeft daar toen veel goederen gekocht, zoals een paardenstal en een molen. Toen hij en de andere bedrijven klaar waren met hun werkzaamheden aan de [adres] was het perceel helemaal opgeknapt en de weilanden opnieuw ingezaaid. [9]
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht bij de familie [achternaam verdachten] . De heer en mevrouw [achternaam verdachten] waren de opdrachtgevers, de dochter [verdachte] bemoeide zich er ook iets mee. De opdracht werd geplaatst door mevrouw [achternaam verdachten] , de moeder van [verdachte] . [10]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij de betalingen van de Rabobankrekening van [slachtoffer] heeft gedaan in de tenlastegelegde periode. De twee cash opnames van € 17.500,- in juli 2010 van de rekening van [slachtoffer] en de overboeking van € 120.000,- zijn (onder andere) aangewend voor de verbouwingen aan de woning en opstallen van haar ouders en de aanschaf en verzorging van paarden. Verdachte heeft getankt op kosten van [slachtoffer] , omdat zij in de auto van [slachtoffer] reed. [11]
[medeverdachte] , de vader van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat de rekeningen voor de verbouwingen aan de woning, het grondwerk, de paardenstal, de stapmolen en de garage zijn voldaan met het geld van de rekeningen van [slachtoffer] . Zonder de volmacht van [slachtoffer] hadden deze verbouwingen niet kunnen plaatsvinden, misschien alleen enkele aanpassingen. [12]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gedurende een periode van ruim vier jaar het volledige beheer over de financiën van [slachtoffer] heeft gevoerd. Daarbij heeft zij telkens geldbedragen van de bankrekeningen van [slachtoffer] gehaald door middel van overschrijvingen, betalingen en geldopnames.
Namens verdachte is aangevoerd dat alle betalingen van de rekening van [slachtoffer] zijn gedaan met de toestemming van [slachtoffer] . De politierechter volgt verdachte niet in dit standpunt. Vaststaat dat een groot deel van de door verdachte bestede bedragen ten goede zijn gekomen
aan verdachte zelf en aan haar ouders. Uit de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] leidt de politierechter af dat [slachtoffer] niet op de hoogte was van de betalingen die haar zijn voorgehouden (de betalingen genoemd bij de verklaring van aangever) en dat zij geen schenkingen heeft gedaan aan verdachte, met uitzondering van de schenking voor een veulen. Dat [slachtoffer] niet heeft ingestemd met de betalingen van haar rekeningen vindt bevestiging in het feit dat zij, nadat ze op de hoogte was geraakt van de manier waarop verdachte met haar financiën was omgegaan en de uitgaven die verdachte heeft gedaan, direct de volmacht aan verdachte heeft ingetrokken en een nieuw testament heeft laten opstellen, waarin verdachte niet langer haar erfgename was. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat bij [slachtoffer] geen sprake was van cognitieve problemen en dat zij goed wist wat ze deed. Gelet op dit alles acht de politierechter de verklaring van verdachte, dat [slachtoffer] heeft ingestemd met alle door verdachte gedane transacties, ongeloofwaardig. De door de verdediging ter zitting overgelegde overschrijvingsformulieren brengen de politierechter niet tot een ander oordeel.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de politierechter dat verdachte als gevolmachtigde misbruik heeft gemaakt van haar volmacht door het verrichten van rechtshandelingen die alleen in het belang van verdachte waren en niet in het belang van [slachtoffer] . Verdachte heeft zichzelf daarmee geld dat aan [slachtoffer] toebehoorde onbevoegd en wederrechtelijk toegeëigend.
Naar het oordeel van de politierechter volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte handelde in nauwe en bewuste samenwerking met haar ouders. Verdachte is degene die de verduisteringshandelingen heeft verricht, door wederrechtelijk (grote sommen) geld van de rekeningen van [slachtoffer] over te boeken, op te nemen en te besteden. Weliswaar hebben de ouders van verdachte geprofiteerd van de handelswijze van verdachte, maar dit is onvoldoende om hen als medeplegers aan te merken.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering.
Dan rest nog de vraag tot welk bedrag de verduistering heeft plaatsgevonden. De politierechter zoekt hierbij aansluiting bij het civiele vonnis van deze rechtbank van 6 september 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:4700). Daarin is uitgegaan van een bedrag van € 357.910,43 dat als onverschuldigd betaald door verdachte moet worden terugbetaald aan de bewindvoerder van [slachtoffer] . De politierechter zal van dit bedrag aftrekken een bedrag van € 5000,- dat volgens verdachte door [slachtoffer] aan haar is gegeven voor de aankoop van een veulen. Deze lezing wordt bevestigd door de aangifte. De politierechter komt aldus tot een verduisterd bedrag van
€ 352.910,43.
De politierechter merkt hierbij op dat buiten beschouwing wordt gelaten de bedragen die verdachte als schenkingen heeft overgemaakt aan haar familieleden (in totaal € 18.000,-) en een bedrag van in totaal € 27.000,- dat is aangewend voor het opknappen van de woning van de ouders, omdat het verduisterde bedrag daarmee hoger zou worden dan het in de tenlastelegging opgenomen bedrag.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
een of meerverschillende tijdstippen in
of omstreeksde periode van 01 juli 2010 tot 2 oktober 2014 te Groenlo, gemeente Oost Gelre
, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk geld (tot een totaal bedrag van ongeveer euro 352.910,43
, althans euro 171.466,47),
in elk geval geld, althans enig goed, geheel
of ten deletoebehorende aan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of haar mededader(s),welk geld,
althans welk(e) goed(eren),verdachte
en/of haar mededader(s)anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de financiën van die [slachtoffer] , onder zich had
(den), wederrechtelijk zich heeft
/hebbentoegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
verduistering, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Bij de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, zodat geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
Beoordeling door de politierechter
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 20 januari 2020 waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verdachte heeft in een periode van ruim vier jaar een groot geldbedrag verduisterd van een oudere vrouw die na een hersenbloeding in een verpleeghuis verbleef en die in goed vertrouwen verdachte had gevolmachtigd om haar financiën te regelen. Zij heeft hiermee de vrouw groot financieel nadeel bezorgd, haar vertrouwen beschaamd en enkel voor haar eigen gewin gekozen en de geldbedragen aan persoonlijke doeleinden uitgegeven. Verdachte heeft ter zitting op geen enkele wijze laten zien dat zij het laakbare van haar gedrag inziet.
Voor een dergelijk ernstig feit past naar het oordeel van de politierechter alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De politierechter heeft rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude) en heeft gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. In beginsel past bij een bedrag tussen de € 250.000,- en
€ 500.000,- een gevangenisstraf tussen de 12 en 18 maanden.
Alles overwegend zal de politierechter verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 maanden, waarbij ruim rekening is gehouden met het feit dat de pleegperiode is geëindigd in 2014.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De politierechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buitenhuis, griffier.
Dit vonnis is ondertekend door mr. C.H.M. Pastoors en door haar uitgesproken op 26 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
De griffier is daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis wordt geborgd doordat het vonnis aan de raadsvrouw van verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie opwww.rechtspraak.nl”.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland Basisteam Achterhoek-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015477162 gesloten op 10 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte, p. 335 – 337.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 338 – 341.
4.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 344 – 346.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een brief p. 13.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 289 – 291.
7.Schriftelijke bescheiden p. 141 – 282.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 292 – 297.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 416 – 417.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 399 – 401.
11.Verklaring van de verdachte ter zitting van 12 maart 2020.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 583 – 590.