ECLI:NL:RBGEL:2020:1713

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
353393 FZ RK 19-1263 en 360382 FZ RK 19-2705
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, partneralimentatie en huwelijksvermogensrecht met toepassing van Iers recht

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die respectievelijk de Nederlandse en Ierse nationaliteit hebben. De man verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om een aantal financiële verzoeken te honoreren, waaronder een verzoek tot partneralimentatie en een verzoek tot verdeling van eigenaarslasten en gebruikslasten van de voormalige echtelijke woning in Duitsland. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken, maar ook om te verklaren dat er geen huwelijksgemeenschap is ontstaan en om een bedrag van € 50.000,- aan haar toe te kennen op basis van een 'property adjustment order'. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Ierse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht, wat inhoudt dat er sprake is van een scheiding van goederen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoeken, met name voor de partneralimentatie en het verzoek om € 50.000,-. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 5.665,31 dient te voldoen voor de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning. De overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer(s): 353393 FZ RK 19-1263 en 360382 FZ RK 19-2705
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 20 februari 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. C.J. Rouwet te Lichtenvoorde,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [plaats] ,
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. R. Amato te Apeldoorn.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlage, ingekomen op 10 mei 2019;
het exploot van betekening van 17 mei 2019;
het verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek, ingekomen op 25 juli 2019;
het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullende verzoeken met bijlagen, ingekomen op 18 september 2019;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Rouwet van 24 januari 2020;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Amato van 27 januari 2020;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Rouwet van 31 januari 2020.
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 5 februari 2020 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
De man heeft de Nederlandse en de vrouw de Ierse nationaliteit. Zij zijn op [datum] te [plaats] (Ierland) met elkaar gehuwd.

3.Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop

3.1.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
3.2.
De vrouw verzoekt, na aanvulling, de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding uit te spreken;
een verklaring voor recht af te geven dat er geen huwelijksgemeenschap is ontstaan;
de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken tot verdeling;
subsidiair, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de man worden ontvangen in zijn aanvullende verzoeken gebaseerd op “proper provision”, hem deze wegens een onvoldoende feitelijke grondslag te ontzeggen, dan wel deze af te wijzen en aan de vrouw toe te wijzen een bedrag van € 50.000,- ten titel van “proper provision”;
te bepalen dat de man een bedrag van € 895,- aan partneralimentatie maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw zal hebben te voldoen.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank (na aanvulling) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw onder punt b) af te wijzen en bij aanvullend verzoek te bepalen dat:
de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van de door de man betaalde eigenaarslasten (waaronder gemeentelijke belastingen, woonverzekeringen, kosten van onderhoud/reparaties van de woning en tuin en de aanschaf van materialen daarvoor, kosten gemaakt in verband met de verkoop/verhuizing) betreffende de woning in [plaats] (Duitsland) aan de [adres] over de periode vanaf 1 oktober 2013 tot en met april 2019, zijnde een bedrag van € 5.665,31, dan wel een bedrag te bepalen en/of beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van de door de man betaalde gebruikerslasten (waaronder gas/water/elektriciteit/telefoon/internet/televisie) betreffende de woning te [plaats] (Duitsland) aan de [adres] over de periode vanaf 1 mei 2018 tot en met april 2019, zijnde een bedrag van € 899,20, dan wel een bedrag te bepalen en/of beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie redelijk acht.
een verklaring voor recht wordt gegeven, inhoudende dat de vrouw medeverantwoordelijk is voor de betaling van de belastingaanslagen/schulden jaren 2015 tot en met 2018 die op naam van de man zijn gesteld;
e vrouw de helft van de op naam van de man ontvangen belastingaanslagen gedurende de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018, zijnde een bedrag van (geschat) € 40.511,00 alsnog aan de man dient te voldoen, dan wel een bedrag te bepalen dat de rechtbank in goede justitie redelijk acht.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

echtscheiding
4.1.
Op grond van artikel 3 van EG Verordening 2201/2003 van 27 november 2003 komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, nu
de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Ingevolge artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt het Nederlandse recht of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan worden uitgesproken en op welke gronden.
4.3.
Nu de vrouw niet betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is het verzoek tot voor toewijzing vatbaar.
partneralimentatie
4.4.
Partijen verschillen van mening welk recht van toepassing is op het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
4.5.
