Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 september 2016;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2016;
- de akte overlegging producties van de bewindvoerder van 28 december 2016;
- de antwoordakte uitlating producties van [gedaagden] van 25 januari 2017.
2.De feiten
“OMVANG VOLMACHTDeze volmacht is een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en strekt zich uit tot alle handelingen op ieder rechtsgebied, waaronder uitdrukkelijk begrepen daden van beschikking.
3.De vordering
Meer subsidiair, voor zover [gedaagde sub 1] zich op het standpunt stelt dat zij krachtens de volmacht bevoegd zou zijn tot het doen van de betalingen aan zichzelf, vernietigt de bewindvoerder de volmacht omdat deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Als gevolg van een hersenbloeding verkeerde [eiseres] in of omstreeks juni 2010 in een afhankelijke positie, waarvan [gedaagde sub 1] misbruik heeft gemaakt door [eiseres] te bewegen een algehele volmacht te verstrekken.
Voor zover sprake is van een schenkingsovereenkomst tussen [eiseres] en de ouders, dient deze overeenkomst te worden vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden. De betalingen die uit het vermogen van [eiseres] aan de ouders zijn verricht, zijn zonder rechtsgrond verricht en dienen als onverschuldigd terugbetaald te worden.
4.Het verweer4.1. [gedaagden] concludeert dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de dagvaarding nietig wordt verklaard, althans de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, daaronder begrepen de kosten van beslaglegging.
De dagvaarding is nietig omdat grote bedragen worden gevorderd die niet worden gedragen door de gestelde feiten. [gedaagden] wordt door dit gebrek in de dagvaarding onredelijk in haar belangen geschaad in de zin van artikel 122 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Subsidiair geldt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat sprake is van rechtsverwerking. Er is sprake van omstandigheden waardoor bij [gedaagden] het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar eventuele aanspraak niet meer geldend zal maken, althans waardoor de positie van [gedaagden] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard. Dit blijkt onder andere uit het tijdsverloop. De cadeaus, schenkingen en aanpassingen aan de paardenstalling en bestrating zijn in 2009 en 2010 verricht. [eiseres] is altijd op de hoogte geweest van haar financiële situatie en waaraan het geld is besteed. Zij heeft nimmer geprotesteerd.
Meer subsidiair geldt dat de vorderingen zijn verjaard, omdat de dagvaarding is betekend op 28 juni 2016 en de gevorderde bedragen dateren van vóór 28 juni 2011. Voor zover de bedragen niet zijn gespecificeerd en enkel geschat dient de vordering in elk geval afgewezen In elk geval is sprake van rechtsverwerking, omdat [eiseres] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij haar eventuele aanspraak niet meer geldend zal maken, althans omdat de positie van [gedaagden] door het alsnog geldend maken van die aanspraak onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard. Dit blijkt onder meer uit het tijdsverloop.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
Ook het bedrag van € 435.000,00 dat als onverschuldigd betaald wordt teruggevorderd, is niet nader gespecificeerd. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Een deel van de betalingen betrof schenkingen aan [gedaagde sub 1] en familieleden. Daarnaast zijn aankopen gedaan ten behoeve van [eiseres] . De tankkosten, verzekeringspolis en reparatiekosten hadden betrekking op de auto van [eiseres] . De andere aankopen zijn eveneens met toestemming van [eiseres] verricht en bestonden onder andere uit cadeautjes voor verjaardagen en gelegenheden.
Van misbruik van omstandigheden is evenmin sprake. Op het moment dat de volmacht is gegeven en de schenkingen zijn gedaan, verkeerde [eiseres] niet in een afhankelijke positie. De notaris heeft haar uitgelegd wat een volmacht inhoudt. [eiseres] was goed in staat haar wil te bepalen en haar standpunten kenbaar te maken. Het verlenen van de volmacht is op haar initiatief gebeurd.
De gevorderde vernietiging van de schenkingsovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en haar ouders moet worden afgewezen omdat van een dergelijke overeenkomst geen sprake is. Wel is sprake van een schenkingsovereenkomst tussen [eiseres] en de ouders.
