In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een besloten vennootschap (hierna: [Verzoeker]) en een werknemer (hierna: [verweerster]). [Verzoeker] verzocht om een verklaring voor recht dat voldaan was aan de voorwaarden voor de overbruggingsregeling transitievergoeding, zoals vastgelegd in artikel 7:673d BW en artikel 24 van de Ontslagregeling. De werknemer was sinds 1995 in dienst en had een ontslagaanvraag ingediend op basis van bedrijfseconomische redenen. Het UWV had echter geoordeeld dat [Verzoeker] niet voldeed aan de voorwaarden voor de overbruggingsregeling.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [Verzoeker] niet aan de vereisten voldeed, met name omdat de kortlopende schulden niet hoger waren dan de vlottende activa. [Verzoeker] had geen overtuigend bewijs geleverd dat de vordering op de directeur-grootaandeelhouder als langlopende schuld moest worden beschouwd. Hierdoor kon [Verzoeker] geen beroep doen op de overbruggingsregeling en werd het verzoek om een verklaring voor recht afgewezen.
Daarnaast heeft de kantonrechter de volledige transitievergoeding van € 16.770,20 toegewezen aan [verweerster], evenals een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 1.548,02. Het non-concurrentiebeding en het boetebeding werden vernietigd, en [Verzoeker] werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor de overbruggingsregeling transitievergoeding en de gevolgen van onregelmatige opzegging.