Nu de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008) rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
4.6.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007, het Nederlands recht toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.7.
In geschil is of de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De vrouw stelt dat zij, kijkend naar de inkomsten van de man en de vrouw tijdens het huwelijk, behoefte heeft aan een bedrag van € 4.500,- netto per maand. De man dient hierin te voorzien, omdat de vrouw naar Iers recht de financieel zwakkere partij is en er aan de zijde van de man sprake is van ‘fout’ gedrag dat als ‘grof en duidelijk’ beschouwd kan worden. De vrouw heeft ter zitting erkend dat op haar een inspanningsverplichting rust om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij stelt haar best te doen, maar het lukt haar niet om volledig in haar levensonderhoud kan voorzien. De man moet in ieder geval in staat worden geacht om elke maand € 895,- aan de vrouw te voldoen, dit bedrag heeft hij in het verleden ook lange tijd maandelijks aan de vrouw voldaan.
4.8.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. Primair brengt de man naar voren dat de vrouw haar behoefte niet heeft onderbouwd en dat het verzoek reeds daarom dient te worden afgewezen. Ook is naar de mening van de man geen sprake van behoeftigheid. Partijen zijn al sinds 2013 feitelijk uit elkaar en de vrouw heeft alle kansen gehad om zelf in een eventuele behoefte te voorzien. Het is aan de vrouw om aan te tonen wat zij heeft gedaan om (meer) inkomen te genereren. Dat heeft zij echter verzuimd. Meer subsidiair brengt de man naar voren dat hij geen draagkracht heeft om een eventuele bijdrage te voldoen. Daarbij speelt ook nog mee dat de gezondheid van de man niet goed is en dat hij eind maart zal worden geopereerd. Daarna zal hij waarschijnlijk enkele maanden niet kunnen werken in zijn eenmanszaak. In augustus 2020 bereikt de man de pensioengerechtigde leeftijd.
4.9.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De vrouw heeft kort voor de zitting een verzoek gedaan om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Zij heeft haar behoefte, anders dan te stellen dan deze € 4.500,- netto per maand bedraagt, op geen enkele wijze onderbouwd. Zij heeft, tegenover de betwisting door de man, niet inzichtelijk gemaakt waaruit deze behoefte bestaat en waarop deze is gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat het wel op de weg van de vrouw had gelegen om dit inzichtelijk te maken en is, bij een gebrek daaraan, van oordeel dat haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, voor het geval wel sprake was van een voldoende onderbouwde behoefte, de vrouw evenmin inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij niet zelf in die behoefte kon voorzien en wat zij daartoe heeft ondernomen.
huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling
4.10.
Deze rechtbank is bevoegd van de verzoeken met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen op grond van artikel 5 lid 1 Verordening (EU) Nr. 2016/1103/2003 van de Raad van 24 juni 2016.
4.11.
Het toepasselijk recht op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk wordt bepaald door het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978. Op grond van artikel 4 lid 1 van dit verdrag wordt het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst door Iers recht, aangezien partijen na hun huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in Ierland hebben gevestigd.
4.12.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van het Ierse wettelijk stelsel is een scheiding van goederen met dien verstande dat bij ontbinding van het huwelijk deze vermogensrechtelijke scheiding door de rechter gerelativeerd kan worden, in die zin dat hij bepaalde maatregelen ten aanzien van de vermogens van partijen kan treffen. Ingevolge “section 14” van de “Irish family law (divorce) act 1996” kan de rechter daartoe een zogenaamde “property adjustment order” treffen. Bij de beslissing of de rechter een dergelijke voorziening treft en hoe deze luidt, dient hij ingevolge “section 20” daartoe de omstandigheden van het geval in acht te nemen. Daarbij dient hij in het bijzonder (het betreft aldus een niet limitatieve opsomming) de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden in beschouwing te nemen. Aan de rechter komt daarbij discretie toe met inachtneming van alle factoren van de zaak, waarbij hij diens relevantie en gewicht moet beoordelen in het licht van het individuele geval. De rechter dient zich in de motivering daarvan rekenschap te geven. De rechtbank heeft aldus de mogelijkheid om de eigendomsverhoudingen van de afzonderlijke echtgenoten aan te passen, waarbij hij een uitkomst dient te bereiken die redelijk is gezien de omstandigheden van het geval.
4.13.