5.De beoordeling
nietigheid dagvaarding
De bewindvoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat hiervan in de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] sprake was. De door [eiseres] verstrekte algemene volmacht verschafte [gedaagde sub 1] niet meer dan een bevoegdheid voor rekening van [eiseres] rechtshandelingen aan te gaan. De vorderingen kunnen derhalve niet worden gebaseerd op (een tekortschieten in de nakoming van) een beheersovereenkomst/lastgeving.
Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv in verband met het bepaalde in artikel 6:203 lid 1 BW volgt dat op degene die een vordering uit onverschuldigde betaling tegen een ander instelt, de stelplicht en de bewijslast rust van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij die ander een goed heeft gegeven zonder dat daarvoor een rechtsgrond is.
In het onderhavige geval is tevens van belang dat [eiseres] aan [gedaagde sub 1] een algemene volmacht heeft verstrekt op grond waarvan [gedaagde sub 1] bevoegd was in naam van [eiseres] rechtshandelingen, waaronder daden van beschikking, te verrichten. Een gevolmachtigde zal zich bij het gebruik van een volmacht moeten laten leiden door de belangen van de volmachtgever. Hij zal met zorgvuldigheid te werk moeten gaan en zal geen gebruik mogen maken van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid in strijd met de instructies van de volmachtgever.
Wanneer iemand als gevolmachtigde in naam van een ander een rechtshandeling verricht zonder daartoe bevoegd te zijn, komt in het geheel geen rechtshandeling tot stand en raakt de (pseudo)volmachtgever niet gebonden op grond van artikel 3:66 lid 1 BW (behoudens in geval van schijn van volmachtverlening (artikel 3:61 lid 2 BW) of bekrachtiging (artikel 3:69 BW)).
5.4. De bewindvoerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van onverschuldigde betaling gesteld dat [gedaagde sub 1] in de periode dat zij beschikte over de algemene volmacht in totaal ruim € 450.000,00 aan het door [eiseres] bij Rabobank aangehouden vermogen heeft onttrokken voor of ten behoeve van zichzelf, zonder dat daar een prestatie tegenover stond, en dat [eiseres] hiervoor geen toestemming heeft gegeven.
Ter toelichting heeft hij bij dagvaarding bankafschriften overgelegd over de periode van 10 juli 2010 tot en met 31 december 2014 (productie 4). De transacties die daarbij volgens de bewindvoerder het meest in het oog springen, zijn de volgende:
- op 2 juli 2010: overboeking van een bedrag van € 5.000,00 naar de rekening van [gedaagde sub 1] met de omschrijving: ‘ [gedaagde sub 1] zoals afgesproken’,
- op 22 juli 2010, 4 augustus 2010 en 1 oktober 2010: kasopnames van € 17.500,00, € 17.500,00 en € 14.5000,00 met als omschrijving ‘Rabobank Bestelling Eurobiljetten’,
- op 3 oktober 2010: overboeking van een bedrag van € 8.500,00 naar de rekening van [gedaagde sub 1] met als omschrijving: “aanpassing bestrating achterhuis in verband met rolstoel”,
- 13 oktober 2010: overboeking van een bedrag van € 10.000,00 naar de rekening van [gedaagde sub 1] met als omschrijving ‘grondwerk’,
- op 28 en 29 oktober 2010: acht maal een overboeking van telkens een bedrag van € 2.000,- naar rekeningen van [gedaagde sub 1] , de ouders en andere familieleden,
- en dit is onbetwist gebleven - dat zij een zuinig leven leidt en vanwege haar verblijf in het verpleegtehuis weinig kosten had. Optelling van de met ‘A’ aanmerkte transacties in de periode van 10 juli 2010 tot en met 31 december 2010 resulteert bijvoorbeeld in een totaalbedrag van omstreeks € 5.000,00, derhalve een bedrag van bijna € 850,00 per maand. Wat opvalt is bovendien dat enkele bestedingen die volgens [gedaagde sub 1] ten behoeve van [eiseres] voor kleding en dergelijke zijn gedaan meer dan € 1.000,00 bedragen. Het had, gelet op de zuinige levensstijl van [eiseres] , op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen haar standpunt nader toe te lichten, maar dit heeft zij niet gedaan. Dat de door haar met ‘A’ aangeduide bedragen zonder rechtsgrond zijn betaald, heeft zij dus onvoldoende gemotiveerd betwist.
Voorts is niet duidelijk gemaakt wat het verschil is tussen transacties die in opdracht en transacties die in overleg met [eiseres] zijn verricht. De lijst bevat met name talrijke transacties in verband met boodschappen bij de supermarkt, kleding, bestedingen in woonwinkels en dergelijke. Als deze transacties volgens [gedaagde sub 1] in het belang van [eiseres] zijn geschied, valt niet in te zien hoe de betreffende bestedingen passen in de zuinige levensstijl van [eiseres] , die bovendien in een verpleeghuis woont en dus weinig tot geen dagelijkse boodschappen nodig heeft. Als de transacties niet ten behoeve van [eiseres] zijn geschied, dan geldt dat [gedaagde sub 1] niet dan wel onvoldoende heeft toegelicht dat en waarom [eiseres] zo veelvuldig dagelijkse boodschappen, kleding, etc. voor haar zou hebben betaald. Vraag is dan bovendien waarom [gedaagde sub 1] deze transacties niet heeft aangemerkt met de letter ‘F’, waarmee zij ‘cadeaus’ heeft aangeduid.
Opgemerkt wordt verder dat [gedaagde sub 1] (die beschikte over de pinpas van de rekening van [eiseres] ) op geen enkele wijze heeft toegelicht waaraan de 39 geldopnames van telkens € 1.250,00 (in totaal € 48.750,00 over een periode van viereneenhalf jaar) zijn besteed. Dat de bedragen in het belang van [eiseres] zijn aangewend, blijkt nergens uit.
[gedaagde sub 1] heeft de meeste geldopnames aangeduid met een ‘C’, maar deze uitleg volstaat niet. Uit de lijst blijkt dat heel veel geld is gepind. Zo werd bijvoorbeeld in oktober 2013 een bedrag van in totaal € 2.000,00 gepind, in november 2013 € 1.750,00, in december 2013 € 1.250,00 en in februari 2014 € 2.100,00. Twee van de drie bestellingen van eurobiljetten heeft [gedaagde sub 1] in het geheel niet van een letter voorzien. Dit geldt overigens voor meer transacties die op de lijst van de bewindvoerder zijn genoemd. Ook over de besteding van deze bedragen heeft zij geen (afdoende) verklaring gegeven. Het had op haar weg gelegen een nadere toelichting gegeven nu, zoals reeds is overwogen, [gedaagde sub 1] degene was die de volledige bankzaken van [eiseres] verzorgde.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de door haar met ‘C’ en ‘D’ aangeduide transacties én de transacties die zij niet nader heeft aangeduid met een letter, zonder rechtsgrond zijn betaald.
5.11. [gedaagde sub 1] heeft een aantal transacties aangeduid met een ‘F’ (cadeaus). Het betreft onder meer veelvuldige betalingen bij tuincentra, maar ook betalingen bij juweliers en een kampeerwinkel. Gelet op de hiervoor geschetste levenswijze van [eiseres] , de grote hoeveelheid van transacties en de daarbij gespendeerde bedragen, kon [gedaagde sub 1] niet volstaan met de enkele aanduiding dat het om schenkingen gaat, maar had zij meer uitleg moeten geven. De enkele stelling dat [eiseres] een erg vrijgevige vrouw was, is in dit verband onvoldoende. Relevant is in dit verband dat uit het feit dat [eiseres] in of omstreeks september 2014 bankafschriften heeft laten opvragen bij de bank en spoedig na ontvangst van de bankafschriften de volmacht heeft ingetrokken, moet worden afgeleid dat [eiseres] niet op de hoogte was van haar financiële situatie en dat zij het niet eens was met de transacties die op haar rekening hadden plaatsgevonden. [gedaagde sub 1] heeft voor deze gang van zaken geen (genoegzame) verklaring gegeven.