De rechtbank zal hierna de verschillende verzoeken van partijen met toepassing van het vorenstaande bespreken.
gebruikslasten en eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning
4.14.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw de helft van de door de man betaalde gebruikslasten (over de periode 1 mei 2018 tot en met april 2019) en eigenaarslasten (over de periode 1 oktober 2013 tot en met april 2019) voor de echtelijke woning aan hem dient te voldoen. Hij voert daartoe aan dat er weliswaar naar Iers recht sprake is van gescheiden vermogens, maar dat de voormalige echtelijke woning gemeenschappelijk was. De vrouw heeft geprofiteerd van de opbrengst van de echtelijke woning en dient ook mee te betalen aan de door hem betaalde lasten van de echtelijke woning.
4.15.
De vrouw voert hiertegen verweer. Zij stelt zij niet gehouden is de helft van die kosten te betalen. Ten aanzien van de gebruikerslasten voert zij aan dat zij ook kosten heeft voldaan en dat zij niets meer aan de man is verschuldigd. Ten aanzien van de eigenaarslasten voert de vrouw aan dat partijen weliswaar samen eigenaar waren van de woning, maar dat de man in de woning verbleef en derhalve die kosten diende te voldoen.
4.16.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Niet in geschil is dat de man en de vrouw samen eigenaar waren van de echtelijke woning in Duitsland, die inmiddels is verkocht. Evenmin is in geschil dat de man na het vertrek van de vrouw uit de woning in 2013 tot 2018 in de woning is blijven wonen. Bij verkoop van de woning bedroeg de opbrengst € 310.000,-, waarvan beide partijen inmiddels de helft hebben ontvangen.
4.17.
Ten aanzien van de door de man betaalde gebruikerslasten merkt de rechtbank op dat door de vrouw is gesteld dat zij ook nog bepaalde lasten heeft voldaan in de periode dat de man al uit de woning was vertrokken. De man heeft dit niet betwist. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze kosten tegen elkaar kunnen weggestreept en dat de man geen gebruikerslasten van de vrouw te vorderen heeft. Dit verzoek van de man wordt derhalve afgewezen.
4.18.
Ten aanzien van de door de man betaalde eigenaarslasten, merkt de rechtbank het volgende op. Niet in geschil is dat dat de man deze kosten heeft voldaan. Ook de hoogte ervan is door de vrouw niet betwist. De rechtbank overweegt dat deze kosten in beginsel voor rekening van beide partijen komen, gelet op de eigendomsverhouding tussen partijen. Aan de orde is de vraag of de rechtbank in dit geval dient af te wijken van de eigendomsverhouding op grond van de zogenoemde ‘property adjustment order’. Daarbij dienen, op grond van section 20, alle omstandigheden te worden betrokken en dient, kort samengevat, te worden toegewerkt naar een redelijke uitkomst.
4.19.
De rechtbank acht daartoe in dit geval relevant dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de partijen tijdens het huwelijk een rolverdeling hadden waarin de man kostwinner was en de vrouw vooral voor de kinderen zorgde. Zij werkte incidenteel. De man betaalde tijdens het huwelijk derhalve ook vooral de vaste lasten. Ook nadat partijen feitelijk uiteen zijn gegaan is de man deze kosten blijven voldoen. Na verkoop van de woning heeft de vrouw wel meegedeeld in de opbrengst daarvan, beide partijen hebben een bedrag van € 155.000,- ontvangen. Daarnaast heeft de man, zo is niet in geschil, jarenlang een aanzienlijke bijdrage aan de vrouw betaald, onder meer bestaande uit huur van € 895,- per maand, een bijdrage voor beide kinderen en een bijdrage voor het gas, water en licht dat de vrouw diende te betalen voor haar woning in [plaats] . Tegelijkertijd is ter zitting gebleken dat de vrouw vanaf 2011 wel inkomsten genereerde. Omdat de vrouw een beroep doet op de ‘property adjustment order’, is de rechtbank van oordeel dat het aan haar is om aan te tonen dat het in dit geval onredelijk is dat zij de helft van de eigenaarslasten aan de man dient te voldoen en dat dus dient te worden afgeweken van de eigendomsverhouding. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw daartoe onvoldoende heeft ingebracht en is van mening dat het niet redelijk is dat de man, naast dat hij in ieder geval over de periode 2013 tot en met 2017 aanzienlijke kosten voor de vrouw heeft voldaan, ook nog alle eigenaarslasten van de echtelijke woning dient te voldoen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de eigendomsverhouding en zal het verzoek van de man worden toegewezen, in die zin dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 5.665,31.
belastingschulden over 2015 tot en met 2018
4.20.