Opgemerkt wordt bovendien dat [gedaagde sub 1] tegenover de accountant over de daling van het vermogen van [eiseres] met € 279.000,00 in het jaar 2010 heeft gezegd dat [eiseres] een bedrag van € 120.000,00 aan haar had geschonken en dat de daling voor het overige was te verklaren doordat [eiseres] het geld zelf in de privésfeer had opgemaakt aan onder andere uitgaven voor paard(en) en toebehoren (brief van de accountant van 24 maart 2011, productie 5 bij dagvaarding). In strijd met deze verklaring heeft [gedaagde sub 1] thans wel posten uit 2010 opgevoerd die schenkingen zouden betreffen.
Met betrekking tot de (vermeende) schenking van € 120.000,00 is van belang dat [gedaagde sub 1] haar stelling dat [eiseres] besloot een deel van haar vermogen aan haar te schenken nadat zij bericht van het CAK had ontvangen dat zij een hogere eigen bijdrage diende te betalen, niet nader heeft onderbouwd nadat de bewindvoerder gemotiveerd heeft betoogd dat een vermindering van het vermogen van [eiseres] met € 120.000,00 geen enkele invloed had op de hoogte van haar eigen bijdrage. [gedaagde sub 1] heeft op geen enkele andere wijze onderbouwd dat [eiseres] dit (aanzienlijke) bedrag aan haar heeft geschonken. Het ligt voor de hand dat bij een schenking van een dergelijk bedrag een notariële akte van schenking wordt opgemaakt. Het lijkt er echter op dat dit niet is gebeurd, nu uit de overgelegde declaraties van de notaris (productie 11 bij akte overlegging producties) blijkt dat niet is gedeclareerd voor werkzaamheden met betrekking tot een schenkingsovereenkomst. [gedaagde sub 1] had haar betoog bijvoorbeeld nader kunnen onderbouwen door stukken over te leggen waaruit blijkt dat ze schenkbelasting heeft betaald, maar ook dit is niet gebeurd.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de met een ‘F’ aangeduide transacties zonder rechtsgrond zijn geschied.
Voor wat betreft deze transacties is van belang dat tussen partijen - als onbetwist - vast staat dat de auto van [eiseres] door [gedaagde sub 1] werd gebruikt. [gedaagde sub 1] heeft bij conclusie van antwoord toegelicht dat dit gebeurde naar aanleiding van een advies van de garage aan [eiseres] om meer met het voertuig te rijden. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] vervolgens gevraagd of zij dit wilde doen, omdat zij zelf niet zoveel zou kunnen rijden en heeft vervolgens zelfs aangeboden om het benzineverbruik van het voertuig voor [gedaagde sub 1] te betalen, aldus [gedaagde sub 1] . Bij antwoordakte uitlating producties heeft [gedaagde sub 1] aanvullend hierop gesteld dat [eiseres] heeft aangegeven de tankkosten voor het gebruik van haar auto op zich te nemen.
Hiermee heeft [gedaagde sub 1] niet (gemotiveerd) weersproken dat de reparatiekosten en ANWB-kosten voor de auto, die door haar werd gebruikt, onverschuldigd zijn betaald.
De stelling dat [eiseres] heeft aangegeven de tankkosten voor het gebruik van haar auto op zich te nemen, is nieuw en niet nader onderbouwd. [gedaagde sub 1] had deze nieuwe stelling nader dienen te motiveren, temeer nu de benzinekosten reeds bleken uit de bankafschriften die bij dagvaarding door de bewindvoerder zijn overgelegd. Dit is evenwel niet gebeurd, zodat aan de stelling van [gedaagde sub 1] wordt voorbijgegaan. Hiermee is dus (ook) onvoldoende weersproken dat de met een ‘G’ aangemerkte transacties op de lijst die betrekking hebben op benzinekosten door [eiseres] zonder rechtsgrond zijn betaald.
a. de bewindvoerder genoegzaam heeft onderbouwd en [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zonder rechtsgrond zijn verricht de transacties die door [gedaagde sub 1] op de lijst zijn aangeduid met de letters A, B, C, D, F, G, L, M, O, V en Z (met uitzondering van de in rechtsoverweging 5.17 genoemde posten van € 30,60 en € 31,50), alsmede de transacties op de lijst die door [gedaagde sub 1] niet van een letter zijn voorzien; in zoverre ligt de vordering van de bewindvoerder jegens [gedaagde sub 1] in beginsel voor toewijzing gereed,
Dit betekent dat de vordering jegens [gedaagde sub 1] in beginsel voor toewijzing gereed ligt tot een bedrag van € 357.910,43 (€ 403.339,05 - € 428,62 - € 45.000,00).
- zo begrijpt de rechtbank - aangevoerd dat aanpassingen in de bestrating achter hun huis, maar ook aanpassingen in de toegang tot en de omheining van hun woning nodig waren om het voor [eiseres] mogelijk te maken met haar rolstoel bij de woning en de paarden te komen. [eiseres] heeft volgens de ouders aangeboden de aanpassingen te financieren en is met [gedaagde sub 1] naar de bank gegaan om het geld voor de verbouwing te verkrijgen.
Gelet op de door de ouders aangevoerde feitelijke stellingen op dit punt, had het op de weg van de bewindvoerder gelegen om hierop inhoudelijk te reageren en zijn stelling dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking op dit punt nader te onderbouwen met feiten en omstandigheden. Hij heeft dit echter nagelaten, waardoor hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Dit deel van de vordering kan derhalve niet worden toegewezen.
5.30. [gedaagden] heeft ter onderbouwing van het beroep op verjaring onder meer aangevoerd dat [eiseres] altijd het overzicht in haar financiële situatie heeft gehad en dat de betalingen, schenkingen en cashopnames altijd met haar zijn besproken. [eiseres] was volgens [gedaagden] van alle transacties op de hoogte, omdat zij inzage in haar bankgegevens had. Voor wat betreft [gedaagde sub 1] is er verder op gewezen dat de gevorderde bedragen voor zover daterend van vóór 28 juni 2011 zijn verjaard, omdat de dagvaarding op 28 juni 2016 is betekend. Voor wat betreft de ouders is nog aangevoerd dat [eiseres] wist dat de aanpassing van de woning en de schenkingen in oktober 2010 plaatsvonden, zodat de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking ten tijde van de betekening van de dagvaarding verjaard was.
De bewindvoerder heeft betwist dat sprake is van verjaring en heeft aangevoerd dat [eiseres] pas in of september 2014 inzage kreeg in haar bankrekeningen.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Van belang is voorts dat onbetwist is gebleven dat rekeningafschriften en andere financiële stukken rechtstreeks naar het adres van [gedaagde sub 1] werden gestuurd. Ook is onweersproken gebleven dat de volledige bankzaken door [gedaagde sub 1] werden verzorgd en dat de belastingaangifte plaatsvond via een tussenpersoon. De stelling dat [eiseres] uit de aan haar toegezonden belastingaanslagen heeft kunnen opmaken dat haar vermogen (aanzienlijk) was afgenomen kan [gedaagden] niet baten, nu voor het ingaan van de verjaringstermijn slechts relevant is of [eiseres] op de hoogte was en niet of zij op de hoogte had kunnen zijn.
Er is door [gedaagden] nog gewezen op de brief van de accountant van 24 maart 2011 (productie 5 bij dagvaarding), maar deze brief is gericht aan [eiseres] en [gedaagde sub 1] op het adres van [eiseres] . Nergens blijkt uit dat de inhoud van deze brief met [eiseres] is besproken.
Op grond van dit alles geldt dat [gedaagden] onvoldoende heeft aangevoerd om aan te kunnen nemen dat [eiseres] op een eerder moment dan in september 2014 op de hoogte is geraakt van haar financiële situatie en de transacties die hadden plaatsgevonden.
- explootkosten € 1.154,80
2.580,00(1 punt × tarief € 2.580,00)
de proceskosten5.38. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk) in de proceskosten worden veroordeeld. Voorbijgegaan wordt aan het betoog dat de proceskosten voor rekening van de bewindvoerder dienen te komen omdat [gedaagden] rauwelijks zou zijn gedagvaard. Hiervoor is van belang dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van proceskosten die door de bewindvoerder nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt.
De kosten aan de zijde van de bewindvoerder worden begroot op:
6.450,00(2½ punt × tarief € 2.580,00)