De man stelt dat hij over de jaren 2015 tot en met 2018 nog belasting moet betalen. Dit heeft hij niet eerder kunnen afdragen, omdat hij alle vaste lasten betaalde en ook de vrouw en de kinderen financieel ondersteunde. Op basis van een ‘property adjustment order’ dient de vrouw hiervan de helft aan hem te betalen.
4.21.
De vrouw voert hiertegen verweer. Het is aan het gedrag van de man te wijten dat deze belastingenschulden nog niet zijn voldaan en het dient dan ook voor zijn eigen rekening te komen. Bovendien heeft de man de belastingschulden ook onvoldoende onderbouwd.
4.22.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zoals hiervoor overwogen kent het Ierse recht een gescheiden stelsel van goederen. In beginsel komen daarom de belastingschulden voor rekening van de man. De door de man overgelegde stukken staan immers op zijn naam. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om op basis van een ‘property adjustment order’ af te wijken van het gescheiden stelsel van goederen. Dit verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
verzoek van de vrouw om € 50.000,-
4.23.
Tot slot heeft de vrouw rechtbank verzocht om op grond van een ‘property adjustment order’ te bepalen dat de man aan haar dient te betalen een bedrag van € 50.000,-. Zij stelt dat zij financieel de zwakkere partij is en dat naar Iers recht gebruikelijk is dat zij daarom wordt gecompenseerd. De vrouw wijst er op dat beide partijen weliswaar allebei € 155.000,- hebben ontvangen na verkoop van de echtelijke woning, maar dat zij haar deel dient te gebruiken om een huis te kopen, terwijl de man een huurwoning heeft en daardoor de vrije beschikking heeft over zijn geld. Ook wijst de vrouw op het – in haar ogen – niet goede gedrag van de man. Zij vindt dat zij recht heeft op een bedrag van € 50.000,-, ter compensatie van de situatie waarin zij na de echtscheiding in terecht is gekomen.
4.24.
De man voert hiertegen verweer. Hij stelt dat het verzoek van de vrouw onvoldoende is onderbouwd en dat het bedrag totaal uit de lucht is gegrepen. De vrouw heeft bijvoorbeeld geen vermogensoverzicht laten zien waaruit zou blijken dat zij er financieel zwakker voorstaat. Haar verzoek dient daarom te worden afgewezen.
4.25.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Met de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij op basis van een ‘property adjustment order’ een bedrag van € 50.000,- van de man dient te ontvangen. Zij heeft niet inzichtelijk gemaakt dat haar eigen financiële positie slechter is dan die van de man. Zij heeft immers geen enkel inzicht gegeven in haar eigen vermogenspositie of een vergelijking getroffen met de vermogenspositie van de man. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een zodanige ongelijkheid die ertoe zou moeten leiden dat de vrouw dient te worden gecompenseerd. Ook heeft de vrouw onvoldoende inzicht verschaft in haar eigen verdiencapaciteit. Ter zitting is in ieder geval gebleken dat de man bijna zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en in verband met zijn gezondheid de komend periode niet of minder zal kunnen werken. De stelling van de vrouw dat de man de vrijgekomen opbrengst van de woning ‘vrij’ kan gebruiken omdat hij een woning huurt, terwijl zij dit bedrag dient te gebruiken voor de aankoop van een woning, maakt dat niet anders. Dat zegt immers niets over de vermogenspositie van partijen. Bovendien zal de man naar alle waarschijnlijkheid ook nog een aanzienlijk bedrag aan de Belastingdienst dienen te voldoen. Het verzoek van de vrouw wijst de rechtbank af.
verklaring voor recht
4.26.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om een verklaring voor recht af te geven dat er geen huwelijksgemeenschap is ontstaan af. De vrouw heeft geen belang meer bij dit verzoek, aangezien de rechtbank daarop hiervoor al is ingegaan en uit het Ierse recht volgt dat geen sprake is van een gemeenschap.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] te [plaats] (Ierland);
5.2.
bepaalt dat de vrouw in het kader van de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling aan de man dient te voldoen een bedrag van € 5.665,31;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Postema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.